Van den arbeid.
God heeft in alle behoeften van den mensch voorzien; maar wilde dat deze zich eenige moeite zoude geven, zich die te verschaffen.
Alzoo is het koren een voortbrengsel der natuur hetwelk op het veld als gras zoude groeijen; maar men moet het land bebouwen, en zich gedurende het geheele jaar daarmede onledig houden, om eene genoegzame hoeveelheid korrels, voor alle menschen te verkrijgen.
Wij hebben de wol van de schapen, maar men moet dezelve bewerken om kleederen te krijgen.
De boomen, waarvoor men zorg draagt, leveren goede vruchten op, doch die men aan zich zelven overlaat, laat, veeltijds zeer slechte.
De steenen vindt men overal; maar