| |
| |
| |
III.
Tegenover die werkelijk-geleefd hebbende vrouwen uit Laura Marholm's boek stelt mevrouw Goekoop de boekmenschjes van haar Hilda van Suylenburg. - - - -
Hilda van Suylenburg is een tendenz-boek.
De schrijfster heeft blijkbaar een ernstigen arbeid willen leveren die nut zou stichten in de ledig-gaande vrouwenwereld. Daarom kwam zij, juist op het oogenblik waarop zij als presidente van het Hoofdbestuur van de Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid in allerlei richtingen werkzaam was voor de vrouwenzaak, zeer gelukkig met haar boek voor den dag, dat daardoor reeds vóóraf, door de bekendheid van haar naam als vrouw-strijdster, door de positie die zij als zoodanig inneemt, beloofde de aandacht te zullen trekken van een zéér groot aantal vrouwen. - Die belofte is dan ook ruimschoots vervuld. Er is een breede schare van menschen die oppervlakkig lezen, en van dat soort recensenten dat recenseert zooals het groote publiek dat wil, omdat ze anders hun baantje kwijtraken, die blij toejuichen de verschijning van dit schijnbaar ‘nuttige’ boek, die luide verklaren: ‘Kijk, wat mooie ideeën, wat gezonde theorieën voor de toekomst-vrouw! - Wat een goed boek!’ - En enthousiaste dames, - maar ze waren allen ongehuwde, - heb ik hooren verklaren, in een zich zelf opwinden, dat ‘Hilda van Suylenburg’ de Negerhut van de vrouwenbeweging is.
Intusschen valt er bij nadere beschouwing op die bewering heel wat af te dingen; want de Negerhut is dóór en dóór waar geschreven, het boek echter van mevrouw Goekoop is dóór en dóór onwaar. De literaire waarde moet hier natuurlijk buiten beschouwing blijven. Heeft in haar lijvigen roman de stof de schrijfster beheerscht, in plaats van de schrijfster de stof, is haar verhaal soms langdradig, onna- | |
| |
tuurlijk, onsamenhangend, zijn haar karakters geen levende menschen maar dragers van ideeën, dat alles mag men der auteur tot geen verwijt maken. Zij heeft dit voor haar doel over gehad. Want ze wou niet in de eerste plaats een kunstwerk, maar een nuttig boek schrijven. Ze wou een boodschap brengen aan de vrouwenwereld. Dat ze voor die boodschap een novellistischen vorm koos was omdat ze vertrouwde, - en de uitkomst heeft bewezen hoe goed ze zag, - dan het meest gelezen te zullen worden. Het komt dus niet in de eerste plaats op den vorm maar op den inhoud van die boodschap aan. Welnu, die inhoud is m.i. in het bijzonder voor nog jonge weinig levenservaring hebbende vrouwen hoogst gevaarlijk.
Want, ik herhaal, het boek is dóór en dóór onwaar.
De er in ontwikkelde ideeën berusten op onwaar-gedachte en onwaar-voorgestelde toestanden en verhoudingen in 't vrouwenleven en in de maatschappij. En daarom zullen ze leiden tot groote désillusie bij menige jonge vrouw, die zich erdoor een gemakkelijke toekomst laat voorspiegelen, - als ze maar wil zoeken naar een werkkring; - en die als het te laat is zal ontdekken hoe juist het vinden van zulk een werkkring niet zoo gemakkelijk is, óók voor de ontwikkelde en begaafde vrouw, als mevr. Goekoop dat voorstelt; en hoe dan nóg die werkkring volstrekt niet afdoend bevredigend is voor haar die zich vrouw blijft voelen, en niet ontaardt in man-vrouw.
