| |
| |
| |
12.
Dien de Jong weet niet hoe ze het met zichzelf heeft. Aan de ene kant is ze dol- en dolgelukkig dat ze van de zorg van ‘Zon rondom’ en nog meer van de door haar heen kijkende ogen van haar bedrijfsleider binnenkort verlost zal zijn, aan de andere kant is er het vervelende gevoel dat ze mèt dat afstand-doen van de mooiste, grootste hoeve in wijde omtrek haar statussymbool wel echt gaat verliezen. Maar al in de eerste week van het nieuwe jaar gaat de blijdschap toch overheersen. Het optreden van Hendriks is wel zo autoritair, dat ze al hartkloppingen krijgt, als ze de man het huis ziet naderen. Vragen of dit of dat ingekocht mag worden, of er reparaties verricht moeten worden is er op eenmaal niet meer bij. Hij behandelt haar eenvoudig als een onmondig kind dat je domweg buiten de deur zet, als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden.
Het nare is nog dat Arie juist uitstekend met hem kan opschieten. Ze kan nog niet eens zeggen dat hij haar zoon in het gevlij tracht te komen. Dat Hendriks tegen haar uitdrukkelijk bevel in de jongen toch bij zijn naam blijft noemen en dat Arie dat alleen maar heel gewoon schijnt te vinden, ergert haar mateloos. Haar zwager schijnt het ook niet helemaal met haar eens te zijn. ‘Het kan moeilijk anders,’ zegt hij met zijn kalme stem. ‘Arie heeft hij van jongsaf gekend. Als je zoon opvolger op “Zon rondom” geworden was, zou het wel anders moeten. Nu zou ik me er voor die paar maanden maar niet druk over maken. Stel je liever wat positief in. Wees er dankbaar voor dat hij het bedrijf zijn volle aandacht schenkt en dat je wat dat betreft toch een bondgenoot in hem hebt. Ja... wat ik nu ga zeggen zul je misschien absurd vinden. Het zou mij alleen maar verheugen, als hij in staat zou zijn het
| |
| |
zelf over te nemen. Onmogelijk vanzelfsprekend! Maar ik moet er niet aan denken dat het aloude familiebezit straks op een of andere manier ten onder zou gaan. Dat zou bij Hendriks wel het laatste zijn. Of hij moest de tijd wel zó tegen zich krijgen, dat het eenvoudig een onmogelijkheid zou blijken de boel intact te houden.’
Nijdig had ze haar schouders opgehaald. ‘Wat jullie toch in die Hendriks zien snap ik totaal niet. Een brutale vlerk, die me elke dag opnieuw laat merken dat ik hier net zo goed gemist kan worden.’
Over het gezicht van Willem de Jong glijdt een vergevend lachje. ‘Niet boos worden, Dien. Maar... heeft hij in feite niet een beetje gelijk? Het bedrijf draait toch helemaal door zijn werkzaamheid, niet?’
Ineens staan de tranen haar in de ogen. ‘Je bedoelt misschien,’ zegt ze kleintjes, ‘dat het er niets toe doen zou, als ik me bijvoorbeeld van het leven beroofde? Reina en Leo geven niets om me, zijn alleen maar op eigen voordeel bedacht. Zelfs de kleinkinderen houden ze hier weg. Zogenaamd omdat Cora hen op een of andere manier zou kunnen besmetten. Arie gaat volledig zijn eigen gang. Als hij thuis is, zit hij òf bij zijn paarden en volgt Hendriks als een schaduw, òf hij trekt naar jou. Wat heb ik zo nog aan mijn leven? Zeg nu zelf!’
Sussend legt hij zijn forse hand op haar arm. ‘Foei Dien! Je bent gezond, je kunt gaan en staan waar je wilt. Je kunt, zoals je het naar ik hoor al meer gedaan hebt, je dienstbaar maken in onze dorpssamenleving. Je kunt goed zingen, je bent handig, je hebt iets in je, waarmee je zieken of hen die narigheden hebben, kunt opvrolijken. Moet ik nog meer opnoemen?’
‘Alsjeblieft niet! Heus! Je ziet me veel te veel door een roze bril. In werkelijkheid ben ik een grote nietsnut.’
