De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Zeeland in de Bataafs-Franse Tijd. Van soevereiniteit naar vergetelheidOp 19 mei 1798 was het feest in Goes, net als in de rest van de Bataafse Republiek. Men vierde de afkondiging van de Constitutie voor het Bataafsche Volk en daarmee - in formele zin - de afsluiting van het proces van revolutie dat met de Omwenteling van begin 1795 was begonnen. Met veel vertoon van revolutionaire symboliek werd de oude constitutie letterlijk ten grave gedragen en de nieuwe feestelijk ingehaald. De oude constitutie werd voorgesteld als een ‘oud Vrouwbeeld’ op een gebroken zuil, met op het hoofd een kroon met zeven sterren (de zeven provinciën), in de rechterhand een gebroken scepter en in de linker enkele privileges, costumen en grafelijke leenrechten. De vrouw werd omgeven door de monsters Nijd, Arglistigheid en Tweedragt als zinnebeelden van aristocratie, federalisme en regeringloosheid. Het geheel bevond zich op een wagen getrokken door een oud, kreupel paard. Op de bok zat een jongen, gewapend met een knots en omhangen met een berenhuid, die Hercules de allesdoder moest voorstellen. De wagen werd gevolgd door een zevental figuren in zware rouw met de wapens van de gewesten, en door een figuur die een zwarte standaard droeg met het opschrift ‘onze hoop is verdweenen’. Dit gezelschap toog in optocht, begeleid door de gewapende burgerwacht, van de Beestenmarkt naar de Grote Markt. Daar werd de nieuwe constitutie plechtig afgekondigd. Vervolgens sleurde Hercules de vrouw en de monsters ‘met een geweldige furie’ van de wagen en wierp hen in een graf. De provinciewapens werden hen achterna geslingerd. Daarna ging het graf dicht. De personen die de gewesten hadden voorgesteld werden ‘ingerekend en behoorlijk opgesloten’. 's Middags werden de feestelijkheden voortgezet op de Vlasmarkt, waar een groep meisjes en jongens de spes patriae symboliseerde. Van de jongens was er één afkomstig uit het gereformeerde weeshuis en één uit het katholieke, om de gelijkstelling der gezindten te onderstrepen. Opnieuw was er een wagen. Ditmaal was daarop de Vrijheid gezeren: een jonge vrouw met speer en vrijheidshoed. De Vrijheid - vanouds de beschermgodin van de Republiek - begon nu als het ware een nieuw leven. De wagen werd omgeven door zinnebeelden van de nieuwe orde. Op de bok zat de Deugd, achter de wagen liepen andermaal figuren met schilden waarop de symbolen Gelijkheid (een waterpas), Vrijheid (vliegende vogels), Broederschap (spelende jongetjes) en Eén- en ondeelbaarheid (een opgaande zon). Dit tableau vivant met zijn geijkte symboliek zal de enigszins onderlegde burger van toen niet al te veel problemen hebben opgeleverd en was ook aan | |
[pagina 348]
| |
minder onderlegden waarschijnlijk snel uit te leggen. Diverse elementen treffen we ook aan op de prachtige gravure Tempel voor Nederland van J.G. Visser uit 1794, net voor de Omwenteling.Ga naar voetnoot1 Maar het vogeltje dat de Vrijheid weergeeft zit daar nog in een kooitje. Enkele figuren uit de Goese optocht lijken zelfs zo te zijn weggelopen van de gravure van Visser: drie Batavieren gehuld in berenvellen die een zeskantig schild dragen met daarop een kat, symbool van de Catten, het oervolk van de Bataven. Zij verwijzen naar het mythische ‘begin’ van de Nederlandse geschiedenis, toen de Batavieren of Batavische Catten in hun holle boomstammen de Rijn waren komen afzakken en zich op het zogenaamde Eiland der Bataven hadden gevestigd. En naar die Bataven hadden de revolutionairen van 1795 hun Republiek vernoemd, die een nieuw begin voor de Nederlandse geschiedenis zou moeren worden. Het is vast geen toeval dat juist de Goese Bataven de kat op het schild voerden, want de naam van het onder de rook van Goes gelegen Kattendijke werd traditioneel met deze Catten in verband gebracht, met zoveel woorden in Eyndius' Chronicon Zeelandiae en in zijn voetspoor in Smalleganges Nieuwe Chronyk van Zeeland. De Goese Bataven konden zo hun naam dus verbinden met de oergeschiedenis van het Bataafse volk. Ik heb wat uitvoerig stilgestaan bij deze festiviteiten in Goes omdat ze een fraai voorbeeld vormen van de symboliek waarmee de Bataafse Omwenteling gepaard ging. Er zijn niet zoveel voorbeelden bewaard die het programma, inclusief de daaraan verbonden iconografie, zo gedetailleerd weergeven als dat van