| |
| |
| |
XV.
Rechtop, met een Haagsch élégant vernisje van aristocraat, dat had vervangen zijn oorspronkelijke stijfheid van Noordelijke afkomst, ging Govert-Jaap over het Voorhout. - Hij voelde zich gelukkig, hij was het nooit zoo volkomen geweest als dezen winter van succes. - Zijn collega's, zijn schoonvader in de eerste plaats, hadden zijn stoere calvinistische volhoudendheid afgeschaafd tot een zich lichter laten hanteeren en beheerschen door hen. Hij begreep nu beter - voelde hij zelf - dat zelf-regeerenmoeten toch eigenlijk heel wat anders en lastiger was dan in de Kamer de tegenpartij een hak zetten, en er met een mooie rede je principes verkondigen, 't In praktijk brengen van al die principes met de daad ging maar niet zoo van een leien dakje. - Je hadt zooveel daar je mee moest rekening houden, - dáárin had Eduma de Witt gelijk. Je kon geen ijzer met handen breken; je moest roeien met de riemen die je hadt, blij zijn als je tenminste een béétje kon hervormen, verbeteren, hier en daar er 'n enkelen steunpilaar voor de goede zaak in wist te zetten midden onder de vele ongeloovige ambtenaren. -
En dan, 't wás waar, met de tegenwoordige rechtsche richting van het christelijk Kabinet kwam er immers ook al een heel andere geest in die vroeger zoo beslist-anti-clericale kringen. Er werd veel meer naar de Kerk gegaan; jongelui, die er wilden komen, begrepen dat een tintje Haagsche orthodoxie hun geen kwaad deed in hun aanstaande ambtenaarscarrière. - De christelijke kwakzalverij bloeide in geloovige kwakzalvers, en met gebeds-verhooring-genezende christian-science-menschen waarheen heel den Haag, dat méédoet, heenstroomde. - - Er was een tijd geweest waarin Govert-Jaap van zulk soort succes zou hebben gewalgd als van een onzuiver, een wereldsch soort godsvrucht. Nu, van lieverlede, was hij tot de schipperende beschouwing zijner collega's gekomen, dat je het maar niet al te nauwkeurig moest nagaan, wáárom de menschen vroom doen, en wáárom ze vandaag dwepen met wat ze gisteren bekrompen vonden. Als je het naatje van de kous zoekt, komt er zoo dikwijls niet veel
| |
| |
moois te voorschijn. Veel beter immers zich eenvoudig-weg verheugen over het goede resultaat, over de meer en meer veldwinnende neiging van zichzelf in een christelijk kleed hullen, althans voor 't uiterlijke, - nu er een christelijke regeering was, en ook de Koningin zoo beslist orthodox zich toonde. -
Het was nu een tijd, waarin het niet alleen ‘burgerlijk’ en nietgedistingueerd werd geacht om niet althans 'n beetje vroom te zijn, maar óók dom, onhandig, uit een oogpunt van gewoon eigenbelang absoluut-tegen-je-eigen-in. - En de liberale pers-zelf werd er steeds gematigder door, sprak met steeds meer lof van de onmiskenbare talenten en gaven van den grooten Leider, van God gegeven, en juichte het ‘bij alle meeningverschil’ toch van harte toe, dat de Koningin naar vertrouwen schonk aan zulke eminente staatslui als den Premier Eduma de Witt en den minister van Justitie Baron Stinia. - -
Een verstrenging van de Zondagsrust hadden ze dóórgezet om den volke te toonen, dat ze toch heusch wel wat deden óók van alles wat ze beloofden. En Govert-Jaap had een wetje voor den arbeiders-stand doen aannemen, waardoor de werklui meer beveiligd waren tegen patroons-willekeur. Er was ook een enquêtecommissie ingesteld om onderzoek te doen naar de vraag hoe de zedelijkheidsquaestie het beste te regelen. De heeren vergaderden voortdurend buiten- en binnenslands, en hadden, wanneer ze als regeerings-gedelegeerden naar de conferenties in Londen of Parijs of Bern of waar ook vertrokken, op regeerings-kosten een dolle pret met dineetjes en gezellige ontvangsten van de stedelijke autoriteiten, enz., en ondertusschen werden er net zooveel ‘blanke slavinnen’ verkwanseld als altijd, en in eigen kring tierde de Haagsche high-life-winkel van dames- en kinder-goed, waar alleen dames dientengevolge kwamen koopen, gedistingueerder en geheimzinniger dan ooit. - - Maar enfin, de enquête-commissie wás er dan toch. En het Vaandel gaf nu en dan een verslagje van der heeren gewichtige bemoeiingen, en de ‘Haagsche Vrouwen-vereeniging tot redding van het gevallen proletariër-kind,’ een bij-uitstek aristocratisch en aanzienlijk dames-comité tot wering van de onzedelijkheid, had, daar mevrouw Horstenboer met een zeer groote som tot de beschermvrouwen ervan behoorde, haren man, den oud-minister van Justitie, tot rechtskundig adviseur gekozen. -
Op de Besogne-kamer en de Witte zeiden ze, elkaar van pret gniffelend aanstootend, dat de dames ook moeielijk iemand hadden kunnen kiezen, die er beter van op de hoogte was, van alle finesses van die zaak, dan de oud-geworden Don-Juan. -
| |
| |
Maar in de liberale courant van Verhaegen werd het feit vermeld met een serieus bijschriftje over den zoo bekwamen leider, waaraan het comité de ernstige quaestie had toevertrouwd, aan een zoo kundig jurist als Mr. Horstenboer. -
Zijn vrouw ging er haar ouden schoolkameraad den volgenden dag eens extra hartelijk voor de hand drukken. Haar rijtuig stond wel een uur voor zijn deur. -
En Het Vaandel zijnerzijds verheugde zich zalvend over de nobele menschenliefde van de Haagsche dames-wereld, ‘die zich zoo waardig uitte in haar met hare reine, onbesmette vingeren durven wroeten in het vuil der zwarte zonde, waarin onze volkskinderen verstikken.’ -
Geerte ook hadden ze in het comité willen benoemen; ze had eerst bedankt, maar Govert-Jaap vond beter dat ze aannam. Hij was er op gesteld, dat zij, als zijn vrouw, ook eens iets op sérieus gebied presteerde. - -
En ze gaf toe. - Ze was eerste secretaresse, stond met hare namen voluit onder al de tallooze verslagen en circulaires waarin de dames bij voorkeur hare kracht zochten. - - Als ze die aanzag terwijl ze alleen was, steeg haar soms toch een schaamteblos naar de wangen, - stopte ze ze maar gauw weg, ergens in een schrijftafellaatje. - -
Want Govert-Jaap was oók in zijn huwelijksleven zoo gelukkig nu. Geerte toonde zich zoo volgzaam thans in al deze dingen, waarin ze vroeger weerstreefde. Dat ze veel uit was nam hij haar niet meer kwalijk zooals in het begin. Zijn eigen passie-leven was verflauwd; zijn drukke bezigheden van vergaderingen hier en daar, en in deze commissie zitten en in die, namen zijn tijd zoo zeer in beslag, dat hij 't natuurlijk vond, indien zij ook haren eigen weg ging. En het kind, het kind, dat hij altijd had beschouwd als de bezegeling van zijn huwelijksgeluk, groeide zoo voorspoedig, werd zulk een aanvallig mooi wezentje, dat den vadernaam zoo aanhankelijk uitsprak, dat zoo liefkoozend hem begroette bij zijn thuiskomen.
