| |
| |
| |
6.
Het is een slecht voorjaar en volgens de weervoorspellers zal de komende zomer niet veel beter zijn. Dien de Jong kan na het bezoek van de belastingman ook maar niet in de ware stemming komen. Niets voor mij! denkt ze. Het komt nu immers wel weer voor elkaar. Ik heb me over nare dingen nooit weken aan een stuk zorgen gemaakt.
Ze heeft van Reina een telefoontje gehad dat de tweeling nu op honk is. De baby's maken het goed, al zijn ze nog lang niet aan hun gewicht. Maar ze verlangen wel de uiterste verzorging. ‘Leo zou het hele huis wel steriel willen maken,’ zegt Reina met een stem waarin toch wel te beluisteren valt dat ze het zelf overdreven van hem vindt. ‘Kom voorlopig nog maar niet, moeder,’ had ze eraan toegevoegd. ‘Zelfs het feit dat je dagelijks een hond om je heen hebt, is al aanleiding voor hem te veronderstellen dat hier ook hondeharen kunnen belanden met volgens hem alle gevolgen van dien.’
Dien had het opnieuw geprobeerd. ‘Mag ik dan om jouw taak wat te verlichten Bertje een paar weken bij me hebben? Hij is zo gezond als een vis; voor hem zal het alleen maar goed zijn, als hij wat meer met de buitenwereld in aanraking komt. Het is nu zo heerlijk hier. Hij kan de hele dag, àls het tenminste niet regent, buiten spelen. Ik verzeker je dat ik terdege op hem zal letten.’
Ze had in de stem van haar dochter al een zekere terughouding menen te beluisteren. ‘Ik zal het er met Leo over hebben, moeder. Voor mij zou het inderdaad een zorg minder zijn. Alleen.. ik zal nooit iets doen - als het tenminste in het belang van de kinderen gaat - wat hij niet kan goedkeuren. Ik bel nog wel.’
Het telefoontje was inderdaad gekomen. Nog eerder dan Dien
| |
| |
verwacht had. Leo zelf was aan de telefoon. ‘Moeder,’ had hij met zijn wat zekere stem gezegd. ‘Ik hoop dat je begrip kunt opbrengen. Ik vind het begrijpelijk dat je onze Bert graag een paar weken bij je wilt hebben. Alleen... ik geloof dat ik een betere regeling getroffen heb. Ik heb namelijk een keurig jong meisje gevonden, dat zich overdag met hem wil bezighouden. Ze heeft haar diploma kinderverzorging, mag alleen voorlopig nog niet echt aan de slag, omdat ze in haar vorige baan wat overwerkt is geraakt. Zo'n baantje als dat bij ons kan ze alweer aan. Bert is nu al dol op haar en het heeft tevens het voordeel dat Reina hem ook elke dag kan zien. Als hij wat ouder is, wat meer weerstand heeft ook, wil ik graag van uw uitnodiging gebruik maken. We mogen deze maanden al helemaal niet het risico lopen dat hij onbewust een of andere bacil zou overbrengen, die voor de tweeling noodlottig zou kunnen zijn.’ En alsof zijn telefonade voor zijn schoonmoeder niet een klap in het gezicht betekend had er rustig overheen: ‘Maakt Arie het goed? Wij hopen ook dat hij zijn diploma in de wacht zal slepen. Groeten van Reina; ze is net met de kleintjes bezig.’ Woedend gooide Dien de telefoon op de haak. Dat wist ze dan weer! Netjes op zij geschoven. Zij, de grootmoeder van Reina's zoon. Een jong meisje met een diploma! Voor zo één mocht ze het veld ruimen. Als het mijn kleinkinderen niet betrof, denkt ze, zou ik haast willen dat ze een zak bacillen mee van huis bracht. Of... ze moet even lachen... zou ze vóór ze een stap in de kamer deed, zich van top tot teen moeten verkleden? Leo wàs tot zo iets in staat.
‘Mevrouw, mag ik u even spreken?’ Koopman, de bedrijfsleider, houdt Dien staande, als ze op weg naar de garage is om er de wagen uit te halen.
‘Moet dat nu?’ is haar directe vraag. ‘Ik moet naar de kapper in de stad.’