Willem de Jong kijkt haar met zijn wat ondoorgrondelijke blik aan. ‘Het is in ieder geval beter dat een mens minder goed over zijn eigen ik denkt,’ zegt hij, ‘dan meent dat hij het zo echt met zichzelf getroffen heeft.’
Als Dien de volgende middag met Cora een fikse wandeling gaat maken, kiest ze bewust de nieuwe weg naar het grote wiel, waarachter ze met een bouwplan bezig zijn voornamelijk voor die mensen, die de stad ontvluchten willen en hier als forensen
| |
| |
rustig kunnen wonen. Er worden uitsluitend bungalows gebouwd. Niet al te groot, maar praktisch en gemakkelijk ingericht. Liefhebbers van vissen kunnen hier hun hart ophalen en elke bungalow krijgt nog een behoorlijk stuk grond. Dien is er al eens meer geweest, toen de huizen nog in aanbouw waren, had zich toen niet kunnen voorstellen hoe de mensen in zulke hokjes van kamers konden wonen. Wel was het uitzicht haar meegevallen. Vanzelfsprekend kon je niet over de dijk heen kijken, maar het grote wiel met zijn grillige beplanting langs de oevers, met zijn eendenkooien en de erover scherende vogels was het aankijken evengoed waard. Als weggeworpen speelgoedbuisjes waren de bungalows hier en daar uitgestrooid, er was al jonge aanplant en een behoorlijk brede, maar gelukkig niet lijnrechte weg voerde naar de grote verkeersweg.
De kleinere bungalows waren allemaal al verkocht. Van die, die als semi-bungalow gebouwd waren, stonden er nog een paar leeg. Omdat het met de verkoop minder vlot ging dan men aanvankelijk gedacht had, was er één als modelwoning ingericht.
Daarheen richt Dien de Jong nu haar schreden. Gek! Ze heeft er helemaal niet lang over behoeven te denken om te weten dat ze niet uit het dorp weg wil. Wel uit de buurt van café ‘Lingezight’, waar ze zoveel kwaad over haar gesproken hebben. Weg van haar buurman Langen, die haar maar al te graag beloert. Maar wat het zwaarst weegt: weg van het witte huis achter de grond van ‘Zon rondom’, waar Hendriks door het hekje in de afrastering in- en uitloopt.
Het is helder weer. Er is zelfs al iets van voorjaar in de lucht. Maar de zon gaat al zakken, het water kabbelt zachtjes in roze golfjes en in de stilte die er één ogenblik heerst, hoor je het tegen de oever klotsen.
Mooi is het hier, denkt Dien verrukt. Mooi en romantisch. Je woont nog in het dorp, maar je zou je ergens aan een meer in het buitenland kunnen wanen, als niet enkele puur Hollandse koeien, de dekken nog op, overdag al in de wei achter het wiel te vinden waren. Resoluut loopt ze op de directiekeet toe, vraagt of ze de modelwoning mag bezichtigen.
Het wordt haar direct toegestaan, maar als iemand aanbiedt met haar mee te lopen, bedankt ze beleefd. Ze moet er op dit moment geen pottekijkers bij hebben. Wel wil ze graag een
| |
| |
tekening meenemen, waarop de maten van de vertrekken aangegeven staan. Vreemd klein is het allemaal voor haar, die aan heel wat grotere kamers gewend is. Maar onzegbaar intiem en knus, met een uitzicht vanuit de zitkamer, dat van minuut tot minuut boeiender wordt. In gedachten brengt ze er haar meubels onder. Grappig! Op enkele grote stukken na, die ze overigens best wil missen, zou het nog niet eens tegenvallen zich hier te nestelen. De keuken is niet groot, maar hij ligt achter de zitkamer. Een huis waarin je geen stap te veel hoeft te zetten, waar je niet onnodig trappen hoeft te lopen en dat met zijn voor haar bescheiden lapje grond de lust in je doet groeien het rondom in de bloemen te zetten.
Het begint al schemerig te worden, als ze de sleutel terugbrengt en terloops naar de koopsom informeert.
‘Er is al iemand die er optie op heeft,’ vertelt de aannemer haar. ‘Vanzelfsprekend zonder de meubels. Hij heeft nog tot overmorgen de tijd. Laat hij voordien niets van zich horen, dan gooien we het in de verkoop.’