- Hilda van Suylenburg en Corona van Oven zijn, onder een geheele reeks van Haagsche vrouwen en meisjes waarmee mevr. Goekoop ons laat kennis maken, de beide hoofd-figuren, ‘de’ typen van nieuwe vrouwen zooals ze volgens de schrijfster moeten zijn. Hilda is eene in de high-life-wereld bij een zeer oppervlakkigen oom en tante levende jonge dame, die, op een goeden dag, op haar twee en twintigste jaar, bedenkt dat
| |
| |
ze dit ledig en nutteloos leventje toch eigenlijk moede is, en dus maar in de rechten wil gaan studeeren. (!) Hoewel ze nooit Latijn en Grieksch geleerd heeft, en haar oppervlakkige meisjes school-opvoeding, na die wufte uitgaanjaren, ook wel niet veel sporen zal hebben nagelaten in haar hersenen, doet ze toch (in één jaar N.B.) met goed gevolg 't toelatingsexamen voor de academie, en studeert, natuurlijk zonder eenigen tegenspoed, in drie jaar af. (!) Vervolgens zien we haar aan 't eind van 't boek nog even terug, in een staat van ideaal-toekomst-geluk, sprekende met een cliente die raad en troost ontvangt na haar ontslag uit de gevangenis, en die opgevolgd wordt door de verschijning van echtgenoot en kindje, voor wie de vrouwelijke advocate ‘alle dagen om 5 uur thee schenkt.’ Voor 't huiselijk geluk vindt mevr. Goekoop zulk een afternoon-tea blijkbaar voldoende, want ze zegt nog uitdrukkelijk er bij ‘dat Maarten en Hilda overdag ieder hun werk hadden, en 's avonds uitgingen om zich aan de kunst of aan de maatschappij te wijden; maar van 5-6 kwamen ze rustig samen tot een praatje.’ (!) Mij dunkt dat dit ideaal-huwelijk méér gelijkt op een onderlinge compagnieschap van twee zich verstandelijk verbonden hebbende menschen, dan op de liefde van een vrouw die haar leven wijdt aan 't geluk van man en kind. - Maar, wat dat kind betreft, - als Hilda met haar baby op schoot zit ziet ze er niet in de eerste plaats als moeder haar hef, lekker, mollig kindje, háár kindje in, waaraan ze plichten heeft te vervullen, heilige moederplichten, maar (als een echte man vrouw) ‘een toekomstigen drager van een tipje van de banier der emancipatie’! - - - -
Men ziet het, volgens mevrouw Goekoop is het nog al gemakkelijk om vrouwelijk-advocaat te worden, terstond praktijk te krijgen, die goed waar te nemen, en, en passant, gelukkig-getrouwd te zijn. Hilda van Suylenburg, die op haar twee en twintigste jaar nog maar een alledaagsche, lediggaande
| |
| |
mondaine is, slaagt heel gemoedelijk in 't maken van een nieuwen weg voor zich, waarop ze natuurlijk géén moeilijkheden, slechts in ieder opzicht succes ontmoet! - En nu daarneven Corona van Oven, de vrouwelijke dokter! Die is, wat succes aangaat, nog véél bevoorrechter. We hebben tot hiertoe in ons land nog géén vrouwelijke advocaten, en dus laat zich nog redewisten over de questie hoe zij eventueel door 't publiek zullen worden ontvangen, en in hoeverre dit beroep voor de vrouw past. Maar we hebben wèl reeds lang verscheidene vrouwelijke doktoressen, - en bekwame ook sommigen. Over hun positie in de tegenwoordige maatschappij kunnen we dus wèl eenigszins oordeelen. En dan vraag ik, wáár is er dan nu in werkelijkheid ééne, die ook maar een weinig de positie inneemt, of kàn innemen, welke mevr. Goekoop goedvindt aan hare Corona van Oven toe te kennen? - Deze, in elk opzicht volmaakte, en daardoor hoogst onnatuurlijke jonge dokteres is (N.B.) ‘de’ modedokter van den Haag. Ze is niet alleen de lievelinge van diegenen harer sexe die 't met haar ééns zijn en haar dus ‘uit principe’ begunstigen, o neen, ze wordt aangebeden, en op de handen gedragen, en op diners en tea's verzocht, door 't wufte, gichelende, onbeduidende, aristocratische côterietje, - dat mevr. Goekoop zoo juist beschrijft, - dat van vrouwenarbeid, en vrouwen-roeping niets begrijpt of begrijpen wil, en alleen maar bestaat voor ‘uitgaan’, flirten, zich amuseeren. - En waarom ‘dwepen’ nu deze soort vrouwen, de Ottilies van Heemeren enz., met hun vrouwelijke dokter? - N.B., omdat ze zoo lief en zoo goed en zoo charmeerend en zoo gracielijk, in één woord omdat ze uiterlijk en innerlijk zoo'n ideaal van vrouwelijke deugden en bekoorlijkheden is. Hier rijst de bedenking onmiddellijk, hoe kàn
mevrouw Goekoop, - die op allerlei plaatsen bewijst haar eigen sexe wèl te kennen -, terwille van haar zoogenaamd goede doel zoo'n
| |
| |
grove en gevaarlijke onwaarheid willen neerschrijven? Alsof we niet allemaal weten wat een hoofd-ondeugd jaloezie is in 't vrouwelijk karakter! En alsof juist die ondeugd niet het allerweligst tierde in de harten dier mondaine, flirtende, zich amuseerende vrouwen! Alsof niet daarom een vrouwelijke dokter die jong is en er goed uitziet en de charmes harer sexe heeft, juist dáárdoor de afgunst, de antipathie harer wereldsch-gezinde zusters in de hoogste mate zou opwekken! Wel verre van met haar te ‘dwepen’ zouden ze zoo'n ideale vrouw tegenwerken, belasteren, belachelijk trachten te maken waar ze maar konden. Een onvrouwelijke, gebrilde, hoekige blauwkous, maar die bijzonder knap is in haar vak, die zullen ze misschien genadig protegeeren; maar een mooi, imponeerend jongmeisje, dat bovendien een knappe dokteres is, wordt gehaat door de banale vrouwen-meerderheid, juist omdàt ze zoo hoog boven hen uitsteekt in alle opzichten.
