aan zijn eigen zelfstandig gevormde overtuiging en hem de meningen van anderen naar haar inhoud doet beoordelen. Dit is reeds in de Middeleeuwen ook in het wijsgerig denken tot uiting gekomen. Al behoort de Nederlandse wijsbegeerte der Middeleeuwen in haar geheel tot de Scholastiek, toch vertoont zich doorlopend een streven om zich los te maken van de geijkte formules, eigen wegen te zoeken en in zelfstandige bezinning de oplossingen af te wegen, die in de school aan de gangbare problemen worden gegeven.
Het critisch uitgangspunt brengt den Nederlandsen Scholasticus ook tot een zeker voorbehoud ten aanzien van systeemvorming, die om haar zelfs wil wordt ondernomen. Hij geeft de voorkeur aan een afzonderlijke behandeling van de voorkomende vraagstukken en bekommert zich weinig om den samenhang, waarin zijn theorie naar schoolse opvatting een plaats zou moeten vinden. De vrije beoefening van het wijsgerig denken is hem liever dan de moeizame constructie van wijsgerige stelsels.
De trek van bedachtzaamheid, aan ons volk eigen, maakt den Nederlandsen wijsgeer van de Middeleeuwen ook enigszins huiverig voor al te ver gaande abstracties. Hij houdt zich gaarne dicht bij de werkelijkheid en het concrete denken; de analyse van het feitelijk gebeuren, hem door uitof inwendige ervaring bekend geworden, gaat hem beter af dan de formulering van algemene oordelen van zeer wijde strekking.
Naast dezen zin voor concreetheid en critiek doet zich in de Nederlandse bespiegeling der Middeleeuwen een drang voor naar religiositeit en mystiek, die het gemiddeld godsdienstig gehalte van het Middeleeuwse denkleven te boven gaat. Zo kon hier als heel bijzondere vrucht van eigen bodem een autochthone Nederlandse mystiek ontstaan, met het Scholastieke denken ten nauwste verbonden, die tot het meest oorspronkelijke behoort, dat de Nederlandse geest, voorgelicht door de Christelijke openbaring, in den loop der eeuwen heeft voortgebracht. De behandeling van de middel-Nederlandse mystiek valt echter buiten het kader van dit boek.
3. In de geschiedenis van de wijsbegeerte der Middeleeuwen in de Nederlanden zijn vier perioden te onderscheiden.
De eerste omvat de ontwaking van het wijsgerig bewustzijn, die zich van de 8ste tot het einde van de 11de eeuw afspeelt. De wijsgerige bespiegeling gaat in deze periode te leer bij de meesters, die haar, rechtstreeks of onrechtstreeks, vooral uit Engeland en Ierland worden toegevoerd. In de tweede, van het begin der 12de tot het midden der 13de eeuw, wordt de vorming van de wijsgerige gedachte, merendeels onder invloed uit Frankrijk, tot stand gebracht; richtingen en stromingen gaan zich aftekenen. De derde periode, van het midden der 13de tot het einde der 15de eeuw, ziet het Nederlandse wijsgerig denken tot zelfstandigheid uitgroeien. Het heeft