‘Kan er ook een garage bijgebouwd worden?’ informeert ze. ‘Toe! Wilt u eens voor me uitrekenen op hoeveel het komt, als er ook gasverwarming in aangebracht wordt?’
Hij moet lachen of hij wil of niet. ‘Maar die ís er immers in. Ringverwarming.’ En als ze hem ongelovig aankijkt: ‘Als ik moest kiezen, koos ik dit huis altijd. Met die heteluchtverwarming heeft u geen radiatoren nodig. Belangrijk, omdat de kamers daardoor niets aan ruimte inboeten. Met een flinke garage erbij wordt de prijs slechts drieduizend gulden hoger. Als u er later zelf een zou willen bouwen, zal u dat op heel wat meer komen te staan!’
Haar beweeglijk gezicht verraadt dat ze op dit huis wel echt haar zinnen gezet heeft. Iets dat de ander allerminst ontgaat. ‘Ik bel die mijnheer vanavond nog op, mevrouw,’ zegt hij, haar welwillend aankijkend. ‘Is het heus zo dat, àls hij er van afziet, ik op u kan rekenen?’
Ze heeft al ja gezegd eer hij helemaal uitgesproken is. ‘Ik zal stellig geen drie dagen bedenktijd nodig hebben,’ zegt ze, haar ogen opnieuw op het huis gericht. ‘Wanneer zou het helemaal klaar kunnen zijn? Ik bedoel de garage en de toegang tot het huis?’
‘Als het verkocht is, beginnen we daar meteen aan. Kijkt u
| |
| |
maar naar die twee links. Beide nog geen week geleden verkocht en nu al haast bewoonbaar. Een zakenman uit de stad en een tandarts, die zijn praktijk aan kant gedaan heeft.’
En haar even met een vlugge blik taxerend: ‘U zoudt zich hier beslist thuis voelen. Allemaal keurige mensen, die het elkaar niet lastig zullen maken.’
Drie dagen later houdt Diens auto voor het huis van haar zwager stil. Willem de Jong heeft net zijn middagslaapje beeindigd, zit nog wat na te soezen in zijn gemakkelijke stoel. Als een wervelwind komt Dien de kamer binnenlopen, overvalt haar zwager, als hij net bezig is de plaid die hij over zijn benen getrokken had, op te vouwen.
Ze kijkt verbaasd naar hem op. ‘Toch niet ziek?’ informeert ze. Hij steekt zijn hand naar haar uit. ‘Gelukkig niet! Alleen maar een dutje gedaan. Het is gisteren wat laat geworden op de schaakavond. Dan wil je 's middags wel graag even wegzakken.’
Ze gaat er niet op in, kan zich op dit ogenblik niet indenken dat je overdag zin hebt zo maar te gaan slapen. Ja, ze vergeet ook dat zijzelf vaak om vóór tienen al haar bed weet op te zoeken. Deels omdat ze altijd vroeg op is, deels omdat het televisieprogramma haar niet boeien kan.
‘Ik heb groot nieuws,’ zegt ze, een kleur van opwinding op haar wangen.’
‘Is Arie overgeplaatst soms? Wat dichter in de buurt nu?’
‘Het gaat helemaal niet over Arie.’ Onbewust klinkt er een zeker ongeduld in haar stem. Willem is om de drommel geen sufferd, maar soms doet hij net of hij voor alles tijd te over heeft. Zelfs voor het vernemen van dingen die toch wel de moeite waard zijn.
‘Ga zitten,’ noodt hij haar. En op de deur toelopend: ‘Ik vraag eerst of Fiet de koffie al klaar heeft.’
‘Alsjeblieft niet!’ Ze houdt hem met haar hand tegen. ‘Je kunt straks ook nog koffie drinken. Luister nu maar!’ En als hij haast gedwee naar zijn stoel terugloopt: ‘Ik heb een huis gekocht. Een bungalow! Je weet wel. Achter het wiel. Ik heb de mooiste eruit gepikt.’
‘Een huis gekocht? Om zelf in te wonen?’
Ze lacht hem in zijn gezicht uit. ‘Wie anders? Je dacht toch
| |
| |
niet dat Reina hier ook nog een huis zou willen hebben?’
‘Je overvalt me wel, Dien.’