Zie dàt is waarheid, troostelooze waarheid helaas, maar dàt is het toch wat de vrouw die den moed heeft voor dokter te gaan studeeren behoort te bedenken, vóór zij zich aan de dure studie waagt. - Nog bovendien, wat een onmogelijke voorstelling is die heele magnifique dokters-carrière van Corona van Oven! Het is immers ondenkbaar dat ooit een vrouw een drukke mode-praktijk zou kunnen krijgen, zooals een man-collega die heeft, - die de beiden sexen onder zijn patiënten telt! Uit den aard van haar vrouw-zijn moet de werkkring der vrouwelijke dokter altijd een veel meer bescheidene, eene op den achtergrond blijven. - Maar juist door die valsche de-eerzucht-prikkelende voorstelling van Corona's succes als modedokter wordt zij zoo onverantwoordelijk-gevaarlijk. Want het spreekt van zelf dat heel veel van 't gewone soort lezeressen er zich bij zullen denken: ‘Als 't zoo plezierig en zoo interessant en zoo rijk-makend is
| |
| |
vrouw-dokter te worden, dan ga ik ook studeeren voor arts.’ - En als ze dan misschien hun heele kleine kapitaaltje hebben verbruikt voor de kostbare opleiding van dat vak, en ze vestigen zich ergens vol verwachting van de hun voorgespiegelde Corona-loopbaan, dan krijgen ze hoogstwaarschijnlijk geene, of slechts armen- en bussen- en hospitaalpraktijk, meest nog hun bezorgd door de protectie van een professor of welwillend man-collega. Zie, dan is hun jeugd voorbij, en hun luttel fortuintje verbruikt, - en de désillusie die dan komt is voor rekening van Corona van Oven, of liever van haar formeerster: Mevrouw Goekoop. Voor dien grooten factor van teleurstelling en tegenspoed is echter in het boek dezer éénzijdige wegwijster géén plaats. Naar háár voorstelling kan iedere vrouw die ernstig een werkkring zoekt, er eene die bevredigt vinden. Zoo b.v. Marguérite van Arkel, - een arme freule die een paar examens doet, - en daarom voortaan héél onafhankelijk kan leven van 't geven van wat privaatlessen. (En dat N.B. in dézen tijd waarin er véél te véél onderwijzeressen zijn, zoodat ook de bekwaamsten groote moeite hebben privaatlessen te bekomen, en zeker niet daarvan alleen kunnen leven.) Dan Isabelle Pankaert, - ook een arme freule, - die het vervelend begint te vinden altijd voor haar moeder en broer meid te spelen om later van den laatste afhankelijk te zullen zijn wat het finantieele betreft; en bij wie men een stem ontdekt zóó prachtig, dat ze voortaan als concert-zangeres haar brood kan verdienen, en haar moeder 't leven veraangenamen (!) - Ik ken in de werkelijkheid héél wat dergelijke Isabelles, die inderdaad diep beklagenswaardig zijn. Maar de questie is juist dat ze niet weten hoe zich te helpen, omdat ze geen schitterende gaven bezitten.