Gods zegen rustte blijkbaar op hem en zijn huis en zijn werk. - - Een zelfvoldane blijdschap, omdat het leven hem gaf wat hij ervan had geëischt, als vroom-eerzuchtige jongen reeds, verstikte, zonder dat hij het zelf merkte, zijn oorspronkelijke, eerlijke, onomkoopbare goede-trouw van christen zonder bij-oogmerken. -
Het was in het Kerst-reces. - - Dien avond was bij de Eduma's de familie-reunie, het groote Kerstboom-feest, waar, onder het Vrede-op-aarde-voorlezen, dat mevrouw Eduma de Witt altijd het stichtelijkste moment vond van alles, de heele familiekring
| |
| |
zich vereenigde om het Hoofd, wiens voornaamheid een beetje afstraalde in meerdere of mindere mate, al naar gelang van eigen rang of positie, op hen allemaal, op Sjioerd en Mary, op Geerte en Govert-Jaap, op mevrouw Holt, op Gerty en Reesema, tot zelfs op den Hofman van der Hooph, die toch maar enkel in een apart hof-kringetje gróót was, terwijl Eduma de Witt in 't heele land véél beteekende, als vertegenwoordigend het politiek-christelijk beleid in zijn Premier-qualiteit. -
En Govert-Jaap haastte zich. Hij wist dat Geerte er al zou zijn; hij was nog even aangeloopen opnieuw thuis, na zijn bezoek bij zijn aan influenza een beetje zieken collega van Waterstaat, om zich met eigen oogen te overtuigen dat kleine Ellen goed-verzorgd was, en gezond. - Ze was nog te klein om mee te gaan, had Geerte onwillig geoordeeld, toen de grootmoeder daarvan sprak, goed-toe-gestopt in een rijtuig. En het argument, dat zij kou zou vatten diens ondanks, had den vader dadelijk zich doen scharen aan Geerte's zijde. - -
Maar 't kind lag met haar rose onschuld-gezichtje zoo gerust te slapen in haar witblank kamertje, met de witgekleede ‘nurse’ wakend aan haar wiegje, - alsof Gods-engelen zelf haar beschermden, dacht Govert-Jaap, in een vroom-kinderlijke Kerst-stemming.
De nurse, die Engelsch-vroom was, gerecommandeerd door Mary's Engelsche vriendin, neuriede een Engelsen godsdienstig versje, toen Govert-Jaap binnenkwam. Zij had een beetje coquet, wèl-zachtlief gezichtje, met groote blauwe oogen en licht-blond haar. -
Zooals ze daar zat, met een naaiwerk in haar vingers, naast de zacht-bekapte lamp, dacht Govert-Jaap onwillekeurig even, hoe veel natuurlijker 't zou zijn geweest, indien de moeder hier op die plaats had gewaakt neven haar eigen kind, inplaats van een gehuurde vreemde. - -
‘Mevrouw nog hier geweest?’ - vroeg hij, zich vermeiend aan het van 't ingespannen slapen hooggekleurde gezichtje van de baby.
‘Jawel, - meneer, - mevrouw is even thuis gekomen, om zich te verkleeden, - mevrouw was, geloof ik, uit schaatsenrijden geweest. - - U weet dat mevrouw nu naar meneer en mevrouw Eduma de Witt is?’ - -
Hij knikte, verstrooid. - Geerte at thuis bij hare ouders. Dat was de afspraak. 't Eigenlijke hoofdmaal, het familie-souper, was immers eerst vanavond. - Zelf ging hij naar de ongezellige leege eetkamer, om in der haast iets te gebruiken. - -
Bij 't weggaan keek hij nog even om naar wat hij achterliet, de stille, rustige, witte kamer, met de nursery-platen en de Engelsche
| |
| |
teksten; de blanke wieg, waarin zijn kind zoo vredig sliep, het blauw-oogige meisje, dat met haar naaiwerk en haar zacht neuriën als een voorstelling gaf van wat moeder-weelde kàn zijn. - -
En het leek hem, alsof hij de ware Kerststemming eigenlijk hier zou hebben gevonden.