Goes.Ga naar voetnoot2 De vraag is natuurlijk of er in mei 1798 zoveel reden was om feest te vieren, drie jaar na het begin van de Bataafse Omwenteling. De totstandkoming van de constitutie was met veel problemen gepaard gegaan en er was in januari 1798 zelfs een staatsgreep nodig geweest om de impasse te doorbreken. Daar stond tegenover dat met deze staatsregeling een einde was gekomen aan de toestand van voorlopigheid die nu al drie jaar had geduurd. Voor Zeeland betekende dit evenwel dat het de soevereiniteit kwijtraakte die het altijd zo trots gekoesterd had. Het ging nu op in de éne en ondeelbare Bataafse Republiek. ‘Opging’ is het goede woord, want de nieuwe indeling in acht departementen brak welbewust met de traditionele provinciale structuur om elke herinnering aan oude loyaliteiten uit te wissen. | |
Revolutie in ZeelandDe Bataafse Omwenteling in Zeeland voltrok zich volgens het bekende, stapsgewijze patroon waarbij steden één voor één ‘overgingen’ en de Staten werden getransformeerd in Provisionele Representanten.Ga naar voetnoot3 Net als elders werd | |
[pagina 349]
| |
dit proces in Zeeland begeleid door de comités en sociëteiten waarin de burgerij zich had georganiseerd. Later zorgden ook volkssociéteiten zo nodig voor druk op de ketel. Middelburg gaf het voorbeeld, de andere steden volgden. Het instituut van Eerste Edele werd afgeschaft en het stadhouderschap vernietigd. Bovendien werd nog in maart 1795 een vorm van vertegenwoordiging voor het platteland en de smalsteden ingevoerd. Net als elders werden in Zeeland de Rechten van de Mens en Burger erkend en tot grondslag van de revolutie gemaakt. Zeeland kwam echter niet met een eigen verklaring. Hoewel het radicale en lastige Goes pleitte voor een expliciete opsomming van die rechten, bijvoorbeeld door het overnemen van de Hollandse Verklaring of de aangescherpte Franse Déclaration van 1793, vonden de Provisionele Representanten het voldoende dat Zeeland de Rechten van de Mens erkende, zonder te verklaren wat die nu precies inhielden.Ga naar voetnoot4 De beperkte historiografie over patriottentijd en Bataafs-Franse Tijd in ZeelandGa naar voetnoot5 wekt vaak de indruk dat het hier allemaal zo'n vaart niet liep. Het venwijt van politieke achterlijkheid dat de patriotse Hollandsche Historische Courant de Zeeuwen in 1787 maakte, wordt in de oudere literatuur soms als een soort compliment opgevat: Zeeland als een braaf orangistisch gewest. Ik denk dat het met die vermeende achterlijkheid, en ook met dat allesbeheersende orangisme, in de praktijk wel meeviel. De gebeurtenissen in Zeeland in de jaren 1780 én na 1795 zijn zeer wel te vergelijken - mutatis mutandis uiteraard - met wat er elders in de Republiek gebeurde. In de burgeroorlogsituatie van 1787 waren alle belangrijke Zeeuwse steden het toneel geweest van rellen en plunderingen, gericht tegen de plaatselijke patriotten en - naar men hardnekkig bleef vermoeden - geregisseerd door de Zeeuwse Oranjepartij. Diverse slachtoffers van deze plunderingen, die vaak voor jaren het land verlieten, zien we in en na 1795 terugkeren in prominente politieke functies. Zonder de doorwerking van de Verlichting was de patriottenbeweging van de jaren 1780 niet mogelijk geweest. Hetzelfde geldt voor de Bataafse Omwenteling. De Verlichting had de revolutionairen opgevoed, zonder overigens expliciet revolutie te prediken. En aan Zeeland was de Verlichting bepaald niet voorbijgegaan. We kunnen hier in de tweede helft van de achttiende eeuw zelfs spreken van een bloeiend en rijk geschakeerd cultureel en genootschappelijk leven, passend bij de status die het als een van de kerngewesten van de oude Republiek nog altijd genoot. Dit ondanks het economische verval dat juist in deze decennia zichtbaar werd. In de letterkunde kon Zeeland zelfs bogen op enkele grootheden die, ook al verbleven ze buiten de provincie of misschien juist daardoor- nergens gedijt het Zeeland-gevoel zo goed als in de emigratie - de lof van Zeeland, van Walcheren en vooral van Vlissingen bleven zingen: Berje Wolff en Jacobus Bellamy. ‘Uit een koel, vochtig, onder waterdampen bedolven gewest, kwam een brandend genie te | |
[pagina 350]
| |
voorschijn’, schrijft Thomas Speeleveldt over Bellamy in zijn Brieven over het eiland Walcheren uit 1808.Ga naar voetnoot6
