verdiend na alles wat ze hem had aangedaan.
Haar zwager had ze sinds de scheiding alleen nog op de zondagse kerkgang gezien, maar hij had haar de gelegenheid niet gegeven hem aan te spreken.
Op een avond had ze hem opgebeld. ‘Willem, is er iets, dat je net doet of ik lucht voor je ben? Juist, nu ik me zo afschuwelijk eenzaam voel?’
Hij had zich met weinig woorden van haar afgemaakt. ‘Een eenzaamheid, die slechts heilzaam voor je kan zijn, Dien,’ had zijn stem haast bestraffend geklonken. ‘Alleen als je werkelijk moeilijkheden hebt - met Arie bijvoorbeeld - zal ik voor je klaarstaan. Maar liever is het me, wanneer je je er zelf deze keer uitredt. Doe je best.’
Waarom liepen de tranen haar nu ineens over de wangen? Waarom had ze zich na het korte telefoongesprek nòg eenzamer, nog hopelozer ook gevoeld?
‘Ik ga Arie bellen,’ zegt ze tegen zichzelf, als de kortste dag al haast weer voorbij is. ‘Hij moet het weekend naar me toekomen. Hij is de enige nog die me kan troosten.’
Als ze zijn stem gehoord heeft, weet dat hij aan haar dringend vragen gevolg zal geven, slaat haar stemming ook meteen om. Nu heeft ze tenminste weer iets om naar toe te leven. In haar vreugde pakt ze de telefoon opnieuw, draait het nummer van haar zwager. ‘Ja, met Dien, Willem. Ik wou je even vertellen dat Arie het weekend overkomt. Vrijdag zal hij er al zijn... Ja, vanzelfsprekend. Ik ga hem in Utrecht ophalen.’
Net als Dien de volgende ochtend koffie heeft gezet, ziet ze iemand achterom komen. Willem! Het is Willem, haar zwager. De kleur trekt in haar wangen omhoog en ze moet even haar ogen uitwrijven. Nee! Ze heeft het goed gezien. Arie kan het immers nog niet zijn.
Op zijn bedaarde manier hangt hij zijn jas aan de kapstok, komt dan de kamer binnen. ‘Je koffie ruikt goed, Dien,’ zegt hij of hij een dagelijkse gast is. ‘Ik lust wel een kopje.’
Dien is blij dat ze nog even met inschenken kan bezig zijn. ‘Ga zitten, Willem, pak een sigaar,’ zegt ze over haar schouder.
Even later zit ze tegenover hem, de ogen op haar kopje gericht. ‘Ik kwam vragen of jullie zondag bij me komen eten, Dien.’