‘Het is maar even.’ En zonder het risico van een nieuwe weigering te nemen, zegt hij vlug: ‘Mag ik vandaag nog zaad gaan kopen? Voor de tweede keer nu al komt de boel onvoldoende op. Het is eindelijk een paar dagen droog geweest. Als ik niet nog eens inzaai, kunnen we het voor van 't jaar wel vergeten.’
Haar blik glijdt van zijn grotesk gezicht af naar haar horloge. Ze heeft nog precies tien minuten en de kapper houdt er niet
| |
| |
van dat de mensen zich niet aan hun afspraken houden.
‘Dat moet dan maar,’ zegt ze ongeïnteresseerd. ‘Als de andere boeren het tenminste ook doen. Als je maar zuinig aan doet, Koopman. Het is dit jaar bar met de belastingen.’
Hij knikt wat verbaasd. ‘Het zal toch moeten,’ mompelt hij, als ze zich naar de garage omkeert. ‘We hebben dan wel te aanvaarden wat God ons oplegt, maar het ontslaat ons geenszins van de plicht al onze krachten in te zetten.’
‘Het is al goed,’ zegt ze wat kriegelig. ‘Je doet maar wat je denkt dat nodig is. Ik móet weg nu.’
De regen spoelt haast over de dijk, als Arie, het diploma in zijn zak, op huis aanrijdt. De regen doet hem niet veel. Er is alleen maar het grote geluk dat hij van die rotschool af is. Voorgoed! Nu kan hij zich tenminste met inzet van al zijn krachten aan zijn paarden wijden. Eerst dan nog de vakantietocht met zijn moeder. Diep in zijn hart had hij het liever anders gehad. Had hij gewild dat moeder hem de nieuwe auto afgestaan had om desnoods met een vrind te gaan zwerven. Hij zou nog voet bij stuk moeten houden wat de reisroute betrof. Maar ja! Hij wist ook best dat hij de wagen nooit zonder haar erbij zou krijgen. Hij mocht al blij zijn met de belofte voor het overgrote deel te mogen chaufferen. Maar nu al hoopt hij dat het de laatste keer zal zijn als brave zoon van een onberekenbare moeder met haar samen vakantie te moeten houden. Eenmaal van huis weg moet ze ook maar niet aldoor praten over zuinig zijn. In dat opzicht is ze wel als een blad aan een boom omgedraaid, denkt hij. Een beetje verdacht overigens! Meteen na het bezoek van de belastingconsulent. Het zou wel zo zijn dat ze te veel geld had uitgegeven.
Hij moet even lachen. Geld uitgeven! Hij zelf deed het niet minder graag! Vóór ze een zuinigheidscomplex kreeg, nog maar een flinke zakgeldverhoging bedingen! Hij was nu zelfstandig; in het vervolg hoefde ze ook geen schoolgeld meer voor hem te betalen. De paarden deden het best; het ene veulen had hij voor een behoorlijke prijs van de hand gedaan. Nu moeder ook te paard op de weg vertrouwd was, meteen een visje uitgooien of hij nu niet een ruin mocht kopen. Dan kon je tenminste op ieder moment rijden. En na de vakantie zo terloops bij Reina zien uit te vissen hoe de zaken op ‘Zon rondom’ fei- | |
| |
telijk stonden. Leo was behoorlijk op de penning. Als Reina begon te twijfelen of het bedrijf wel genoeg opleverde, zou Leo niet rusten aleer zijn vrouw inzage van de boeken had gekregen. Ergens moest dat zuinig-aan doen van moeder wel een reden hebben. Tot nu toe had ze alleen maar bewezen dat ze het geld gul en graag liet rollen. Iets, waarvoor hijzelf ook te porren was.
‘Weet je nu al wat je verder gaat doen, Arie?’ Dien de Jong heeft na Arie's blijde thuiskomst een paar dagen met de vraag, die haar op de lippen brandt, gewacht. Tot op heden hebben zijn zorgen alleen zijn paarden en zijn scooter betroffen. Voor het bedrijf heeft hij even weinig belangstelling opgebracht als toen hij nog op school zat.
Het antwoord dat ze krijgt, overvalt haar gewoonweg. ‘Ik heb me voor vervroegde dienst opgegeven, moeder.’