Net als elders werd de Omwenteling in Zeeland begroet als een mogelijkheid om de grote problemen van de Republiek aan te pakken, en die van het gewest zelf in het bijzonder: het economische verval, de opeenstapeling van schulden, de vastgelopen regeringsmachine. En in de aanvankelijke euforie dacht men ook in Zeeland dat soelaas geboden werd door het opgaan in de ‘éne en ondeelbare’ Bataafse Republiek. Een belangrijk activist van het eerste uur- zijn Zeeuwse activiteiten zijn tot dat eerste uur beperkt gebleven - was de bekende dominee J.H. van der Palm, vanaf 1788 huisprediker van de schatrijke regent Van de Perre van Nieuwerve (en later van diens weduwe), een steunpilaar van het Zeeuwse establishment.Ga naar voetnoot7 Als Middelburgs actieleider legde Van der Palm op 13 februari 1795 een beginselverklaring af die qua toonzetting vergelijkbaar is met de moderate proclamatie van Schimmelpenninck in Amsterdam twee dagen eerder: ‘Neen! het was de Burgerij niet te doen om een laf tooneelspel van Remotie te spelen, om eene ijdele vertooning van Volks-Souvereiniteit te maken, of bijzondere haat en wraakzucht te vieren.’Ga naar voetnoot8 Door in dit vroege stadium van de Omwenteling voor verzoening te pleiten, wilden Van der Palm en gelijkgestemden elders in de Republiek hun politieke volwassenheid tonen en laten zien dat zij geen herhaling wensten van de ongeregeldheden van 1787 of- erger nog- een heropvoering van de Franse Terreur. Maar - en dat mag niet worden vergeten - Van der Palms doelstellingen waren daarom niet minder revolutionair, zoals duidelijk blijkt uit De Vriend des Volks, de spreekbuis van de Middelburgse Bataven. Daarvan verschenen tussen 5 maart 1795 en 11 juni 1796 vijftig nummers. In zijn korte bestaan maakte dit blad een interessante ontwikkeling door. Het begon als een programmatisch blad met een nationale strekking maar na enige tijd verschoof de aandacht naar Zeeuwse zaken, of beter: naar de Zeeuwse zaak als zodanig. De toonzetting was onberispelijk patriots. Het bederf van de Republiek werd geweten aan de heerszucht van het voormalige bewind, dat meende aan niemand verantwoording schuldig te zijn en dat het volk in onkunde hield, misleidde en verblindde. Het doel waarnaar De Vriend des Volks aanvankelijk streefde, was de éne en ondeelbare Republiek der Bataven. Geklaag over het verlies van Zeeuwsch-Vlaanderen, en de inkomsten die daar vandaan kwamen, werd bestreden met het argument: wat doet het ertoe? ‘maar ware Vryheids-vrienden! verlangt gy niet naar den tyd, dat er geene afzonderlyke provincie Zeeland meer bestaan zal, even zoo min als Holland, of Gelderland of één der andere souvereine gewesten? naar den tyd dat wy ééne Republyk en ééne Natie zullen uitmaken?’ Patriottisme dat zich | |
[pagina 351]
| |
bepaalde tot de eigen provincie of de eigen stad werd expliciet gekritiseerd: dit streed immers met het ‘ware Bataafsche patriotismus’.[124-125] Maar een dergelijk Bataafs-nationaal geluid zou De Vriend des Volks niet langer dan enkele maanden volhouden. Het uitblijven van snelle resultaten van de revolutie bleef ook bij de Middelburgse activisten niet zonder gevolg. De kwestie van het bijeenroepen van een Nationale Conventie, ter vervanging van de Staten-Generaal, zorgde zelfs voor een drastische koerswijziging. Als het volk van Zeeland gevraagd wordt zich uit te spreken over zo'n conventie waarschuwt De Vriend des Volks voor overijling. Het betreft hier een ‘zeer teder politiek problema’ met veel voors en tegens dat het begrip van de meeste medeburgers ver te boven gaat. Voorzichtigheid is dan ook troef. Het gaat er nu niet om deze knoop door te hakken, maar om die behoedzaam te ontwarren. [247] Een briefschrijver, Cornelis Opmerkzaam - ook in De Vriend des Volks werd het bekende spelletje met anonieme bijdragen en stukken onder pseudoniem gespeeld - attendeerde het blad op de tegenspraak met het eerder ingenomen standpunt. De schrijvers gaven dit grif toe maar waren inmiddels tot het inzicht gekomen dat Zeeland grote risico's liep door de eigen bezittingen en belangen over te laten aan een vergadering waar het maar een 25ste deel van de stemmen zou controleren. Aanvankelijk had men oprecht geloofd in het ideaal van de ene natie, waarin men elkanders lasten zou dragen en waarin vergeten zou worden uit welke hoek van de Republiek ieder afkomstig was. Inmiddels was echter wel duidelijk geworden dat lang