- - - - - - - - - - - - - - -
- - - - De Boom stond, stralend van witte kaarsjes, en van zilveren lovertjes, en van veel sneeuw. - Emma, in haar lichte blouse en donkeren rok heel huiselijk-eenvoudig, toch gracieus-jong, liep bedrijvig heen en weer, om ieder zijn of haar eigen tafeltje met cadeaux aan te wijzen. -
‘Net als bij den Duitschen Keizer’, - herhaalde zij tot in het oneindige, met een zekere satisfactie dat zij haar wil in dezen had doorgezet. -
Want, tot hiertoe waren de cadeaux alleen met St. Nicolaas gegeven, had de Kerstboom slechts gediend als godsdienstig-feestelijk middelpunt! Mevrouw Eduma de Witt hield veel meer van dat oud-hollandsche 5 Decemberfeest dan van 't wereldsche van Kerstmisgeschenken, die haar in strijd schenen met de ernstige beteekenis van den christelijken feestdag.
‘Het trekt je gedachten af van de Geboorte die wij vieren, van den heiligen ernst van Christus' komst op aarde’, - had zij geprotesteerd, - ‘wanneer er al die dagen vooraf enkel wordt gezonnen op cadeautjes, en op wat jullie hopen te krijgen.’
- - - Maar Emma, gerugsteund door Mary en Geerte, had haar zin gekregen ditmaal.
‘Wat is er nu aan een Kerstboom zonder cadeaux! - - Goed voor weldadigheidsfeesten, voor kinderen die nooit wat te zien krijgen, en dus al blij zijn met de stralende lichtjes. - Je kunt er toch niet den heelen avond naar zitten kijken zonder meer.’ -
‘En 't zingen, en 't Bijbel-lezen dan - - zooals andere jaren’, - - vroeg mevrouw Eduma de Witt. - -
Maar zij werd overstemd. - Emma zei onomwonden: ‘Andere jaren is 't ook altijd saai geweest, niets geen animo.’ -
Mary vergoelijkte dien uitval, met een tact-vol:
‘Maar we zingen en Bijbel-lezen immers óók. - - Dominee Strintman is er toch óók weer bij, om het met gebed te openen.’ - -
En de Excellentie, altijd joviaal en opgewekt, en houdend van vroolijke gezichten, viel zijn jongste dochtertje bij: - -
‘Wel ja, Em, hoe méér pret, hoe beter, kind’, - zei hij goedhartig. - - ‘Mama zal wel toegeven hoor.’ - -
Een dergelijke wenk van haar man was voor mevrouw Eduma de Witt zooveel als een gebod. -
| |
| |
Den volgenden dag trok zij er gewillig op uit met Emma, om de eerste inkoopen te beginnen.
- - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - -
‘Kind, - - je hebt er eer van’, - - prees haar vader, terwijl Emma vol opgewondenheid aan zijn arm hing. ‘Zoo feestelijk heeft het er nog nooit uitgezien.’ -
Over elk van de geschenken-tafeltjes lag een wit-damast-servet, omlijst met een rand van hulst. - - De juweelen-doosjes, opengezet om hun geschitter te laten flonkeren, het kostbare bont, de rose-gestikte kinder-kleertjes voor kleine Ellen, de kleurige vruchten, en groen-, en rose-, en chocolade-getinte bonbons, keken daartusschen uit in een verleidelijken overvloed van aanlokkelijke weelde. - -
Mevrouw Eduma de Witt had gezorgd, met trouwe huismoederlijkheid, dat het bedienden-personeel ook hun deel ontving, samen aan een grootere afzonderlijk-gedekte feesttafel, waaromheen ze wat houterig-verlegen bijeenstonden geschaard, zonder te durven aanraken nog, wetend dat eerst het godsdienstige deel van 't feest nog moest afloopen. -
‘Laat ons bidden’, - zalfde dominee Strintman, afwachtend, in geijkte preek-houding al, tot ze zich allen gewend hadden aan den plotselingen overgang, van uit het licht van den salon overgaan naar de enkel met de Kerstboomkaarsen stralende huiskamer. -
Hij bad lang, - om God te danken voor de gave van Zijn eenigen Zoon, - voor Diens wonderbare komst op aarde; - een heel uitgebreid, heel-mooi kanselgebed, waarbij Emma en Geerte en Mary en Gerty en de bedienden inwendig smachtten naar het einde, naar de pret die zou beginnen dan eerst. -
Nout Reesema in stilte overlegde erbij, hoe goed het was dat hij moest staan. Als hij ondertusschen had gezeten al dien tijd, dan was hij nog in slaap gevallen; hij had vanmiddag stevig gedineerd, ongeacht het souper straks. -
Mevrouw Holt daarentegen vond dat lange staan juist een héél ding. Tactloos bepaald van dominee Strintman, niet te bedenken dat hij met menschen van leeftijd te doen had. - Al zag ze er nog zoo jong uit, ze vòelde toch dat ze een dagje ouder werd. - -
Dominee Strintman-zelf dacht aan niets anders dan aan zijn vast voornemen het zoo mooi mogelijk te doen. Het gebeurt je toch niet elken dag, dat je bij den Premier op zoo'n intiem huiselijk feest godsdienstig voorganger bent. Dat moet je weten te apprecieeren. -
Toen hij eindelijk Amen zei moesten ze het Kerst-evangelie nog aanhooren óók. -
| |
| |
‘Alsof je dat nu eigenlijk niet allemaal toch allang kende’, - verzuchtte de naar haar cadeautjes smachtende Emma, in de geheimenis van haar achttienjarig hartje, en vond zichzelve heel zondig tegelijk om zulke gedachten. Want ze was eerlijk-vroom in deze hare aanneming-stemming van komend voorjaar. -
Mary zat bij de piano, en begeleidde toen ze in koor zongen tot slot . . . . ‘Eere zij God in den Hooge’. - - - -
Mevrouw Eduma de Witt had allang geen droge oogen meer. - - Háár geluk zou volmaakt zijn geweest, indien ze niet tegelijk aldoor had moeten denken aan haren afwezige, haren jongen in het christelijk zenuwlijders-gesticht, dien ze zoo graag had willen laten overkomen voor dezen avond. -