Ze springt op. ‘Wat vertel je me nu? En dat terwijl je als kostwinner op “Zon rondom” zo'n grote kans zou lopen níet opgeroepen te worden.’
Met een ruk gaan zijn schouders naar achteren. ‘Ik bèn nog geen kostwinner op “Zon rondom,” moeder. Ik weet trouwens nog helemaal niet òf ik dat baantje ooit zal ambiëren. Dat is mede een van de redenen waarom ik nu direct na mijn vakantie in dienst wil. Ik heb dan zo'n anderhalf jaar uitstel om erover te denken. Als wat nu feitelijk al het geval is het beheren van een boerderij steeds moeilijker zal worden, zie ik er weinig heil in. Ik heb altijd al beweerd dat ik weinig voel voor een bestaan, waarin zo weinig avontuur te beleven valt. Zeg maar eerlijk! Als jij nu nog kiezen moest, nam je ook geen boer tot man. Na vaders dood heb je er genoegzaam blijk van gegeven dat het boerin zijn niets voor jou is. Dat het avontuur je ook meer aantrekt dan het eeuwige geweeklaag over slechte oogsten of ziekte onder het vee. Zoals elke boer eigen is: zelden gaat het hem goed. Altijd speelt iets hem parten.’
‘Zoals dit jaar de regen,’ valt ze Arie in de rede. ‘Koopman heeft nu al voor de derde maal ingezaaid. Ja, een beetje gelijk heb je natuurlijk wèl met wat je beweert. Alleen... “Zon rondom” helemaal prijsgeven mag je nooit doen. Het familiebezit, waar je vader zo trots op was.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Inderdaad, zo was vader! Jij maalt
| |
| |
er heus niet zo om. Wedden dat, als er nog eens een man kwam die je wat beters te bieden had, je terstond zou toehappen?’
Ze kijkt hem, een weerloze blik in haar ogen, aan. ‘Mag ik ook?’ vraagt ze, in haar stem een poging tot zelfbehoud.
‘Je gaat je gang maar, hoor! Als ik dan als ik volwassen ben ook maar doen mag wat ik nu eens graag wil. Jij met je vrijheidsdrang zult een van je kinderen slecht verplichtingen kunnen opleggen. Zelfs niet uit een soort van piëteit tegenover het aloude familiebezit.’
‘Laten we maar ophouden erover te bekvechten,’ zegt ze, ineens moe van het wat vruchteloze gesprek met haar zoon. ‘Voorlopig leven we naar onze gemeenschappelijke vakantieweken toe. Misschien dat je door alles wat je dan ziet en meemaken zult, nog gaat begrijpen dat je die aanvrage om vervroegd in dienst te mogen komen maar liever weer ongedaan moet maken. Als kostwinner op “Zon rondom” maak je nogal geen kans om bij de niet-opgeroepenen te behoren.’
‘Okee!’ zegt Arie slechts. ‘Als jij er dan ook niet verder over meiert, als we op reis zijn.’
‘Dat beloof ik. Ik verheug me er veel te veel op met mijn zoon samen te gaan zwerven. Ik zal eerlijk mijn best doen, Arie.’
Het wordt een wonderlijke vakantie. Er zijn dagen waarop Dien haar zoon wel kielhalen kan, omdat hij beslist zijn eigen zin wil doordrijven. Er zijn daarnaast ook dagen, die van een intens genieten zijn. Wat beiden gemeen hebben, komt nu wel helemaal tot uiting. De lust om kilometer na kilometer achter elkaar af te leggen. Als het kan nooit twee dagen op dezelfde plaats blijven.