niet iedereen dat wilde vergeten en dat verscheidene provincies met name niet bereid waren de oude gewestelijke schulden voor gemeenschappelijke rekening te nemen. En juist dit amalgama der schulden was (en bleef) voor het vrijwel bankroete Zeeland een cruciale reden (en voorwaarde) om mee te werken aan de eenheidsstaat. Bovendien dreigde Zeeland zijn Kamer van de VOC te verliezen, waardoor Middelburg een belangrijke bron van welvaart en werkgelegenheid ontnomen zou worden. [nr. 34] Tot driemaal toe raadpleegden de Representanten het volk van Zeeland in 1795 over de Nationale Conventie en tot driemaal toe verklaarde het volk zich daartegen. Dit deed de vraag rijzen: zijn er in Zeeland soms minder patriotten dan elders? De Vriend des Volks meende van niet, maar zag wel een verschil tussen het Zeeuwse patriottisme en dat in andere gewesten: ‘het Patriotismus valt hier grootendeels in eene classe van burgers, wier achting, zoo wel als hun levensstand, in de maatschappy gevestigd is.’ Met andere woorden: de Zeeuwse patriotten zijn meer gezeren dan hun soortgenoten elders, ze hebben dus ook meer te verliezen en er zijn in Zeeland misschien minder patriotse ‘fortuinzoekers’. [330] En dan komt het hoge woord er toch uit: ‘In Zeeland is het Provinciaal Patriotismus sterker dan in vele andere Provinciën; men is er meer gehecht aan zyn byzonderen grond en landaart, en dit vloeyt uit den aart en de afgescheiden ligging des lands natuurlyk voorr. De Zeeuw heeft een nationaal karakter...’ Ofwel: de Zeeuwen vormen een natie op zichzelf. Uiteindelijk wist men dit standpunt toch weer te verzoenen met de eerder aangehangen | |
[pagina 352]
| |
nationale gedachte door instemming te betuigen met de redenering van de bekende patriotse publicist J.H. Swildens in zijn Politiek belang-boek voor dit provisioneel tydperk (1795). Swildens beschouwde de Nederlandse natie uitdrukkelijk als een eenheid. Maar daaruit volgde voor hem geenszins dat die ene Natie, dat ene Vaderland, dan ook in het keurslijf van een eenheidsstaat gedwongen moest worden. ‘Plaatselyke zorg’ bood in Swildens' ogen de beste waarborg voor het voortbestaan van de Republiek, en die plaatselijke zorg dreigde ernstig te worden aangerast bij vernietiging van de provinciale soevereiniteit.Ga naar voetnoot9 In de Staten-Generaal hebben de Zeeuwse afgevaardigden het langst van allen dwarsgelegen waar het ging om het bijeenroepen van een Nationale Vergadering en het inleveren van soevereine macht. Steeds meer werd dat een achterhoedegevecht waarbij de druk op Zeeland ook alsmaar verder werd opgevoerd. De Zeeuwen wilden hun huid zo duur mogelijk verkopen. Door zich te verschuilen achter het soevereine volk van Zeeland - zoals gezegd tot driemaal toe geraadpleegd - maakten ze handig gebruik van de politieke mogelijkheden die de nieuw geproclameerde Rechten van de Mens ieder (ook tegenstanders van de revolutie) boden. Men kwam zelfs met een alternatief om het ‘provisionele tijdperk’ voor Zeeland af te sluiten: een eigen Zeeuwse grondwet, waarvoor het ontwerp eind 1795 gereed was.Ga naar voetnoot10 Begin 1796, toen de druk om mee te doen zeer groot was geworden, verklaarde Zeeland nog eens dat de wijze van bijeenroeping van de Nationale Vergadering de gewesten ‘geen schaduw van Souverainiteit’ liet: ‘Wat er ook gebeurde, zij [Zeeland] zou alles gerust afwachten en als een rots pal staan, zich verder zodanige maatregelen voorbehoudende als zij tot behoud van de Souverainiteit en onafhanglijkheid des Zeeuwschen Volks zouden noodig oordelen.’Ga naar voetnoot11 Ondanks deze krijgshaftige taal gaf Zeeland zijn verzet enkele weken later op, nadat op de valreep nog een financiële tegemoetkoming was binnengehaald. Behalve de druk uit Den Haag speelde hierbij ook een rol dat zich inmiddels in Zeeland zelf volkssociëteiten waren gaan roeren, die hun krachten hadden gebundeld in een Centrale Vergadering van Gewapende Magten en Sociëceiten. Het gecombineerde effect van deze druk van buiten en van binnen zorgde ervoor dat de gematigde patriotten, die in Zeeland de touwtjes in handen hadden, uiteindelijk gedwongen werden zich over te geven aan het vrije, niet langer door een provinciaal veto controleerbare spel der politieke krachten in Den Haag. En er stond voor Zeeland nogal wat op het spel. In zijn commentaar op de revolutie uit 1801 getiteld De staatsomwenteling van 1795, in haren aart, loop, en gevolgen beschouwd, kan de Middelburger Jean Henry Appelius (in het voorjaar van 1795 tweede pensionaris van de stad) voor de tegendraadse opstelling van de Zeeuwen best begrip opbrengen. Hij plaatst die in het per- | |