Maar haar man, zich altijd in stilte schamend om dien achterlijke van geest, had 't niet goedgekeurd. ‘Beter hem niet op te winden door zoo'n plotselinge onderbreking van zijn behandeling.’ -
Zoo was alle aardsche blijdschap onvolmaakt; ook deze. - Straks in den hemel zou het nog een heel ander Kerstfeest zijn; dan zou haar hier-op-aarde-zoo-wreed-misdeelde ook meejubelen, zou God hem een nieuwen geest schenken, zou zij-zelve weten wáárom haar dit kruis - dat haar soms zoo moeilijk te dragen viel - was opgelegd. - - - -
Nu eindelijk was 't oogenblik van cadeautjes-bekijken aangebroken. - Emma had allang ontdekt, onder 't gluren van haar oogleden uit, hoe dat snoesje van een gouden-armband-horloge, dat ze bij van Kempen had gezien, er heusch lag. - -
‘Dat 's van U, engel, schat, lieverd’, - werd de Excellentie, bij wien zij de vroegere favorite-plaats van Geerte innam, met onstuimige kussen gedankt. -
En hij straalde van de weerompret. - ‘Ja, hij had dat van zus Mary gehoord, dat ze dáárop haar zinnen had gezet.’ - -
- - Mary werd ervoor gedankt óók nog. Die was net 'n goeie om zoo wat in te stoken. Mama zou 't natuurlijk weer veel te ijdel hebben gevonden. - -
Maar mama's cadeaux waren toch óók wèl-lief-bedacht. Dat nieuwe afternoon-tea-servies uit de K. Bazar van de Boer, en al die mooi-ingebonden-boeken voor haar boeken-kastje, van Younge en van Wetherell, en 't Gedenkboek van Beets. - -
In haar druk alles bewonderen zag ze niet eens de groote bloem-omrankte tekst-kaart, die mama er neven had gelegd:
‘Wat baat het U zoo Gij de geheele wereld overwint, en lijdt schade aan Uwe ziel.’ - -
Zwijgend schoof de moeder haar die onder de lachend-blije kinder-oogen. Haar jongste meisje ging nu immers óók die wereld
| |
| |
in; - die wereld van zonde, waarvoor mevrouw Edumade Witt te meer bang was, naarmate zij-zelve gedoemd werd er te inniger in mee te leven. - -
Geerte stond een beetje teleurgesteld neven háár deel. -
Wat ze van Govert-Jaap kreeg, wist ze al, had ze zelve hem vooruit gevraagd, omdat ze dat het gemakkelijkste vond; die juweelen broche, die ze van zijn tante had geërfd, had ze bij van Kempen opnieuw laten zetten naar een meer modern dessin, en ze had meteen nog een dot van een klein juweelen vlindertje óók besteld toen. -
Die étui's had ze zelve al vanmiddag er neergelegd. -
En Gerty en Mary en tante Holt stonden er bewonderend-benijdend bij:
‘Magnifique! - Je zoudt er dat ouderwetsche ding niet meer uit herkennen. - - Dat vlindertje zal lief staan in zwarte kant.’ - -
Van die instemming met haar smaak genoot ze wel; maar wat 'n ouderwetsch idee nu van mama, om haar zooveel dingen voor klein-Ellen te geven. Alsof ze dat allemaal niet evengoed zelve kon koopen ook. - - Zij was toch klein-Ellen niet. Zij had liever iets gehad voor haar-eigen-ik, zoo'n ouderwetsch zilver-borstplaattrommeltje b.v., waarop ze nog zóó had gezinspeeld, toen ze bij tante Holt, die zoo'n snoesje had op haar theeblad, laatst samen 's avonds waren geweest. Bij elken antiquair kon je wel zoo iets krijgen. - -
Er was nog wel méér dat haar ontevreden-kregel maakte. - -
‘Die Gerty, met zoo'n toilet hier te komen! - Wat of haar wel bezielde tegenwoordig! En dat zei dan nog dat ze geldzorgen had! - Enfin, dáárvan hoorde je dan ook niet meer.’ -
Jaloersch keek ze naar Gerty's licht-geel-zijden-japon, met véél èchte kant, 'n beetje gedécolleteerd. - En al die kostbare ringen aan haar vingers. - Wie komt er nu zóó op 'n familie-feest! - Bespottelijk. Eigenlijk vulgair. - -
Ze trok Mary, - donker-gedistingueerd-Engelsch zag die er altijd uit - aan de mouw.
‘Vond die óók niet dat Gerty wezenlijk door 't malle heen was òpgeprikt?’ - - -
‘Ja’, - Mary vond het ook, zei met 'n minachtend schouderophalen, dat zij wel eens zou willen weten, waar die Reesema's eigenlijk zóó royaal van leefden; - en dat er méérderen waren dan zij, die zich dat tegenwoordig afvroegen. - -
Govert-Jaap kwam naast zijn vrouw staan, om haar te vragen of de juweelen naar haar zin waren gezet.
| |
| |
‘Het volgend jaar zal baby er ook bij zijn, hè,’ - zei hij, gelukkig in de herinnering aan de schat thuis. ‘Ik was nog even boven bij haar; nurse zei dat je er ook geweest waart, na je schaatsenrijden.’ - -
Het woord riep ineens het visioen in haar terug van het ijs, van Fredi ten Have's warmen handdruk, van zijn lieve, fluisterende verleidelijke woordjes, die hij met haar zoo handig verstolen wisselde, als anderen erbij waren, die daardoor de beteekenis ervan voor haar nog te grooter maakten, nog te teederder. - -
Het kind, de nurse, haar heele thuis, alles leek haar onwerkelijk toe op zulke oogenblikken. - O ja-wel, zij herinnerde zich nu, hoe ze was naar boven gegaan, nog in haar kort ijssport-costuum, en hoe 't kind bij haar aanraking gehuild had, geschrikt ineens, van haar koude gelaat bij den droomerig-gegeven begroetings-kus. -
‘Wat heeft ze, - - is ze ziek?’ - - had ze nurse gevraagd, onwillig-wordend bij de voorstelling, hoe plotselinge klein-kinder-ongesteldheid de avond-pret straks van den Kerstboom ging bederven misschien.