Maar Dien krijgt na zo'n dag of tien van twee dingen meer dan genoeg. In de eerste plaats van het bezoeken van al die stoeterijen, al die paarden. Alleen... dat gaat ook wel weer eens voorbij. Altijd volgt daarop het heerlijke rijden in een auto, die je zo'n veilig gevoel van zekerheid geeft. Het andere - dat wat ze nota bene zelf zo gewild had - het in de wagen overnachten met al wat daaraan vastzit, gaat haar danig vervelen. Het slapen zelf? Och, daar mag ze echt niet over klagen. Ze is 's avonds wel zo hondsmoe, dat ze naar liggen en slapen verlangt. Met Arie zo vlak naast zich in zijn sheltertje heeft ze ook absoluut geen angst. Nee, het andere weegt zwaarder
| |
| |
voor haar. Het behelpen met wassen, met je aankleden. Zolang het nog droog blijft, is het zelf koffie- en theezetten, het zelf voor je lunch zorgen nog wel grappig. Hoewel... Arie geniet er toch meer van dan zij het doet. Maar o, die dagen waarop het miezert en nog erger die waarop een straffe wind staat. Dan moet ook zij wel op handen en voeten in het sheltertje kruipen, zien dat ze zich daar behelpt. Ze heeft er nu spijt van dat ze voor dit avontuur niet wat sportieve kleren gekocht heeft. Arie met zijn korte broek, met zijn sporthemden en zijn trui die alle kleuren van de regenboog heeft, is er beter tegen bestand dan zij in haar nette mantelpakje of in een jurk die alleen geschikt is om stil in de wagen te zitten of netjes te wandelen.
Op de heenweg zijn ze even bij zwager Willem aangegaan. Arie wou nog graag een paar adressen van paardenfokkers hebben, met wie ook Willem vaak zaken gedaan had. Toen ging het regelrecht op Hamburg aan. Voor Dien, die nog niet zoveel van de wereld gezien heeft, een fascinerende stad. Arie gunt haar helaas maar twee dagen om zich aan de mooie zaken te vergapen. Hij wil de provincie in. Sleeswijk-Holstein! Het land van de fokpaarden! O, hij heeft een hele rij adressen. Eerst enkele in Duitsland afwerken, dan naar Oostenrijk.
‘Als Wenen er ook maar bij is,’ heeft Dien als een persoonlijk verlangen naar voren gebracht.
‘Wenen? Allicht, moeder! Mijn eerste gang in die stad zal naar de Spanische Reitschule zijn.’
‘De Spanische Reitschule? Wat is dat? Het zegt me niets, Arie.’ En met een haast overmoedig lachje: ‘Paarden voor Sinterklaas soms? Die zal er per jaar stellig wel een paar verslijten.’ Moeders mopje kan Arie niet appreciëren. Wel denkt hij in zichzelf: Wat weet moeder feitelijk zielig weinig af van wat er in de wereld te koop is. En zo maar komt er een stille wrok jegens zijn vader in hem boven. Zijn vader, die het goede der aarde in al zijn facetten genoten had. Het meest vanzelfsprekend in zijn jonge jaren, maar stellig ook, toen hij voor de eerste keer getrouwd was. Oom Willem had hem wel eens verteld dat vaders eerste vrouw buitengewoon ontwikkeld was. Dat ze vóór ze met zijn vader getrouwd was veel gereisd had en dat ze het Engels en Frans behoorlijk beheerste. O, die zou stellig niet zoals moeder het in haar onervarenheid gedaan had, veel
| |
| |
te gauw nee gezegd hebben, als zijn vader iets niet zinde. Moeder had zich voor zover hij zich kon herinneren veel te veel in een hoekje laten dringen. Lieve deugd! Waarom had ze feitelijk een zoveel oudere man getrouwd? Nog wel een weduwnaar met een zoon, die toen al tegen haar rebelleerde. Later alleen maar blij was dat hij het ouderlijk huis ontvluchten kon. Zelfs nu moeder voor het kerstfeest nog pakjes gestuurd had voor kleinkinderen, die niet eens van haar waren, had hij het met een briefkaart laten aflopen. Zou het bij zijn eigen moeder misschien zó zijn, dat wat ze in haar jeugd tekort was gekomen, ze op een of andere, haast ziekelijke of voor anderen belachelijke manier trachtte in te halen? Dat datgene wat ze in haar onervarenheid bij een tè oude echtgenoot tevergeefs gezocht had, nu een uitweg zocht op een wijze die alleen maar kinderachtig en onvolgroeid aandeed?