[pagina 353]
| |
spectief van de traditionele rivaliteit tussen de handelsgewesten Holland en Zeeland maar legt de verantwoordelijkheid voor de spanningen in de late achttiende eeuw eerder bij Holland, bijvoorbeeld door de pogingen de koloniale handel en de organisatie daarvan steeds meer naar zich toe te trekken. Ook wat er in het begin van de revolutie gebeurd was, zoals de opheffing van de admiraliteitencolleges en van de Raad van State, kon de Zeeuwen weinig vertrouwen inboezemen. Het belangrijkste materiële voordeel dat de Zeeuwen nog steeds van de revolutie verwachtten was de vermenging der schulden: het fameuze amalgama dat één van de heetste politieke hangijzers van de Eerste Nationale Vergadering zou worden. Hier liepen de belangen van Holland en Zeeland overigens goeddeels parallel. We zien de Zeeuwse Representanten in de Nationale Vergadering en in de constitutiecommissie dan ook vrij consequent meewerken aan de één- en ondeelbaarheid, juist om de zware provinciale schuldenlast - die immers ten dienste van het hele land was aangegaan, zoals het argument steevast luidde - ook eerlijk met die anderen te kunnen delen. De Zierikzeese advocaat Breekpot zag het amalgama als een conditio sine qua non voor het instemmen met de eenheid. De Zeeuwse schulden waren nationale schulden en het Zeeuwse belang was een nationaal belang: Zeeland was immers ‘korenschuur’ en ‘voormuur’ van Holland en Brabant.Ga naar voetnoot12 De Middelburgse Representant Willem Aernout de Beveren deed zijn best ook de kostbare Zeeuwse dijklasten en waterwerken voor rekening van de nationale kas te doen komen. Vertegenwoordigers uit andere gewesten vonden evenwel dat de Zeeuwen met het inmiddels overeengekomen amalgama al genoeg hadden binnengehaald en spraken over plukken aan de nationale schatkist waarvoor men zich zou moeten schamen.Ga naar voetnoot13 De Brabander Krieger, afkomstig uit Grave en een politieke weerhaan die in 1788 aldaar nog een Oranjesociëteit had opgericht, keerde zich in niet mis te verstane bewoordingen tegen het voorstel van De Beveren: De Zeewsche boer leeft zoo rijk, dat hij om zo te spreeken niet behoeft te werken, maar de boer uit Bataafsch Braband jaarlijks voor rijkelijk geld naar zig lokt, om onder den naam van Hannekemayer der Zeeuw zijn werk te verrigten, met een Zeeuwsche koorts na huis terug te keeren en aldaar met veele zijner Dorpsgenooten aardappelen met raapoly te eeten. En deze arms landbouwer zal ook nog den rijken Zeeuw van zijn beete broods in zweet en bloed gewonnen de dijken moeten onderhouden of, - heeft men gezegt - Zeeland zal de Constitutie nimmer aanneemen.Ga naar voetnoot14 Het stemgedrag van de Zeeuwse leden in de Eerste Nationale Vergadering in de cruciale kwesties van eenheid en amalgama kwam erop neer dat niemand | |
[pagina 354]
| |
daar tegen heeft gestemd. Maar alleen De Beveren en de Goes-Zwitserse radicaal Rabinel stemden in beide kwesties voor. De Crane stemde voor het amalgama maar was bij de stemming over de één- en ondeelbaarheid afwezig. De twee overige Zeeuwen, Austin en Breekpot, namen aan geen van beide stemmingen deel. Bij de stemming over het amalgama werd zelfs door een Hollandse collega genoteerd dat zij ‘quasi ziek’ zouden zijn.Ga naar voetnoot15 Dit mag misschien symbolisch heten voot de ambivalentie die vele Zeeuwen voelden wanneer het ging om het opgaan in een eenheidsstaat die onvermijdelijk door Holland gedomineerd zou worden. De uitputtende beraadslagingen van de Eerste Nationale Vergadering resulteerden ten slotte in het zogenaamde ‘Dikke Boek’, het ontwerp van constitutie dat in augustus 1797 in alle gewesten werd verworpen. De meerderheid waarmee dat gebeurde verschilde echter sterk van gewest tot gewest. In de Republiek als geheel waren er slechts 20,4 procent voorstemmers. In Zeeland was dat percentage echter meer dan het dubbele: 44 procent. Alleen in Groningen waren er met 46,4 procent nog iets meer voorstemmers. Ter vergelijking: in Holland was 25,6 procent voor, in Bataafs Brabant niet meer dan 2 procent. Men kan in elk geval concluderen dat de Zeeuwen - of misschien moet ik zeggen degenen die hun politiek voorlichtten - naar verhouding veel minder ontevreden waren met deze notoire compromis-grondwet dan anderen. De nieuwe grondwetscommissie die door de Tweede Nationale Vergadering aan het werk werd gezet, telde twee Zeeuwse leden: Beljaart en Fokker. Beiden betoonden zich overtuigde unitarissen. De Middelburgse notaris Beljaart, slachtoffer van de plunderingen van 1787, sprak zich uit voor volstrekte eenheid, zowel op politiek als op financieel vlak. Hij voelde zich, naar eigen zeggen. Representant van de Bataafse natie en zag het federalistische of bijzondere provinciale belang als een ‘struikelblok van het Nationaal geluk’.Ga naar voetnoot16 Zowel Beljaart als Fokker overleefde (politiek gezien) de radicale staatsgreep van 22 januari 1798. Fokker maakte zelfs deel uit van de vijfkoppige revolutionaire junta die het land tussen januari en juni 1798 bestuurde. De staatsregeling die van de staatsgreep van 22 januari het rechtstreekse gevolg was, werd enkele weken later ook in Zeeland met grote meerderheid (4972 voor, 263 tegen) aangenomen. Formeel was daarmee een eind gekomen aan de soevereiniteit van Zeeland. Ik wil hiermee niet de suggestie wekken dat iedereen zich inmiddels verzoend had met de Bataafse Revolutie. Dat was zeker niet het geval. En daarbij hoeven we dan niet eens in de eerste plaats te denken aan vertegenwoordigers van de oude orde. Ook oprechte Zeeuwse patriotten hebben soms vrij uitvoerig blijk gegeven van hun teleurstelling over het verloop daarvan. Ik noemde al Jean Henry Appelius, die in 1801 een van de beste contemporaine analyses van de Bataafse Omwenteling als revolutionair proces publiceerde. | |
[pagina 355]
| |
Hij betreurde het onder meer dat de Bataven, die in 1795 met de komst van de Fransen hun revolutie in de schoot geworpen kregen, toen niet hadden beschikt over een behoorlijk ‘Plan der Omwenteling’. Daardoor was veel kostbare tijd verloren gegaan en het revolutionaire elan van de beginfase verlopen. In 1801 kijkt hij vooral terug op een periode van ‘uitputting, verarming en verdeeldheid’.Ga naar voetnoot17 Nog veel teleurgestelder was het commentaar van de Vlissingse regent Nicolaas Lambrechtsen, een patriot wiens huis in 1787 was geplunderd. Zijn misantropische autobiografische schetsGa naar voetnoot18 is een opsomming van persoonlijke en politieke narigheid. Hoewel men hem als prominent patriot en bekwaam regent voortdurend bij de nieuwe orde poogde te betrekken, had Lambrechtsen daar niet veel oren naar. Zijn vluchtgedrag begint zelfs komische vormen aan te nemen als hij zich begin 1796 laat aanstellen als vice-consul van de koning van Denemarken in Zeeland, uitsluitend met de bedoeling zich te beveiligen tegen ‘politique eerposten’, zoals hij schrijft. Wie in vreemde staatsdienst was, kon daarin namelijk niet benoemd worden. Na de staatsgreep van januari 1798 werden hem overigens twee sigaren uit eigen doos gepresenteerd. Eerst werd hij tot zijn ontsteltenis ‘bedankt’ als ontvanger van het Collateraal te Vlissingen, een post die hij ruim zeventien jaar ‘met lust en trouw’ had waargenomen. En bij de politieke zuiveringen van datzelfde voorjaar werd zijn naam ook van de stemlijst in Vlissingen geschrapt. In beide gevallen met het argument dat hij in dienst van een vreemde mogendheid zou zijn.Ga naar voetnoot19 | |
Canter de Munck als commentatorIk wil nog een andere commentator op de revolutie voor het voetlicht halen, vooral omdat hij tot dusver nauwelijks de aandacht heeft gekregen die hij zeker verdient. Ik bedoel mr Johan Canter de Munck, geboren in 1753, in 1778 schepen van Veere geworden, later pensionaris, schepen en raad van Middelburg, een orangistisch regent maar - en daarom gaat het mij nu - een boeiend en vrijwel onbekend politiek theoreticus. In 1787 publiceerde hij bij Henrik en Marinus van Osch in Middelburg een weerlegging-op-niveau van het patriotse programma Grondwettige herstelling van Nederlands staatswezen, getiteld De tegenswoordige regeeringsvorm der Zeven Vereenigde Provintien, gehandhaafd en verdedigd.Ga naar voetnoot20 Het is een van die geschriften die laat zien dat er in de patriottentijd (anders dan in de Bataafse) een strijd tussen twee ideologische systemen heeft gewoed. In 1795 komt Canter de Munck met zijn meest Zeeuwse publicatie: een Deductie en adstructive memorie: van wege een aantal ambachtsheeren in Zee- | |