In werkelijkheid hebben ze géén prachtige stemmen, of andere uitblinkende talenten, zijn ze meestal middelmatigheden. En juist voor die middelmatigheden is het, met den
| |
| |
besten wil, dikwijls onmogelijk een baantje te vinden, vooral in den beschaafden stand. Voor middelmatige mannen zijn allerlei staats- en particuliere betrekkingen open. Voor middelmatige vrouwen sluit de Staat, en sluiten óók de particulieren, hun deur - om hun vrouw-zijn. Zoo is er o.a. ook nog een juffrouw Bertha in Hilda van Suylenburg, die wordt opgeleid voor candidaat-notaris. Als ze klaar is wordt ze terstond bereidwillig op een groot kantoor, onder allerlei heeren, geplaatst. Alweer onwaar voorgesteld. Want in 't werkelijke leven zouden de meeste notarissen liever gemakshalve een middelmatigen man-candidaat-notaris op hun kantoor nemen, dan een bekwame vrouw-dito. Het sexeverschil wordt in zoo'n geval lastig gevonden, omdat heeren onder elkaar vrijer zijn, in rooken, gesprekken etc.; en daarom wordt de vrouw, ondanks haar akten en diplomas, in 9 van 10 gevallen naar huis gestuurd met: ‘Dank u, we hebben liever een man.’ - Och, als de vrouwenquestie zoo gemakkelijke ware op te lossen als mevrouw Goekoop het doet in haar tendenzboek! - Waar blijft ze echter met die overgroote meerderheid die gedoemd is een nutteloos bestaan voort te sleepen, uit gebrek aan bezigheid, uit niet-weten-wát te beginnen met haar bescheiden talentjes! De bijzonder begaafden vinden hun weg altijd wel, met of zonder emancipatie; zóó is 't steeds geweest. Wie wezenlijk een grooten drang tot vooruitkomen in zich heeft die kòmt er ook wel. Maar we moeten als regel rekening houden met de meerderheid van gewone menschen, niet met de uitzonderingen. En de gewone vrouw is een middelmatigheid zoo goed als de man dat is. Juist daarom is nog een ernstig gevaar in mevrouw Goekoop's werk, dat heel veel vrouwen zich nu zullen gaan inbeelden iets heel bijzonders te zijn
en Hilda's en Corona's te kunnen worden, en, terwille van die ijdele illusie, hun naaste plichten van héél nederige zelfverloochening zullen gaan verwaarloozen, om een poging te doen tot het zich scheppen van
| |
| |
zoo'n mooien ‘werkkring’, - die in werkelijkheid jammerlijk mislukt. - Ik heb lust nóg een paar aanhalingen te doen der onjuiste voorstellingen, die mevrouw Goekoop, om kracht bij te zetten aan haar gevaarlijke redeneeringen, opeenstapelt. Zoo zegt zij blz. 75 1ste deel (1ste druk), dat een jong meisje aan een vrouwelijke dokter alles wat haar intiemste-zijn betreft zoo veel gemakkelijker zal kunnen vertellen dan aan een man, ‘net als ze aan een oudere zuster 't doen zou.’ Maar die vergelijking is weer zoo dóór en dóór onwaar. Want de meeste meisjes zeggen juist dat ze aan oudere zusters veel minder vertellen kunnen dan aan anderen, óók al zijn ze overigens op heel zusterlijken voet. En wat nu die questie van den man-dokter aangaat, juist het verschil van sexe maakt dat de vrouw zich door den man méér laat raden, leiden, imponeeren, te hulpe komen, dan door eene harer eigen sexe, omdat zij den man méér vertrouwt dan de vrouw, en hem eerder gehoorzaamt. Maar ook op elk ander gebied kan er tusschen man en vrouw een eerlijke, vriendschappelijke vertrouwelijkheid bestaan, waarvan een andere kracht uitgaat dan van diezelfde vertrouwelijkheid tusschen twee van dezelfde sexe. Dat is het niet weg te redeneeren, door de natuur gewilde geslachtsverschil, dat nóódig is om elkander aan te vullen. - Nog een ander voorbeeld van onwaarheid! Op blz. 189 1ste deel (1ste druk) betuigt mevrouw Goekoop dat de niet-werkende, in ledigheid haar tijd verbeuzelende vrouw dáárdoor ongelukkig en onbevredigd wordt; ‘omdat zij te veel tijd heeft tot denken.’ Maar is dit niet in verbloemde, leven-schijnbaar-opwekkende taal het feit erkennen, dat dus de vrouw in den grond
ook werkelijk ongelukkig is, en het voor zich zelve zich bewust wordt dóór denken. Wordt dat zoo mooi en nuttig aangeprezen zoeken van werk dan niet ten slotte, door mevrouw Goekoop zelve, verlaagd tot een morphinepoeder om maar niet te denken, om maar voort te leven in één sleur van plicht- | |
| |
jes, niet om nuttig en daardoor gelukkig te zijn, maar om zich zelve het denken te beletten door zich physiek moe-maken?
