Het Walchers liedeboeck


[Christus ons bidden leert]
Een liet na de wijse Jesus des soons Syrach CHristus ons bidden leertGa naar margenoot+ Op dat elck mach ontfangen Wat hy van Godt begeert Moet ghestadich aenhangen, Wie van u, prangen Gaet sijnen vrient (seght hy) Ter nacht, en spreeckt leent my Broot, Want ghegangen Is my mijnen vrient by Dus comm' ick bidden dy Van drie brooden hy sprack Om sijn vrient te tracteeren Den ander vol ghemack Weigherde sulck begheeren Niet persequeeren En wilt my want ick ben In huys met myn kind'ren Maer niet afkeeren En wilde hy voor dat Hy vercreech tgeen hy badt Den anderen voortrat Als hy sonder ophouden Bleef staen, gaf hy al wat Hy van hem hebben wouden? Als wy betrouden En acht namen op dit Als Christus oock seght bidt
[Folio 25v]
(Wy wel ontfangen souden) En clopt sonder afgaen V wert open ghedaen Voorts doet hy noch vermaen Soeckt op dat Ghy meucht vinden Want wie bidt en hout aen Vercrijcht (tis sijn ontbinden) Wie sijn beminden Vader hier bidt om een Broot en gheeft hem een steen Pocht t'onderwinden T'heysschen een vis en geeft Alsoo dit nu dan sneeft En beter doet ghy lieden Mijn Vader diet al heeft Hoe soudt van hem gheschieden Daer by u niet en Is dan wel alle quaet Daerom vrienden verstaet Wel dit bedieden Bidt en niet af en laet Want Christus ons dit raet Weest soo ghesint	margenoot+ Luc. 11. 5