[pagina 356]
| |
land aan de Provisionele Repraesentanten van hetzelve Volk [...] overgebracht, 123 folio bladzijden druks en uitgegeven bij de orangist Henrik van Osch. Het is een reactie op de uitnodiging van Provisionele Representanten om een opgave van heerlijke rechten in te dienen, van 4 augustus 1795. Een omineuze datum: het was de verjaardag van 4 augustus 1789, één van de grote momenten van de Franse Revolutie, toen het ‘feodalisme’ werd afgeschaft. Canter de Munck, zelf heer van Serooskerke op Walcheren, verdedigt hier namens een groot aantal ambachtsheren die heerlijke rechten in het licht van een dreigende afschaffing, mede met het oog op een behoorlijke schadevergoeding. Zijn betoog komt erop neer dat de in Zeeland geldende heerlijke rechten - waarvan hij een gedetailleerde historische uiteenzetting geeft - zeer wel te rijmen zijn met de Rechten van de Mens. Als het om de herendiensten gaat, waar veel verzet tegen was, beroept hij zich zelfs op de redeneringen van de patriotse voorman Van der Capellen tot den Pol, in diens strijd tegen de drostendiensten in Overijssel. De juridische merites van het betoog laat ik hier rusten. Het is een taai gevecht geworden. De al meer genoemde Appelius vond daarvan overigens dat men na de staatsgreep van 1798 in Zeeland de kans had moeten aangrijpen om deze provinciale knoop door te hakken. Ook na 1795 laat Canter de Munck nog enkele malen van zich horen, in feite telkens wanneer het politieke systeem in Nederland verandert. Het aardige daarbij is dat de tijden veranderen en de politieke systemen ook, maar dat Canter de Munck steeds zichzelf blijft. Gaandeweg raakt hij zelfs, zeker naar zijn eigen gevoel, weer meer bij de tijd wat zijn politiek-theoretische opvattingen betreft. We kunnen de verandering van politiek klimaat in zijn geschriften precies volgen. In 1802, tijdens de fase van ‘nationalisering’ van de revolutie, publiceert Canter de Munck (anoniem, bij Leeuwestyn in Den Haag ditmaal) Vrije gevoelens over de beste staatsgronden, tot regeling van het bestuur in de Nederlandsche Vereenigde Gewesten, in twee stukken. Hij durft die gevoelens te openbaren omdat de tijden weer rustiger en bedaarder zijn geworden. Systematisch toetst hij de huidige orde in Nederland aan de fundamenten van de oude constitutie, die de Republiek destijds immers de opperste welvaart heeft bezorgd. Ik zal zijn betoog niet stap voor stap volgen. Interessant is wel dat hij een uitgebreid pleidooi houdt voor de wenselijkheid van een Eminent Hoofd in de Nederlandse constitutie, een rol die bovendien alleen goed vervuld kan worden door een vorst - iemand van vorstelijken bloede - en niet door een burger. Juist zijn vermogen in abstracto te redeneren stelt Canter de Munck in staat tot deze beschouwing over het herstel van het stadhouderschap, in de oorspronkelijke zin van samenbindend element van de constitutie. Het raadpensionarisschap van Schimmelpenninck (1805) zal Canter de Munck in de overtuiging gesterkt hebben dat een burger inderdaad niet geschikt is voor een dergelijke rol. Bij de stichting van het Koninkrijk Holland publiceert hij onder zijn eigen naam weer een politiek traktaat, ditmaal bij Johannes Ooms in Middelburg, getiteld De oorzaken van den oorlog, en middelen tot herstel der vrede. De politieke ontwikkeling lijkt hem gelijk te | |
[pagina 357]
| |
geven. In het koningschap van Lodewijk Napoleon ziet hij een soort terugkeer naar de oude constitutie die gekenmerkt werd door een ‘gemengde aristocratie en democratie, door een Constitutioneel eminent Hoofd getemperd’. Zijn aandacht gaat nu overigens meer uit naar de grote internationale politiek. Daar probeert hij ook een traditioneel politiek motief nieuw leven in te blazen. Net als vroeger - het argument wordt al gehoord sinds de late zestiende eeuw - zouden Engeland en Frankrijk Nederland met rust moeten laten en zowel in hun eigen belang als in dat van Nederland geen overheersende invloed in dit gebied moeten willen. Maar hij ontwikkelt die motief nu verder door Nederland te beschouwen als spil in een evenwichtssysteem en als scheidsman bij eventuele geschillen tussen Engeland en Frankrijk. Tot zover Canter de Munck, een ten onrechte vergeten Zeeuwse denker uit de revolutietijd. Nagtglas noemt hem een ‘kundig maar wat zonderling man’ en geeft alleen zijn publicatie uit 1787 op, Hij vermeldt nog wel dat Canter de Munck in 1810 op last van Napoleon naar Parijs ontboden werd, waar hij kort daarna overleed. | |
