XVII. Gezang.
Avondlied.
PRIMO. Statig.
De zon zonk in het westen neder,
Verdween met al haar' gouden glans;
De zil-vren maan prijkt heerlijk weder.
Aan 's he - mels blaauw a - zu - ren trans.
De dag moest voor den avond wijken, Met al zijn
zorg en lief en leed. God deed zijn liefde aan mij
weêr blijken. O, dat ik nimmer Hem vergeet!
O, dat ik nimmer Hem vergeet!
De zou zonk in het westen neder,
Verdween met al haar' gouden glans;
De zil - vren maan prijkt heerlijk weder,
Aan 's he-mels blaauw a-zu-ren trans.
De dag meest voor den avond wijken, Met al zijn
zorg en lief en leed. God deed zijn liefde aan mij
weêr blijken. O, dat ik nimmer Hem vergeet.
O, dat ik nimmer Hem vergeet.
| |
Uw Vaderzorg, uw liefde en goedheid
Is grenzeloos, volzalig God!
Gij schenkt mij zoo veel levenszoetheid,
Getrouw Bestuurder van mijn lot!
Ik zal voor al die gunstbewijzen,
Die ik zoo ruim van U geniet,
U juichend danken, zingend prijzen,
U loven in mijn avondlied.
U loven in mijn avondlied.
'k Mogt niet vergeefs uw hulp verwachten,
Bij 't blij verrigten van mijn taak,
Gij schonkt mij daartoe lust en krachten,
'k Volbragt mijn dagwerk met vermaak.
Dit schenkt mij een gerust geweten,
Een blij gemoed, een zuiver hart;
Uw liefde zal ik rooft vergeten,
Zoo min in voorspoed als in smart.
Zoo min in voorspoed als in smart.
O! mogt mij, in mijn levenswandel,
De godsdienst steeds tot leidsvrouw zijn;
Dat ik, in al mijn doen en handel,
Der deugd getrouw blijf, niet in schijn;
Dan leg ik telkens, zonder zorgen,
Mijn hoofd gerust des avonds neêr,
En slaap tot aan den andren morgen,
Bewaakt door God, mijn' God en Heer.
Bewaakt door God, mijn' God en Heer.
Ik mag ook thans mijn dagwerk staken;
Mijn taak is, voor deez' dag, volbragt.
Getrouwe God! wil mij bewaken,
In dezen naderenden nacht;
Waak over mij, mijn gansche leven;
Behoed mij voor elk ongeval;
En wil me in 't sterven niet begeven,
Dit, dit toch smeek ik boven al.
Dit, dit toch smeek ik boven al.
|
|