Hij voelt ondanks alles opeens een soort bewondering voor zijn moeder. Ze moet wel heel graag getrouwd hebben willen zijn, of zijn vader heeft haar indertijd het hoofd zó op hol gebracht, dat ze hem ‘mir nichts dir nichts’ getrouwd heeft. Zelf had ze al jong een flinke duit geërfd, toen haar ouders vrij kort na elkaar gestorven waren. Ze zat dus niet bepaald op Bertus de Jong te wachten. En toch...!
Lachend draait hij zich naar zijn moeder om. ‘Heb je echt nooit van de Lippizaner paarden gehoord, moeder?’
Ze knikt met een verlegen lachje van nee. ‘Je moeder heeft maar weinig geleerd in haar leven, jong.’
Hij wil het opeens weten. ‘Kon je dan niet leren?’
‘O jawel! Maar ik heb al vroeg mijn zieke moeder moeten oppassen. Later mijn vader, toen hij die hartaanvallen kreeg. Maar leren kan ik. Dat is duidelijk gebleken, toen ik op eigen benen staan moest, zelf mijn kostje wilde verdienen.’
‘Je bedoelt in Rotterdam?’
‘Inderdaad! Ik haalde het ene diploma na het andere. Och, het waren geen zware examens natuurlijk. Maar ik had overdag toch mijn werk. Alles moest ik uit de avonden persen. In de weekends, waarin jij meestal bij mij was, wilde ik de boeken niet op tafel hebben. Schaam je je een beetje voor je moeder, Arie? Ik bedoel, omdat ik dat van die Weense paarden niet eens wist?’
Hij geeft haar een klap op haar schouder. ‘Ik zal het je vertel- | |
| |
len. Het is heus niet erg dat je het niet wist. Ik interesseer me voor alles wat paarden betreft.’ En om zijn moeder weer in de goede stemming te brengen zegt hij vlug: ‘Ik weet haast zeker dat vader er ook nooit van gehoord zal hebben. Wel alles wat de koeien aanging. Oom Willem vanzelfsprekend wèl. Die is ook tweemaal in Wenen geweest. Wist je dat, moeder?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik weet niet zo erg veel van je oom af, jong. Vertel nu maar van die bijzondere paarden. Neem je er mij ook mee heen?’
‘Wis en zeker! Eenmaal minstens op een doordeweekse dag. Dan oefenen ze namelijk elke morgen in de Reitschule. Je mag ook de stallen bewonderen. Maar op zondag is het gewoonweg een belevenis. Dan wordt er hogeschool gereden. De entree is behoorlijk hoog en je moet er vroeg bij zijn om een plaats te veroveren, maar dat fiks ik wel.’
Haar volgende vraag is typisch vrouwelijk. ‘In die kleren, Arie? Het zal er op zondag wel sjiek toegaan, niet?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Interesseert me minder, moeder. Ik heb nog wel een nette broek bij me. Desnoods koop ik in Wenen een wit shirt.’
‘Dat koop ik dan voor je,’ zegt ze spontaan. ‘Voor mezelf kijk ik dan naar een eenvoudig zomerjurkje. Wenen moet enige winkels hebben... Arie? Hoe zit het nu met die paarden?’
Arie kijkt ervan op dat zijn moeder voor de tweede keer op haar vraag terugkomt. Ze hééft dus werkelijk belangstelling voor datgene wat hij als hoogtepunt van hun gemeenschappelijke reis beschouwt. ‘Het is maar een pestplaatsje, waar ze oorspronkelijk vandaan komen. Wenen heeft ze naar de stad gehaald. Toen ze in de oorlog gevaar liepen, heeft een Franse generaal - feitelijk een vijand dus - ze veilig onderdak gebracht. Later zijn ze weer in Wenen teruggekomen. Zeg? Weet je wat grappig is?’
‘Nee! Hoe zou ik?’
‘Dat ze gedurende hun jeugd bruin zijn. Pas na zeven jaar krijgen ze hun eigenlijke kleur.’
‘En die is? Zwart zeker? Dieren, die uit de poesta komen.’
Arie schiet in de lach. ‘Mooi zo!’ zegt hij met iets van waardering in zijn stem. ‘Van de poesta heb je tenminste gehoord. Alleen... ze zijn helemaal niet zwart. Raszuivere schimmels! Vorstelijke dieren, die een kapitaal vertegenwoordigen.
| |
| |
Maar ze kosten je ook een bonk geld eer je ze zover hebt dat ze in het openbaar kunnen optreden. Al ben jijzelf dan pas een beginnend amazone, je zult een bezoek aan de Reitschule nooit meer vergeten.’