Vrije valIk sluit af met enkele algemene opmerkingen over wat de Bataafs-Franse Tijd voor Zeeland heeft betekend. Je zou kunnen zeggen dat Zeeland deel heeft gehad aan alles wat die tijd kenmerkt, maar dat bepaalde effecten, die ook elders zichebaar zijn, zich hier in verhevigde mate hebben voorgedaan. Het veelbesproken verval van de Republiek in de achttiende eeuw, en vooral aan het einde daarvan, manifesteerde zich juist in Zeeland zeer nadrukkelijk. Het instorten van handel en scheepvaart (inclusief de koloniale handel) in de Bataafs-Franse Tijd gaf de Zeeuwse koopsteden, die het toch al moeilijk hadden, een klap die ze nooit meer te boven zijn gekomen. Ongetwijfeld betekende dit ook een economische verschuiving (ik baseer mij hier overigens niet op harde cijfers); het ooit zo trotse handelsgewest Zeeland werd steeds meer een landbouwprovincie.Ga naar voetnoot21 De achteruitgang van de handel en het verlies van de soevereiniteit hadden gevolgen die elkaar versterkten. Ik denk zelfs dat het verlies van de soevereiniteit nergens in de Republiek zo hard is aangekomen als juist in het kleine (in de zin van dunbevolkte) en boven zijn stand levende Zeeland. Wat dit aangaat zijn de achterhoedegevechten van de Provisionele Representanten best begrijpelijk. Men zag al snel dat Zeeland weinig te winnen en veel te verliezen had bij een op modern-centralistische leest geschoeid staatsbestuur. De gedragingen van de eeuwige rivaal Holland werden met grote argwaan gadegeslagen. Die rivaliteit was er nooit één geweest tussen gelijken, maar Zeeland had toch lang de schijn van de facto tweede gewest van de Republiek kunnen ophouden. De ingrijpende staatkundige veranderingen namen | |
[pagina 358]
| |
vrij plotseling ook die schijn weg - inclusief de reële werkgelegenheid die daarmee gepaard ging - waardoor het effect van de Bataafs-Franse Tijd als cesuur vaor Zeeland nog sterker is geweest dan elders. Het proces van machtsverval dat al ruim tevoren was ingezet, werd nu nog versneld. Het verval ontaardde in Zeeland in een vrije val. Zonder tussenkomst van de revolutie zou dit proces zich waarschijnlijk geleidelijker, minder dramatisch en ook minder drastisch hebben voltrokken. Het verval nam hier en daar heel letterlijke vormen aan. Huizen en buitenplaatsen waren soms niet meer in stand te houden en moesten worden afgebroken. Het afbreken van huizen werd zelfs een belangrijke bron van bedrijvigheid. Vissershuisjes gingen in een stad als Zierikzee van de hand voor bedragen van vijf, drie, anderhalve gulden, of werden zelfs voor niets weggegeven om maar van de lasten af te zijn. Veel meer dan elders is de Bataafs-Franse Tijd voor Zeeland, althans voor delen daarvan, een periode geweest van oorlog en bezetting. Antwerpen en de Scheldemonding waren voor de Fransen van grote strategische betekenis - Antwerpen was het pistool op de borsr van Engeland - en Walcheren, en in het bijzonder Vlissingen, ondervond daarvan de bittere consequenties.Ga naar voetnoot22 De keerzijde van de Franse belangstelling was de Engelse invasie van Walcheren in 1809, die weliswaar op een totale mislukking uitliep maar niet dan na een maandenlange bezetting en een voor Vlissingen desastreus verlopen bombardement. Eén ding kunnen we uit die invasie intussen wel leren. Er was geen sprake van dat de Engelsen als een soort bevrijders werden binnengehaald, net zomin als dat in 1799 bij de Engels-Russische invasie in Noord-Holland het geval was geweest. Het was de zoveelste plaag voor een toch al zeer geteisterd gewest. Een gewest dat de klappen die het in deze periode te verduren kreeg ook niet meer te boven zou komen. Waar de Zeeuwse elite zich tot dusver - tot in de Bataafse jaren - heel behendig had getoond in het ‘managen’ van het proces van achteruitgang, was tegen de reeks van aanslagen die Zeeland thans over zich heen kreeg uiteindelijk geen kruid gewassen. Zeeland werd in en door de Bataafs-Franse Tijd hardhandig teruggezet naar een rang die steeds minder bepaald werd door zijn historische status en steeds meer door zijn geringe bevolkingsaantal. Ooit kerngewest van de Republiek, was Zeeland nu niet meer dan een uithoek. |
|