Maar nurse had haar goedmoedig uitgelachen. ‘Wel neen, mevrouw, - U voelt zoo frisch aan van buiten, - - U hebt zulke koude handen; - ze weet niet wat er met haar gebeurt. Daarom schreit ze.’ - -
En ze suste het kind met lieve moederwoordjes, terwijl de moeder-zelve er vervreemd, gedachtenloos, neven stond. - -
‘Ja, dat kan wel zijn. - Het is misschien niet goed ook voor haar, dat ik zoo'n buitenlucht meebreng’, - had ze gezegd, blij maar gauw naar haar eigen kamer te kunnen gaan om alleen met haar gedachten aan Fredi te zijn, terwijl ze toilet maakte. - -
‘Het is zoo'n gerustheid, dat Mary ons zoo'n goeie kindermeid heeft bezorgd bij de baby’, - zei ze, in antwoord op Govert-Jaap's vragen, - - ‘zij is volkomen voor haar taak opgewassen. - Ik kan zoo veilig uitgaan.’ - -
Mary, die het complimentje aan haar adres opving, straalde van tevredenheid om haar in den voornamen familiekring zoo stevig-veroverde plaats, door al deze en dergelijke kleine attenties, bewezen nu aan dezen dan aan genen. Haar eigen ouders zag ze bijna niet meer. De baboe-mama was afgedeinsd voorgoed. Bepaald-boos over haar dochters ondankbaarheid. - -
‘Zij zoo grootsch geworden, die Marietje van mij’, - verzuchtte zij tot hare Indische vriendinnen. -
Papa van Helder kwam uit eigen beweging niet veel, tevreden dat hij zijn dochter zoo goed aan den man had gebracht; zich eenerzijds niet thuisvoelend, in zijn liberale vrijmetselaar-zwetserij,
| |
| |
in haren orthodoxen kring, anderzijds zelf-begrijpend, hoe hij, door die theorieén daar te verkondigen, haar wortelschieten in haar nieuwe omgeving maar hinderde. -
Aan zijn bittertafel op de Witte, waar hij, van klokslag twee af, zat kaart te spelen en te drinken, pochte hij op zijn jonkheerschoonzoon, wiens naam Eduma de Witt hij driemaal minstens in één half uur te pas bracht. Dat was zijn deel van de voor zijn geld gekochte voornaamheid; deel waarmede hij zich volkomen tevreden voelde. In Mary's salons besefte hij zichzelf over, en voelde zich er niet op zijn gemak. -
- - ‘Wat een toilet kind!’ zei ook mevrouw Holt, wat afkeurend, tot hare dochter; een beetje ontevreden om den wanklank die dit luxe-vertoon bracht hier in dit van godsdienstige Kerst-vreugde overglansd huiselijke feest. - -
Gerty lachte wat zenuwachtig. - ‘God mama, U weet toch, dat we van het diner bij de Venema's direct hierheen zijn gereden. Kan ik het helpen, dat mevrouw Venema altijd zooveel toilet maakt? - U zou er van staan te kijken als U dáár aan huis kwam; - die pracht van salons, en die echt-Parijsche chic! Je moet dan toch meedoen.’ - -
‘Ik begeer niet bij dat soort menschen aan huis te komen’, - zei mevrouw Holt hoog. Ik heb je al meer gezegd, dat je tegenwoordige kring mij veel te bohême is. - -Wat doe je daar toch in die soort uitgaan-coterieën, van geld-menschen zonder cachet. - - 't Is heelemaal niets voor ons.’ - -
‘Ik ben er door mama Reesema nu eenmaal ingekomen, - dat weet U wel. - En ze geven wat 'n pracht-feesten. Dáár amuseer je je tenminste nog eens, - - terwijl hier’ ... Gerty geeuwde achter haar hand. -
Haar moeder zuchtte lichtelijk. Het was jammer, maar het was nu eenmaal zoo dat Gerty, in plaats van Nout Reesema tot zich op te heffen, neerdaalde tot zijn bluf-coterie van jenever-geld-menschen. - En, met een soort aristocratischen weerzin, keek ze naar haren steeds dikker en logger wordenden schoonzoon, zooals hij daar schrijlings op een stoel zat, half te slapen, in afwachting dat het champagne-souper hem weer zou opwekken. -
Waarlijk, hij was ook àl te vulgair om er ooit bij hen in te geraken. - Hij paste nu eenmaal niets hier, bij hen allemaal, met hun deftige manieren van wat-gewilden-eenvoud van meer zien op stand dan op pronkerij met fortuin. - Als ze maar wist wáár ze al dat geld vandaan haalden tegenwoordig. Ze maakte zich wél eens ongerust. - - Net iets voor Gerty's zorgeloosheid, om misschien de heele rekeningenboel maar onbe- | |
| |
taald te laten, op hoop van zegen van de latere erfenis. En zij, mama Holt, haa toch heusch geen plan er zoo gauw al uit te stappen. - - Dat zong je nu wel heel stichtelijk op Oudejaarsavond: - -
Hoe zal 't mij dan, o dan eens zijn,
Als ik, verlost van smart en pijn,
Ontwaak tot hooger waarde. - -
Maar met dat al, ze verlangde er nog niets naar te weten hoe het Hiernamaals zijn zou, te ontwaken tot ‘hooger waarde.’ - Met haar tegenwoordigen toestand hier beneden was ze wat-best tevreden. - -