Nu moet Dien even lachen. ‘Enthousiasteling!’ zegt ze blij. ‘Ik heb er van oom Willem zoveel over gehoord. Ik heb ze ook voor de t.v. gezien. Geweldig moeder,’ zegt hij dan nog.
Dien maakt van zijn goede stemming gebruik. ‘Toe Arie! Laten we wat langer in Wenen blijven. En laat mij dan voor die dagen in een eenvoudig hotel slapen. Ik zal echt zuinigaan doen. Als jij dan overdag misschien liever naar buiten trekt, wil ik zo graag met de stad Wenen kennis maken. Een paar woorden Duits ken ik nog wel. Daarna wil ik desnoods in één ruk naar Nederland terugrijden. Om beurten, zodat de ander wat slapen kan.’
Nu zijn ze dan het einddoel van hun reis genaderd. Dien heeft genoten van de brede wegen door de rijke Wachau met zijn mooie vergezichten, zijn onafzienbare korenakkers, zijn prachtige, historische steden Melk en Krems.
Arie weet er heel wat van te vertellen. ‘In Melk staat een wereldberoemd klooster, moeder. We moeten het ook bekijken. Tijdens de oorlog en ook nog daarna werden hier de Lippizaner paarden in veiligheid gebracht. En hoe vind je de Donau hier? Oom Willem beweert dat hij in Wenen - of feitelijk even erbuiten - helemaal niet blauw meer is.’
Dien laat haar zoon maar praten. In lang heeft ze zich niet zo met haar jongen verbonden gevoeld als op deze laatste etappe. Maar als de silhouetten van Oostenrijks hoofdstad opduiken, zegt ze vlug: ‘Arie? Zoek een of ander onderdak voor me, vanwaar ik per tram of bus vlug naar de binnenstad kan komen. Misschien kun je wel ergens vragen. Zou jij hier ook maar niet een onderdak zoeken?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Echt liever niet! Ik red me wel met mijn tentje. De mensen zijn hier zo aardig. Wedden dat ik gauw genoeg een of andere boer vind die me verlof geeft op zijn erf te staan?’
‘Goed dan! En jong! Trek je nu deze dagen maar niets van me aan. Alleen... die paarden, daar wil ik wel graag met je naar toe. Bel me elke ochtend om een uur of acht maar op. Ik koop
| |
| |
een plattegrond van de stad en ik ga heerlijk dwalen. Als je me voor een of ander nodig mocht hebben, kun je altijd bellen of een boodschap achterlaten.’
Hij lacht zijn moeder maar eens toe. ‘Je bent toch een ondernemende, jij! Dat had ik echt niet van je gedacht. Okee! Als ik weet dat je een behoorlijk onderdak hebt, wil ik ook wel eens mijn eigen gang gaan. Zullen we afspreken dat ik je twee keer per dag, laten we zeggen 's morgens om acht en 's avonds om half tien opbel? We kunnen dan meteen overleggen wat we samen nog willen bekijken.’
Als ze op de terugreis zijn, glijden de beelden als in een caleidoscoop aan Dien voorbij. Ze rijden om beurten, want ineens is er in haar de drang weer thuis te zijn. Onderweg heeft ze een paar aantekeningen gemaakt; ze heeft heel wat ansichten gekocht en Arie zal haar stellig willen helpen, als ze een soort reisverslag in elkaar gaat draaien. Als ze onderweg een halfuurtje pauzeren om koffie te zetten, trekt ze haar grote zoon spontaan naar zich toe. ‘Ik hoop dat je het nog eens vaker met me doen wilt, jong. Je hebt dan wel een tempo dat haast niet bij te houden is, maar ik heb desondanks met volle teugen genoten.’
Arie kijkt van zijn kooktoestel op. ‘Laat me niet lachen, moeder! Jouw tempo heeft echt niet zoveel voor het mijne ondergedaan. Je bent een prettige kameraad geweest.’
|
|