De hoedenmakers.
Het haar van hazen of konijnen,
Of van bevers, echt en goed,
Is onmisbaar tot het maken
Van een fraaijen fijnen hoed,
Maar om ieder te bedienen
Heeft men ook geringer soort,
't Zij van wol of and're stoffen,
Zoo als 't naar den prijs behoort.
Van konijnen- of hazenhaar maakt men de fijne hoeden: men gebruikt schapenwol voor die eener mindere hoedanigheid. Ziet, lieve kinderen! zoo weet de mensch alles tot zijn nut in te rigten; niets gaat onder zijne nijvere handen verloren, de geringste zaken wenden zich tot zijn voordeel. God gaf hem het verstand, hetwelk een gedeelte der natuur aan hem onderwerpt, en staat hem toe om al het geschapene op duizenderlei wijze te schikken.