Excellentie Eduma de Witt draafde van den eenen gast naar den anderen, bewonderde druk lachend en gesticuleerend de geschenken, toonde zich-zelf joviaal in zijn schik met den nieuwen pels, dien Sjoerd en Mary hem hadden aangeboden, zei ook aan de bedienden een paar genadige, vriendelijke meesterwoorden, verheugde zich met dominee Strintman over het lintje dat de Koningin dezen had gegeven onlangs, bij zijn vijf en twintig-jarig jubileum van predikant, in een woord gedroeg zich niet alleen allerbeminnelijkst, maar was ook wezenlijk dóór en dóór in zijn schik; - zooals altijd bij zulke feesten, wanneer zijn pret-natuur van graag lekker eten en drinken en zich verlustigen aan knappe vrouwen en meisjes zijn gang kon gaan zonder rem. -
Zijn zuster vond het dan ook net 'n goeie gelegenheid om daarvan gebruik te maken voor haar achterlijken zoon. -
‘Weet je wat je mij nu eens als Kerstgeschenk moest beloven? - vleide ze lief, en nain hem wat ter zijde. - -
‘Wat moet je van mij hebben?’ - Hij zag haar, prettig-opgewonden, vroolijk in hare oogen, al vooraf van plan toe te staan wat in zijn vermogen was. ‘Wat drommel, daarvoor was je dan toch ook 't Hoofd van de familie, om nu en dan wat voor hen allemaal te doen als dat in je macht stond. Dat versterkte óók nog je eigen positie.’ -
‘Het is voor Henkie. Als je hem nu die burgemeester-plaats wou geven. - - De jongen doet zóó zijn best - dat weet je toch.’ -
Eduma de Witt kneep even zijn oogen dicht om het zich te herinneren. - ‘O ja, dat was wáár ook. Hij had ook zóó veel aan zijn hoofd.’ - Zijn neef Henkie werkte nu al een heelen tijd op 'n provincie-secretarie, waar ze er, tegen goede betaling, speciaal hun werk van maakten achterlijke jongelui tot het burgemeester-vak op te leiden. - In naam altijd natuurlijk; er moest
| |
| |
dan vanzelf een secretaris neven hem benoemd worden, die het eigenlijke werk voor hem deed. - - ‘Och God ja, Anna had wèl gelijk, wat kwam het er nu op aan, of je op zoo'n nesterig plaatsje, daar achter in 't Noorden, 'n burgemeester stopte, die niet veel anders kon dan z'n naam onder de stukken zetten. - Als hij haar nu zóó'n plezier daarmee deed.’ - -
Toen begon hij breed te lachen bij 't denkbeeld van wat daar eigenlijk achter zat. Die Henk, die teere, verwijfde, achterlijke jongen, die zoo-in-verliefd was op die, 't éérst in de Fransche Kerk, bij een huwelijk, waar ze bruidsmeisje was, door hem opgemerkte kleine knappe generaals-kleindochter, dat hij maar dadelijk met haar wou en zou trouwen. En de oude generaal, bij wien 't ouderlooze meisje in huis woonde, door wien tenminste zóóveel positie verlangd werd, dat de jongen toch iets was in de wereld, als het engagement publiek werd.
‘Nou, - dat arme kind, die Miesje, - heet ze zoo niet - weet óók niet wat haar boven 't hoofd hangt, als ze daar op die negerij zit, op dat dorp. - - Jullie moesten je eigenlijk schamen, zoo'n schepseltje er zoo in te laten loopen. Is ze niet pas achttien?’ - -
‘Henkie en zij zijn dol op elkaar’, - zei mevrouw Holt effen. Zij was er vóór dat Henkie, die streken, welke 't licht niet konden zien, uitvoerde, nu maar gauw trouwde.
‘Natuurlijk, dat wil ik waarachtig wel gelooven. - Ze is nog te jong om te weten wat ze begint. - De eerste man de beste. dien ze tegen komt....’ - -
Excellentie werd er haast geroerd van. Hij had geen wreede natuur; en de opoffering van 'n mooi, lief jong-meisje, dat niet wist wat ze deed in haar achttienjarige onnoozelheid, deed hem ietwat werkelijke pijn. ‘Maar enfin, 't was zijn zaak niet. -Als zoo'n kind op den kop af in haar ongeluk liep kon hij het toch niet helpen, wat?’ - -
Zijn zuster Anna drong nog eens - - ‘Dus, je doet het? - - Je ziet nu toch zelf, dat Henkie, onder een behoorlijke leiding, heel goed kàn werken. - - Met 'n verstandigen secretaris...’ - -
Excellentie's oogen dwaalden af naar zijn neef, die, bleek, onbeduidend, bolwangig, met onnoozele glimlachjes, ridderdiensten bewees aan Mary, voor wie hij een bepaalde voorliefde had opgevat, omdat zij hem nooit uitlachte of hatelijkheden zei, altijd tactvol onder hare beschermende vleugels nam, in een aangeboren instinct van: ‘Je kunt nooit weten waar het nog goed voor is, als je je voorname familie in den zak kruipt.’ - -
Hij hielp haar thee- en gebakjes-ronddienen, - liet haar, nu
| |
| |
ze was gaan zitten, vertrouwelijk zien het laatste portret van zijn Miesje, dat die hem heimelijk als Kerstmisgeschenk had gestuurd, in een eigen-gewerkte zak-portefeuille. - -