En weer een voorbeeld! Mevrouw Goekoop betuigt dat ze volstrekt niet wil bewerken gelijkstelling van man en vrouw als individuen, dat ze gaarne toegeeft hoe die twee verschillend gemaakt zijn. Maar intusschen vertelt zij blz. 214 (1ste druk), - voorspellend een geluksstaat, - dat men daarin niet meer vragen zal, is deze man of deze vrouw, maar alleen is deze persoonlijkheid geschikt voor den arbeid? Volgt niet daaruit dat het wel degelijk een ideaal is, - en dat is consequent ook, - van mevr. Goekoop, dat het sexe-verschil zal verdwijnen, dat de man en de vrouw zullen versmelten in arbeidende ‘persoonlijkheden’? Eindelijk, - mevr. Goekoop spreekt zich zelve tegen met haar argumenten. Zoo maakt zij er der tegenpartij een verwijt van dat deze altijd van ‘de vrouw,’ van ‘het’ vrouwelijke spreekt, alsof er onder de vrouwen niet oneindige varieteiten waren. En ten bewijze daarvan haalt ze een paar bladzijden vol van uiteenloopende vrouwen-karakters aan. Alsof dat iets bewees. Dat we niet allen op elkaar gelijken, mannen noch vrouwen onderling, dat we producten zijn onzer verschillende omstandigheden en opvoeding en geboorte, dat ziet iedereen rondom zich. Maar er is een zeker iets dat algemeen typisch-vrouwelijk, of karakteristiek-manlijk blijft, een iets dat dikwijls door de beschaving en de opvoeding is verkracht en ontaard, maar dat in de echte, oorspronkelijk soort steeds kenmerk is. Men ziet dit in het planten- en dierenrijk evengoed. Ge kunt iets zoogenaamd veredelen of ontwikkelen tot een schijnbaar heel ander bloempje, of heel ander ras dan het eerste oorspronkelijke. Maar dan hebt ge kunst, namaak verkregen, niet meer de echte natuur. - En zoo zijn er wel degelijk in de vrouw enkele gevoels-eigenschappen die kenmerkend voor haar geslacht blijven. - En dat mevrouw Goekoop dit eigenlijk ook wèl weet bewijst zij door in haar eigen
| |
| |
redeneeringen óók telkens te praten van ‘de vrouw’ in 't algemeen genomen. Zij kent b.v. ‘der vrouw’ evenveel verstand, en energie en werklust toe als ‘de man’ die heeft. En met zulke uitdrukkingen gooit zij haar eigen gebouw omver.
- Maar het allerergst zondigt mevr. Goekoop als vrouw, - als de echte vrouw die zij had moeten zijn ware zij een eerlijke Laura Marholm, - in de onvergefelijke fout die zij begaat door Corona's doen in de scène tusschen haar en Frank. Hier schiet de vrouwelijke kennis van 't vrouwenhart ten eenenmale te kort, en heeft alleen het droge betoogen-willen meegesproken. Ik heb vrouwen, die overigens ‘Hilda van Suylenburg’ een mooi boek vinden, op dit punt hooren toegeven dat mevrouw Goekoop van het liefdewezen dat de echte vrouw kenmerkt geen flauw begrip heeft, - òf, - willen we voor haar zelve hopen, - stelselmatig het bestaan van zulk liefde-wezen in de vrouw-natuur wil loochenen, om haar verstandstheorieën te doen zegevieren.
De scène waarvan ik spreek is het zwaartepunt, de ure der beslissing, in Corona van Oven's leven. Frank, een artist, dien zij op reis leerde kennen en liefhebben, is gehuwd, gekoppeld liever gezegd, toen hij nog héél jong was, aan een vrouw die niet voor hem past. Van tijd tot tijd komt hij Corona even in den Haag opzoeken, - hij woont in Parijs, - en dan gaan ze geheel op in geestelijke, reine liefde. Maar nu, met het vooruitzicht eener lange scheiding vóor zich, stelt hij haar voor hem te volgen naar 't buitenland, in vrije liefde te leven samen, omdat zijn wettelijke vrouw niet wil scheiden. Indien Corona daarop eenvoudig ja gezegd had zou zij 't meest vrouwelijk-natuurlijk gehandeld hebben, in dat oogenblik, in háár onafhankelijke positie. Maar dàt kon mevr. Goekoop haar volmaakte heldin niet laten doen. Want, we willen 't niet vergeten, we lezen een tendenzboek. Corona moet ons een voorbeeld geven. Goed, maar waarom haar dan niet laten antwoorden
| |
| |