Ze lacht. ‘Had ik net zo gedacht! Maar... ik móet toch weg van “Zon rondom”? Of had je gemeend dat ik hier ergens aan de dijk zou gaan zitten? Niks hoor! Haast allemaal grote kasten of oude huizen zonder enige fantasie.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik had eerder gedacht dat je het in de stad zou gaan zoeken. Nu niets je meer aan het dorp bindt...’ En vlug eroverheen: ‘Maar ik ben er blij om dat je in het dorp blijft wonen, Dien. Je hoort er zogezegd bij. Arie zal het ook wel plezierig vinden, niet?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Arie weet het nog niet. Niemand nog trouwens! Ik móest het aan iemand kwijt; dacht dat jij het wel prettig zou vinden het 't eerst te horen.’
‘Dank je!’ zegt hij eenvoudig. ‘Maar Dien, je bent zo snel in je besluiten. Je overvalt me er echt wel mee. Zeg eens eerlijk. Zul je daar wennen, jij, die altijd aan de dijk gewoond hebt? Verkeer, in het midden van het dorp, de Linge tegenover je.’
Ze schudt met een beslist gebaar haar hoofd. ‘Je moet nu niet proberen mijn blijdschap een trap te geven, Willem. Ik ben verrukt over de bungalow. Er komen ook allemaal keurige mensen te wonen. O, ik weet zeker dat ik me er thuis zal voelen. Over een paar weken zal de verbindingsweg ook helemaal klaar zijn. Je zult eens wat zien, als van 't zomer de tuinen allemaal in bloei staan. Net een stukje van een villadorp.’
Er trekt even een lachje over zijn gezicht. Dan staat hij op, pakt haar hand. ‘Gefeliciteerd dan, Dien! Ik hoop dat je er nog mooie jaren zult beleven. Wanneer kun je het huis betrekken?’ ‘Over een paar weken al. Er wordt ook nog een garage gebouwd. De tuin kan na de vorst al in orde gemaakt worden. Als hij aangelegd is, wil ik hem zelf in het vervolg bij houden. Het lijkt me enig.’
‘En hoe moet het met de paarden?’
Ze kijkt hem wat overmoedig aan. ‘Of ik allang niet weet dat jij het hierachter niet voor niets zo goed voor elkaar gebracht hebt! Tot Arie uit dienst komt, zullen zijn beesten het hier nog beter hebben dan achter “Zon rondom”. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, Willem.’
‘Zo is het,’ zegt hij. ‘Zo is het met de paarden, maar zo is het ook met mezelf en... met jou. Jij blijft ons dorp ook trouw...
| |
| |
Kom! Laten we er nu een kop koffie op drinken. Fiet...’
Ze is van haar stoel opgesprongen. ‘Ik heb er echt geen geduld voor, Willem. Ik heb de plattegrond van het huis opgevraagd. De aannemer zou zorgen dat hij vanmiddag voor me klaar lag. Ik moet hem nu ophalen eer hij er vandoor zou zijn. Je ziet me nog wel. Neem het me maar niet kwalijk dat ik een beetje over mijn toeren ben. Dat gaat wel weer over.’
Hij staat eveneens op. ‘Tot ziens dan maar! Bel eens, als ik mag komen kijken naar je nieuwe home. Ik ben die kant in lang niet uit geweest. Je kent nu eenmaal mijn liefde voor de dijk en het water. Ga nu maar gauw! Ik zie aan je gezicht dat je toch geen rust hebt nu.’
Eind maart zit Dien in haar nieuwe woning. Mèt de garage en mèt een tuin die volgens haar inzichten aangelegd is en waarin ze al druk in de weer is met de beplanting. Van haar meubels heeft ze slechts datgene wat ze enige jaren geleden nieuw gekocht heeft, meegenomen. De rest heeft ze in ‘Zon rondom’ laten staan. ‘Neem jij er maar van wat je nog wilt hebben, Willem,’ heeft ze hem gul toegezegd. ‘Jij hebt in je grote huis zolder genoeg om het op te bergen. Ik heb er nu lang genoeg tegenaan gekeken.’
Arie had niet veel losgelaten, toen hij de eerste keer in het zoveel kleinere huis geslapen had. ‘Wèl een poppenhuis,’ had hij opgemerkt. ‘Maar voor jou alleen is het nog altijd groot genoeg.’