Toen Gerty, voor wie hij bang was, hem naderde, sloeg hij 't angstig-verlegen dicht. -
Maar zij had nog gezien, - plaagde hem wreed:
‘Wat heb je dáár voor moois, Henkie! - Laat 's gauw kijken. - Eigen-handwerk waarachtig.’ -
Ze wou het hem afnemen, en hij, giftig, sloeg naar haar, kreeg tegelijk haast de tranen in de oogen van spijt. - - Zoodat Oom Eduma er daardoor als vanzelf toe kwam tusschen beiden te treden, met een afleidend-verrassend:
‘Zeg 's, Henkie, - - je moet morgen eens bij me komen praten. - Ik heb je wat bijzonders te vertellen, - - goed nieuws.’ -
Henkie begreep niet eens, kleurde alleen tot achter zijn ooren. - De heele sollicitatie was immers van zijn moeder uitgegaan, niet van hem. Hij had 'n vagen angst zelfs voor 'n onderhoud alleen met zijn knappen, beroemden oom. -
Maar mevrouw Holt viel haar broer om den hals, ten aanschouwe van iedereen, zoodat dominee Strintman later rondvertelde hoe aandoenlijk dat toch was zóó'n intieme verhouding van echt christelijke broeder- en zuster-liefde tusschen den Premier en zijn weduwe-zuster, mevrouw Holt. ‘Wèl een voorbeeld in den lande.’ - -
Toen de van der Hooph's, die voor de eigenlijke Kerstviering hadden bedankt, voor het souper kwamen omdat ze het wat héél stijf hadden gevonden zoo ineens heelemaal weg te blijven, waren ze voltallig. - - Lizzy, voor deze gelegenheid verpleegster-af, in een heel-laag-gedecolleteerde japon van mauve zijde, die zij beweerde alleen te dragen, omdat haar vader haar niet graag zag in haar katoenen-pakje, deed brutaal-uitdagend tegen Sjoerd, kon toch, ondanks haar teleurstelling, niet nalaten haar gewone opdringerijen tegen eiken man, van dicht tegen zijn knieën aandringen, en over zijn stoel leunen, en hem telkens aanraken. - Tegen Govert-Jaap had ze het ook eens geprobeerd, maar die had haar 'n beetje ruw afgeschud. - Sjoerd, onder de mistletoe, had er pret in haar nog doller te maken door haar te zoenen. Zij giegelde van genot, liep aldoor opnieuw er onder, op hoop dat de anderen, oom Eduma, of Govert-Jaap, of dominee Strintman, zoo'n goed voorbeeld volgden. - -
Maar alleen Sjoerd, om haar op te zwiepen, deed aan de aardigheid, pakte haar nog een tweede maal tenslotte. - - Zijn
| |
| |
vrouw lachte erom, van leèlijke Lizzy van der Hoopn niet jaloersch. -
Govert-Jaap kuste zijn eigen vrouw. - En zij, terwijl ze het zich liet welgevallen met een lach van schijnbare levensvreugde, dacht aan Fredi ten Have, en hoe heerlijk die kon zoenen, en hoe prettig zijig diens blonde snor aanvoelde. -
Ze werd er een moment zoo wit van dat mama angstig vroeg of haar iets scheelde. -
‘Haar! O neen. Ze was wat zenuwachtig, - dat was al.’ - -
‘Geen wonder ook’, - zei hare moeder goedig. - ‘Als je denkt aan alles wat sinds verleden jaar gebeurd is; - klein-Ellen gekomen - en al die angst en onzekerheid om haar nu achter den rug. - - Ach Geerte - God heeft je wel gezegend.’ - -
‘Nietwaar!’ - beaamde zij mat. - -
Dominee Strintman hield weer een ellenlang tafelgebed, waarin hij God dankte voor spijs en drank, en voor zijn overvloedige aardsche zegeningen; - die hij-zelf zich dan ook wat goed liet smaken daarna - terwijl hij, tusschen de gastvrouw en mevrouw Holt in gezeten, zich door de eerste, in dankbaarheid om zijn een predikant-zijn, liet verzorgen en vertroetelen, terwijl de laatste met hem in een eenigszins pijnlijke discussie geraakte over Christian-science, waaraan zij, zooals aan elk aristocratisch modeding, ijverig meedeed, en waarover zij zich daardoor onvoorzichtig uitliet tegen den er in zijn verminderd kerkbezoek gevoelig door geraakten dominee.
- - - ‘Christian-science’, - riep hij - van ingehouden boosheid zijn stukje filet van tong vinnig onder zijn vork platdrukkend, - ‘het is een afdwaling van ons heerlijk ongerept evangelie, een zondig menschen-uitvindsel, een verlokking van satan, in den vorm van een engel des lichts.’ - - -
‘Máár dominee.’ - - Mevrouw Holt keek om naar hulptroepen, in den vorm van mevrouw van der Hooph of Lizzy, die er immers óók aan meededen in stilte. - - Mevrouw van der Hooph echter vond het hier, in deze omgeving, geraden liever te zwijgen, uit vrees van onaangenaamheden erom thuis met haar man die niet hield van alles wat afweek van het geijkte deftige godsdienstige leven der Koninginnen. Lizzy intusschen, vinnig van nature, viel uit:
‘Met dat al zijn er toch maar wonderbare genezingen door Christian-science, waarvan alleen het geloof de eer toekomt’.