het wezenlijke argument van héél véél vrouwen, die beweren dat vrije liefde, gebouwd op een onwettige maatschappelijke verhouding, niet voeren kán tot duurzaam geluk óók bij wezenlijk elkaar liefhebben. Indien Corona dàt geantwoord had, indien zij had gezegd dat zij, om haar Frank niet nòg ongelukkiger te maken, weigeren moest zijn verlangen om zijnentwil, dàn ware zij liefhebbende vrouw gebleven. En dan was er in dit geval bovendien nog een zoo heerlijkmooi argument geweest: - het kind, - Franks kind! - Als Corona een echte, liefhebbende vrouw ware geweest, eene met hoog-ontwikkeld, fijn vrouwgevoel, dan had zij geantwoord: ‘Ter wille van dat kind, dat blijven moet bij de slechte moeder, mogen we niet ons geluk zelfzuchtig zoeken. Want dat kind zal van haar leeren den vader te minachten, zal ook missen voortaan diens opvoeding, die nu een tegenwicht is voor die der wufte moeder. Dat kind, - het kind van den man dien ik liefheb, - wil ik niet ongelukkig maken.’ - Zóó kan een vrouw die met haar hééle ziel liefheeft, maar heel hoog staat en héél veel weet op te offeren voor haar plicht, handelen. En daarom had Corona in dit tendenzboek een weigerend antwoord kúnnen geven, en toch echte-vrouw kunnen, zijn. - Maar nu! Zij weet niet wat liefhebben is. Zij is een akelig verstandswezen, een, - mevr. Goekoop vergeve mij de harde uitdrukking, - een oneer voor haar geslacht bij deze heilige gelegenheid. Want zij redeneert en argumenteert met koude woorden, als een akelige vrouwen-rechtstrijdster, zonder vrouwengevoel. Uitdrukkelijk verklaart zij dat geen enkel bezwaar tegen de vrije-liefde-verhouding haar weerhoudt, dat zij gelooft hoe integendeel die hun beider geluk zou bevorderen. Het kind noemt ze niet eens, denkt er niet aan. Maar ze weigert; - als een echte
manvrouw -, zonder één oogenblik van strijd en zwakte - ‘omdat ze een voorbeeld moet zijn voor de vrouwen rondom haar’, omdat het de vrouwenbe- | |
| |
weging in discrediet zou brengen als zij, de gevierde, de reine Corona van Oven, met een man ‘wegliep.’ Dit nu is onzin. Het is kleinzielig- en belachelijk. Géén wàre vrouw die warm liefheeft zal op zoo'n heilig oogenblik háár geluk en dat van den man dien zij liefheeft opofferen, om de praatjes, die aan de zaak der vrouwenbeweging kwaad zouden kunnen doen. In 't werkelijke leven is méér dan eene héél geëmancipeerde vrouw, zoodra het haar liefde gold, onmiddellijk bezweken waar het zulk een keuze betrof, juist òmdat zij vrouw was die eerlijk liefhad. En met recht ook. Waarom het persoonlijk geluk prijsgeven om de mogelijke praatjes die er van kunnen komen in ‘de wereld.’ Alsof niet alle praatjes gauw genoeg doodbloeden, en Corona, - en haar ‘voorbeeld’, - en haar ‘invloed’ - niet na enkele weken totaal vergeten zouden zijn geweest, - voor een nieuw schandaaltje? Neen - óók uit een tendenz-boek-oogpunt, - had Corona alléén dan reden Franks voorstel af te wijzen wanneer zij geloofde hem daardoor gelukkiger te zullen maken dan door een hem volgen. Waar zij echter uitdrukkelijk verklaart in dit opzicht niet te twijfelen aan zijn geluk, daar is haar weigering in àlle opzichten onverdedigbaar. Want, óók uit een ‘nuttigheids’ oogpunt, is het véél beter één mensch gelukkig te maken en dóór hem der maatschappij ten zegen te zijn (aan wie zijn kracht, en eventueel die zijner tot goede menschen opgevoede kinderen ten goede komt), dan een ‘voorbeeld’ te willen wezen voor een
troep onbeduidende, met zich zelven verlegen meisjes, die van daag met deze en morgen met die dwepen, tot huwelijk of een andere ernstige taak hun van zelf vasten grond onder de voeten geeft. Het antwoord van Corona is kleinzielig-hoogmoedig-bekrompen, en bewijst dat ze wel veel eigenwaan had maar géén ware liefde kende, en dus geen echte vrouw was. - Intusschen past het in 't kader van mevrouw Goekoops boek, dat de ijskoude deugd harer Corona behoorlijk beloond wordt. Al de vrouwen
| |
| |