‘Voor jou ook, Arie. Ik laat boven een vloer leggen en die vlisotrap gaat er ook uit. Dan kun jij boven twee kamers krijgen.’ Hij had gemompeld dat het hem onverschillig liet. Hij was op de verlofdagen vanzelfsprekend de meeste tijd bij zijn oom. Oom Willem, voor wie hij veel meer hartelijkheid toonde dan voor zijn eigen moeder. Geweldig, zoals zijn oom alles voor de paarden voor elkaar had gekregen. Wat moest je zo'n weekend dan nog thuis, waar je òf je moeder bij de t.v. vond, òf druk prutsend in de tuin? Voor de paarden toonde ze ineens geen belangstelling meer. ‘Ik rijd niet meer,’ had ze gezegd. ‘Je moet het me ook niet meer vragen, Arie. Laat mij me voortaan maar bij de auto of de fiets houden.’
Voor ‘Zon rondom’ waren meer kijkers dan kopers geweest. Het
| |
| |
had een hele beroering in het dorp teweeggebracht dat de mooie hoeve met alle land, ja, zelfs met het zoveel kleinere huis erachter te koop kwam. Eén uitzondering was er echter gemaakt. Het bescheiden stukje grond aan het water bleek niet te koop. Oom Willem, die zich met de verkoop belast had, had, daar geen van de kinderen er waarde aan hechtte, dit unieke plekje voor zichzelf bedongen. ‘Dan kan ik er nog eens gaan vissen,’ had hij gezegd, toen Leo beslist had willen weten waarom zijn oom er zo op stond het in zijn bezit te krijgen.
Het was nog een moeilijke dag voor Willem de Jong geworden. ‘Zon rondom’ was immers langer dan hij het zich kon herinneren het bezit van de De Jongs geweest. Hij had zichzelf dwang moeten opleggen het bedrijf niet zelf te kopen. Het had immers geen nut. Arie leek wel naar hemzelf te aarden. Die kon onder de hand over niets anders meer praten dan over paarden en de handel erin. In dienst had hij ook alweer iemand getroffen die uit een paardenfokkersfamilie stamde. Nee! Nooit moest hij zich de illusie maken dat die nog eens van gedachten zou veranderen, spijt zou krijgen dat het familiebezit hem nu voorgoed ontgaan was.
Wat Dien noch een van haar twee kinderen wist was, dat hij Teun, de zoon uit het eerste huwelijk van zijn broer, per luchtpost een brief had gestuurd, waarin hij hem gevraagd had of die er nog iets voor voelde naar Europa terug te keren om zich op ‘Zon rondom’ te vestigen. Als het hemzelf niet interesseerde, dan misschien zijn oudste zoon, die ook al tegen de volwassenheid aanliep en nu nog bij zijn vader werkte. Wat hij feitelijk al wist was ras tot werkelijkheid geworden. Noch Teun noch Rinus, zijn zoon, dacht erover nog ooit naar Nederland terug te keren. Ze hadden het best in Australië. Het was aanpakken, maar met elk jaar nam hun welstand toe. Bovendien kon het Hollandse klimaat te enen male niet concurreren met dat wat ze ginds hadden.
Zo was ‘Zon rondom’ dan overgegaan in handen van een volkomen vreemde. Een nog vrij jonge man, tweede zoon van een rijke boer uit het hoge noorden. Willem de Jong was er in zijn hart blij om. Erger had hij het gevonden, als een van de dorpelingen het spul gekocht zou hebben. Hendriks had geboft. De nieuwe eigenaar wilde hem graag in dienst houden, zelfs nog
| |
| |
onder gunstiger voorwaarden dan waarop hij voor Dien de Jong had gewerkt. En Willem de Jong kon zich van nu af aan eigenaar van het stukje land aan de Linge noemen. Hij was er overgelukkig mee, nam zich voor het zo gauw mogelijk naar zijn zin in te richten. Een bescheiden onderdak, zodat hij er droog kon zitten en er zijn vistuig kon opbergen. Een paar rieten stoelen, een oud tafeltje en een kast om er wat serviesgoed in onder te brengen. Precies genoeg om, àls de vis bijten wilde, er desnoods zo'n hele middag te kunnen blijven.
|
|