Het geestelyck jubilee van het jaer O.H. M.DC.L. ofte Vreugde van 't berouw(1663)–Joannes van Sambeeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 318] [p. 318] Maer Jesus uytlatende een groote stemme heeft sijn geest gegeven. Marci 15. Stemme: Als voor pag. 19. DEn Sonnen-onderganck soo groot, De groote liefde tot de doot Van onsen Heer voor oogen stelt. Hy roept in 't eynde met gewelt Verwinder van de doot, en hel? O mensch' hoort na sijn woorden wel: Hem aen den Vader eerst beveelt, En u geschapen na sijn beelt. [pagina 319] [p. 319] Gelijck een Hinne, met sijn stem Hy lockt de Sondaers al tot hem. Uyt haren slaep soo weer ontweckt, En met sijn vleugels overdeckt; Met d'armen uytgereyckt verwacht; Sijn woord', ô Sondaer, niet veracht, Eer dat u leven ondergaet, En sijne goetheyt u verlaet. Oock roept hem aen, soo langh ghy leeft, En voor het leste vonnis beeft. Alleen in uwen lesten strijdt Hy van den vyandt u bevrijdt. Niet soeter komt dan in de mondt, Niet krachtiger ghy roepen kondt Als sijnen naem' oock maer gedacht Die dan u smert, en pijn versacht. Tot in den hemel wort gehoort Dit alderaengenaemste Woordt, Dat Godts Rechtveerdigheyt versoet En ons den hemel open doet. Deliefd' is sterck gelijck de doot. Cant. 8. Stemme: Eylaes mijn tweede hert. ULiefd'en kan niet meer Voor my, gekruysten Heer. Ghy tot de doot Mijn leven hebt bemint. Die liefde groot Eylaes niet en verwint Mijn hert noch in het quaet, Waerom ghy schreyt, al even obstinaet; Tot noch versmaet Het all' u tranen, noch u heyligh bloet O Jesu, niet versoet. [pagina 320] [p. 320] U hooft na my gedaelt U liefde my verhaelt. U dierbaer bloet, Dat voor mijn groote schult Alleen voldoet, Met sijnen inckt vervult U tongh' om in mijn hert Te schrijven uwe doot, en al u smert, En noch verherdt U niet beminnen sal ick wederom, O mijnen Bruidegom? U licht my niet verlaet; U oogen op my slaet. Om my versteent, En vol ondanckbaerheit U liefde weent Vol van medogentheit, En ick niet eens een oogh Op u barmhertigheit en werp om hoogh, En niet en droogh Weer afu oogen, noch die soeten douw Beweeght my tot berouw? U ooren dalen neer, En my verhooren weer Als ick beken, En mijne schult beween, En droevigh ben Om uwe liefd' alleen. Eylaes u goetheit al Niet eenen sucht van my verwerven sal! Eer dat ick val In uwe gramschap, die my eeuwigh scheyt Van u mijn saligheit. Volhardt oock de doodt. Vorige Volgende