immers die maar braaf zoogenaamd ‘hun plicht doen’ -, daarin schuilt m.i. juist het gróóte gevaar -, krijgen tenslotte in ‘Hilda van Suylenburg’ den prijs der braafheid! In dit bijzonder geval is hetgeen hier Corona toebedeeld wordt al zoo onnatuurlijk mogelijk gedacht. Zij ontvangt niet meer of minder dan Franks kind ter opvoeding. De eigen moeder - die in werkelijkheid natuurlijk mateloos jaloersch op eene Corona zou zijn - vindt dit héél goed. En, wat nog ondenkbaarder is, ná Franks dood berust deze er in dat het kind voor goed bij Corona blijft. - Menschen die een beetje levenservaring hebben weten wel dat zulke ideale dingen in wezenlijkheid niet gebeuren, en dat een dergelijke ontaarde moeder véél liever haar kind op kostschool, of wáár ook, zou brengen, dan het passief cadeau doen aan hare mededingster. - Maar zulke leugen-voorstellingen zijn een groot gevaar voor onervaren meisjes, die uit dergelijke valsche voorspiegeling der dingen allicht tot de conclusie zullen geraken, hoe ze in elk geval wel niet álles maar dan toch véél van het leven erlangen, als ze maar zoo goed en voorbeeldig handelen als die brave Corona van Oven. - Ja, ik zou het daarom met alle kracht willen uitroepen: boeken als ‘Hilda van Suylenburg’ leiden op hoogst gevaarlijk dwaalspoor. Want ze verkrachten waarheid. Een tendenzboek dat goed wil doen moet vóór en boven alles en in alles wáár blijven. Juist dáárom is het schrijven van een wezenlijknut-stichtenden roman misschien het moeilijkste wat er is. Maar mevrouw Goekoop, in haar verblinding en eenzijdig-zien, is voortdurend onwaar. Ze spot er ergens mee dat men het ‘de roeping’ eener getrouwde vrouw noemt ‘haar huishouden te doen’, en vraagt daarom ironisch,
of goede keukenmeiden en een wel-ingericht dienstpersoneel dan àl den tijd vereischen moeten der gehuwde vrouw. Ik beklaag haar, die zelve gehuwd is, wanneer zij 't nog niet weet dat er dingen zijn die nooit
| |
| |
gehuurde hulp, hoe volkomen ook, in de plaats der echtgenoote kan verrichten, dat er een zeker charme is in het waarachtig huisvrouw (niet huishoudster) wezen, waardoor de man dagelijks meer zijn gade leert waardeeren en liefhebben, en dat alléén van háárzelve, niet van bedienden, uitgaan kàn. - En nog een andere verkrachting der waarheid veroorlooft zij zich, naar aanleiding van juffrouw Bertha's besluit om voor het candidaat-notarisschap te bedanken ‘uit vrees dat het kantoorleven haar leelijker zou maken’; waar zij beweert dat zulk een leven van opsluiting géén invloed hoegenaamd heeft op het uiterlijk der vrouw. Om die bewering te staven kiest zij den trivialen weg van twee uitersten tegenover elkander te stellen, namelijk een dier typen met een slanke gestalte en een rosig teint die overal mooi en frisch blijven, en daartegenover een dóór en dóór leelijk, plomp en dik, vaaltintig, uiterlijk-misdeeld meisje; dat natuurlijk ook als het rijkste en meest gesoigneerde freuletje toch leelijk zou zijn gebleven. - Maar tusschen zulke uitersten in bestaat een heele schare van werkende vrouwen wien iedereen de gevolgen van het zware leven kan aanzien, en van wie baar doktoren het ook getuigen, hoe haar arbeid, dikwijls juist haar geestes-arbeid, haar lichaam knakt. Het is immers ook een niet te ontkennen feit dat de vrouw physiek geheel anders is geschapen dan de man; en het laat dus zich waarlijk gemakkelijk genoeg begrijpen, dat ingespannen uren-aaneen zitten werken op een kantoor, of het verrichten van zwaren hersen-arbeid, dikwijls een knak moet toebrengen aan hare gezondheid. - Wanneer men dan ook, over het algemeen genomen, die vrouwen die de gelegenheid hebben slechts voor haar schoonheid te leven en zich behoorlijk rust te gunnen, vergelijkt met de overigen die leven in een tredmolen van harden arbeid,
dan staat het vast, dat de eersten veel langer frisch en mooi en rosig-getint blijven dan de laatsten. Ik zeg niet dat dit een grond mag zijn
| |
| |
om, waar het voor 't dagelijksch broodig nóódig is, niet te arbeiden zoo hard mogelijk, ik kom echter slechts tegen de onware voorstelling op in ‘Hilda van Suylenburg’, alsof aan die plichtsvervulling géên schaduwzijde van mogelijk leelijkworden verbonden zou zijn. - O 't is zoo'n gemakkelijke manier van tendenz-boeken schrijven, zulk heenglijden over al de ernstige bezwaren van de werkelijkheid, zulk werken met tooneelpoppen in plaats van met levende menschen. Dat alles druischt echter vierkant in tegen de droeve, brutale realiteit van 't leven der vrouw. En daarom is zulks doen hoogst onnuttig en gevaarlijk.
