Voor- tegen- en inlooper; en Neetekam
(1742)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Tegenlooper aan den Voorlooper van den Haegsche Pasquyn.H. K. Poot, D. 1. Pag. 414.
Zyn ezels heet op lauwerbuit;
De stoutheit dient met kracht gestuit.
GY blyft dan noch in Dichters gild,
O Roem! ô Eer! der Straet Poëten?
DieGa naar voetnoot(1) Rooje Hein niet kunt vergeten,
Dien gy gestroopt hebt en gevilt;
Hy, wars van uwe waengeleertheit,
Verkoopt 't hans niets van u verkeertheit.
| |
[pagina 4]
| |
Wanneer treedt gy denGa naar voetnoot(2) Burcht weer op?
Daer Dedael's hof prykt dat wy kennen;
Zult ge al die knepen nooit ontwennen?
Ai geef uw Gocheltas den schop,
DatGa naar voetnoot(3) Lammert met zyne eige zaken,
Zig moeje, en hy zyn muizen maken.
Zo hy zig van u afbegeeft,
(Voor u geen kleine gezelslagen,)
Wie zal u spel dan onderschragen?
Daer niemant geen vermogen heeft,
Om, uit de tas, door kunst bedryven,
U Tydtverdryf met hulp te styven.
Gy door eenGa naar voetnoot(4) Fariseeuwen-schyn,
| |
[pagina 5]
| |
Zoekt u met vuil blanket te dekken;
Maer zyt bekent in alle plekken,
Een arch Student vol list te zyn,
Om op een 's anders beurs te teeren,
O Uil! wie zoude uw zotheidt eêren.
Laet dan Spothouder toch in vree,
Verwaende nar, wiens naem wy kennen,
Leer 'tGa naar voetnoot(5) Aqua vita afgewennen,
En al u kroeg genooten mêe:
Dan zal men u voortaen nooit schenden,
Voor Grootvorst van de natte benden.
Eerst spreekt gy voor Leonidas;
Dan vit gy tegensGa naar voetnoot(6) Heer van Haren,
't Waer beter dat gy voort bleef varen,
En lager.
Die 't wraekzwaerd slypt, terwyl hy vriendschap toont in schyn.
ô Dubbelhertige! verwagt een dubb'le pyn,
ô Kalabas!
| |
[pagina 6]
| |
Met romt om pas en wederpas;
Herschep 't Geselschap, hooft der Sotten,
En Pietje Tant in Hottentotten.
Of strekt Spothouder dit ten schimp?
Dat hy u Dicht zo min met gratie
Als kunst voorzien; als eenGa naar voetnoot(7) Oratie
Die ge in de kroeg hout, met een glimp,
Uit werkzels van den drank te noemen,
Daer kunt ge u Nar niet op beroemen.
Dat hy u zeggen wie gy zyt;
Een man daer niet 's van is te halen,
In woorden ryk, doch van den kalen,
Een Snoever die vol onbeschyt,
't Crediet zag sterven, en een queker
VanGa naar voetnoot(8) Mossen in u Toverbeker.
Wat roert u het Medulla toch?
Schryf van deGa naar voetnoot(9) vesper, wilt gy schryven.
| |
[pagina 7]
| |
Dan zal u Liefden's dicht beklyven,
Dat gy zo gaeuw en vol bedroch,
De onnozelheit wist voor te dichten,
ô! Straet Poëet! ô! licht der lichtten.
In BONONIEN in LOMBARDYEN, Gedrukt by Don ANTONIO MAGINO. MDCCXLII. |
|