‘Dat kunnen wij ook wel - - met gebedsverhooring genezen.’ - In zijn jaloezie sprak dominee Strintman erover, als gold het den eenen kwakzalver tegenover den anderen. - -
Eduma de Witt, tegen hem over, tusschen mevrouw van der
| |
| |
Hooph en Mary, zijn schoondochter, viel hem echter bij. - -
‘Dat zeg ik ook dominee,’ beäamde hij vroom. - ‘De Heer heeft immers beloofd op zoovele plaatsen in den Bijbel, dat hij verhooren zal elkeen die tot hem roept in den dag der benauwdheid. - Indien wij dus niet verkrijgen wat wij bidden, dan is dat omdat ons geloof niet groot genoeg is.’ - -
Arme mevrouw Eduma de Witt, die dat toch wèl mooi van haar man gezegd vond, dacht weer dadelijk aan haren zenuwlijderzoon. -
‘Dus zou het dan toch heusch dáárom zijn dat God haar jongen niet beter maakte; - door háár schuld, omdat háár gebrek aan geloof hem niet vermocht te redden?’ - - -
En zij nam zich voor nog meer wereld-vreemd te worden, nog inniger haar gebedsleven te vereenigen met haar dagelijksch sleur-bestaan, - dat haar altijd zoo tegen wil en dank aftrok van haren God. - -
Spiritualisme en Spiritisme en Christian-science en Theosophie - en al die nieuwe gevaarlijke afwijkingen zijn niets anders dan een de verzenen tegen de prikkels slaan van het steeds beterwillende weten menschenkind, dat er zich maar niet eenvoudig bij kan neerleggen, hoe wij in zonde zijn ontvangen en geboren, en alleen Christus' bloed ons verlost, door Zijn zoendood aan het kruis.’ - Het was Govert-Jaap, die ineens zoo beslist leeraarde, hoekig, calvinistisch droog, alsof hij dacht daarmee, door zulk hardnekkig theoretisch verkondigen der oude onvervalschte leer, goed te kunnen maken zijn afdwalen ervan in de praktijk, zijn schipperen met zijn minister-positie om à tout prix aan te kunnen blijven. -
Geerte, die zich door neef van der Hooph charmantige trekjes liet opdisschen uit het charmantige kinderleven van de charmantige Koningin, terwijl zij ondertusschen al maar door dacht aan Fredi, en aan vanmiddag toen hij zoo écht-lief met haar had gedaan, zooals hij het soms wezen kon, juist wanneer er vreemden bij waren - hoorde er ineens van op, van die stroeve woorden.
‘Net weer iets voor Govert-Jaap om nu hier, op dit oogenblik, zoo'n stijf jpreekje ten beste te geven! Hé, wat was hij toch altijd saai!’ - En, om af te leiden, zei ze luchtig:
‘Wat 'n zwaarwichtig discours. - Wie klinkt er liever eens op onze kleine Ellen thuis! - - Wat zegt U papa?’ -
Nout Reesema, lodderig al van z'n vele wijn-drinken, werd er ineens van bij zijn positieve, van 't geklink van de champagneglazen, en van de oogknipjes die Mary kreeg, ofschoon ze volhield dat er niets van aan was. Nout zat naast haar, en ging zoo ver
| |
| |
mogelijk in zijn toespelingen. - Zij, Mary, vond hem degoutant, maar duldde hem, zooals zij alles wat tot hare voorname familie behoorde duldde, en naar de oogen zag. - -
Excellentie, óók, - los geworden van 't uitstekende souper - oesters met champagne was iets voor hem om in te smullen - vroeg, vertrouwelijk oom-achtig, aan Gerty of zij er nu nog nooit eens over dacht? - -
Maar ze trok haar bloote schouders minachtend op. - -
‘O neen, dank u. - Geen kinderen als 't u blieft. - Dat is niets voor Nout en mij.’ -
Dominee Strintman schrikte ervan. - ‘Wie zegt dat nu zóó crû!’ - Hij vond het maar het meest geraden te doen alsof hij 't niet hoorde, heel ijverig voort te eten. - -
't Gaf even een pijnlijke stilte toch, die Emma gelukkig aanvulde, door haar naïef kinderlijken uitroep: ‘Als je maar eerst zoo'n dot hadt als Geerte's kindje. - Jullie hebt gemakkelijk je groot houden; - zoo'n schatje, zoo'n engel.’ -
Ze lachten er allemaal om. Nout dronk haar toe, dat hij haar nog eens zou mogen ontmoeten als moeder van een twaalftal minstens.
Lizzy keek preutsch, deed alsof ze dat nu eigenlijk een soort schuine aardigheid vond, kwam ondertusschen voortdurend met hare handen in aanraking met die van Sjoerd, omdat ze hem dan eens een menu afnam, dan weer er iets op aanwees, dan weer 'n bloem van de tafel in zijn knoopsgat wilde steken. -
- - - - En ondertusschen straalde de groote groene boom al flauwer en flauwer. - De lichtjes brandden uit. - - De bijbel, waaruit het Kerst-evangelie was voorgelezen, lag weer gesloten op zijn gewone plaats. De bedienden waren, van huisgenootengelijken, die ze in dat korte oogenblik van godsdienstviering even geschenen hadden, steeds lang weer afgedaald tot hun ondergeschiktenrol. Het: ‘Eere zij God in den Hooge’, had uitgeklonken. - - Alleen de champagne-geur en de spijzen-lucht hing nog in de van luidruchtige stemmen en lachende gesprekken drukke eetzaal. -
En Govert-Jaap moest ineens weer terugdenken aan zijn verlaten thuis, ginds, waar boven in den witten, blanken vrede van kinderkamer, zijn klein-Ellen sliep, zonder nog te weten van levens-strijd en levens-ernst; sliep, beschenen door het zacht-bekapte lamplicht, bewaakt door het handwerkende blonde zachte meisje, dat een godsdienstig liedje neuriede, terwijl om haar heen de bloemen-omrankte tekstkaarten aan de wanden beloofden de eeuwige zaligheid, welke geeft de gemeenschap met God. - -
Waar was de ware Kerstmis-stemming, - waar het: Vrede op
| |
| |
aarde, - hier bij deze zoo lang-voorbereide, met zooveel godsdienst-vertoon-ingeleide uiterlijke Kerstboom-viering - of daar, zonder eenige toespeling erop van feestdrukte, alléén in de omstandigheden-zelven van dien vrede die niet van de aarde is? - - -
Hij zuchtte, - - zuchtte ondanks zijn geluksstemming van dien middag. Maar, toen tante Holt hem lachend vroeg wat hij had, verzekerde hij haar heel oprecht:
‘Niets - niets. - - Wat zou hij hebben? - - Hij was wèl bevoorrecht immers.’ - -
|
|