Zeker, er staat ook veel behartigenswaardigs in ‘Hilda van Suylenburg’, veel dat mooi is gevoeld en goed is gezegd. En negatief nut heeft het boek misschien in dien zin, dat het nietige en onbeduidende van het Haagsche jongemeisjesleven goed is weergegeven, als een uitstekende waarschuwing waar het ten slotte toe leidt. Eugénie van der Starren, de moede acht-en-twintigjarige, die nog maar steeds ‘uitgaat,’ en doen blijft alsof ze zich amuseert, terwijl ze in den grond zich zoo nameloos verveelt, en smacht, als eenig mogelijke oplossing van haar leven, naar ‘het’ huwelijk, is prachtig geteekend, en evenzeer geldt dit van het verachtelijke flirten der zuster, die de eene goede partij opoffert aan een andere die nóg voornamer is. Zulke quasi ‘fatsoenlijke’ toestanden te ontleden is een goed werk, dat misschien menig jong meisje bijtijds tot nadenken zal brengen over wat zij maakt van haar leven. En ik stel mij voor dat dit haar méér goed zal doen, dan haar valsche voorstellingen trachten bij te brengen van ideaal-doktoressen en ideaal-advocaten, die nergens bestaan, en kunnen bestaan. Trouwens, het is ook gemakkelijker de fouten in de bestaande wereld af te beelden, dan aan te geven hoe de verbeterde toekomst zijn moet. Want we weten meestal wel wat niet goed is, maar we zien daarom nog niet hoe
| |
| |
we verbeteren moeten. Daarom had mevrouw Goekoop beter en eerlijker werk geleverd wanneer zij zich bepaald had tot de eenvoudige schildering van 't zinledige, geestdoodende en schijnheilige van 't zoogenaamde beschaafde vrouwen-bestaan. Dan ware haar boek inderdaad een ernstige waarschuwing geweest voor lichtzinnige ouders en wufte jonge meisjes. Zoo is een andere hedendaagsche vrouw, Gabriele Reuter, te werk gegaan met haar ‘Aus guter Familie’, dat schildert het te gronde gaan van een goed-aangelegde vrouwennatuur, tengevolge eener verkeerde opvoeding. De indruk dien deze roman nalaat is, dat het tegenwoordig vrouwenlot hoogsttreurig en demoraliseerend moet genoemd worden in menig geval. Maar hóe dat te verbeteren zal zijn, dat laat de auteur wijselijk aan het oordeel en de omstandigheden van iedere lezeres, individueel, over. Mevrouw Goekoop echter wil veel te veel bewijzen. Ze wil ons, - en dit zeer terecht, - laten opmerken wat niet goed is. Maar daarneven laat ze nu voor onze oogen vrouwfiguren flikkeren van verblindende volmaaktheid, vrouwelijke artsen en advocaten en zangeressen, in ondenkbaar ideale positieën. Zulk overdreven knoeien met de waarheid richt bij hen die zelve beter weten van 't leven niets uit; zij weten 't wel hoe het in de werkelijkheid heel anders toegaat voor de vrouw, óók voor de begaafde vrouw. Maar bij hen die nog jong en onervaren zijn en 't leven nog niet kennen, sticht zulke ‘nuttige’ lectuur groot kwaad. Zij stormen vol illusies de wereld in, en meenen als ze ‘Hilda van Suylenburg’ gelezen hebben ter goeder trouw, dat het hun nu ook gelukken zal ‘Corona's’ te worden, die wonen in 't Lange Voorhout, en een mooie praktijk bezitten, en zich laten vereeren door een reeks van vrouwelijke aanbidsters uit de hoogste standen; of wel Hilda's, die eerst prettig ‘uitgaan’, vervolgens en passant zoo maar even een zwaar examen doen
(waarvoor knappe jongens jarenlang op een gymnasium werken), en die
| |
| |
eindelijk, nadat zij op dezelfde vlugge manier advocaat zijn geworden, nog in 't huwelijk treden met een ideaal echtgenoot, en een ideaal kindje krijgen, - dat voortaan ‘een tipje van de banier der emancipatie zal helpen dragen.’ - Ik voor mij zou daarom aan een helder-denkend, niet geëxalteerd, verstandelijk goed ontwikkeld jong-meisje nog liever een zoogenaamd zedeloos romannetje in handen geven, waarvan zij ten minste weet wat ze er van moet verwachten, dan haar een dergelijk ‘nuttig’ boek aanbevelen, dat bestemd is om haar goeds te leeren, maar haar in werkelijkheid slechts onwaarheid en onvrouwelijkheid predikt, en, in plaats van haar geluk te bevorderen, haar slechts désillusie of erger nog zal bereiden.
Laura Marholm heeft getracht de wonde in het vrouwenbestaan te peilen, mevrouw Goekoop meent het universeel geneesmiddel te hebben gevonden door het der vrouw toe te roepen: ‘Werk, maak u nuttig, ontwikkel uw gaven, zoek bezigheid.’ Ik geef haar volkomen gelijk, dat lediggang, verveling, of enkel voor ‘uitgaan’ en visites-maken leven, voor de verouderende vrouw de beste middelen zijn om zich onbevredigd en ongelukkig te gaan gevoelen. Maar, zoo het vinden van een drukken werkkring, een ernstige levenstaak, een veeleischend beroep, zoo het beoefenen van een wetenschap of het dienen der kunst, haar leven min of meer kan vervullen en haar berusting leeren in haar lot, haar gelukkig maken kan dat alles haar niet, - haar gelukkig maken kan alleen het stil zich gevende liefde-leven in haar eigen gezin. Is dat geluk slechts voor de minderheid onzer weggelegd, - de overigen doen wijzer de waarheid eerlijk onder de oogen te zien in plaats van zichzelven en anderen te willen bedriegen door een vertoon van schijn-geluk, dat, - Sonja Kowalewska en Marie Baschkirtzew, en iedere zelfstandige vrouw die eerlijk en echt vrouw gebleven is getuigen het, - in den grond niet bestaat.
|
|