Het geestelyck jubilee van het jaer O.H. M.DC.L. ofte Vreugde van 't berouw
(1663)–Joannes van Sambeeck– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
[pagina 248]
| |
[pagina 249]
| |
Hoe dat elcke Letter begint het lyden Christi.A. Vertoont ons sijn leste Avondtmael; sijn leydinge tot Annas; sijn Aengesicht bespoogen; sijn uyterste Armoede; Afdoeninge van 't Kruys.
B. Sijnen Bloedigen Sweet, ende Bloetstortingen; Banden; Barabbam voorgestelt; Boor; Blasphemien gelden; 't Bidden in den Hof, ende aen 't Kruys voor sijnen vyanden; sijn Borst uytgereckt, en doorsteken.
C. De Coorden, waer mede hy ghebonden is; de beke Cedron waer door hy gesleyptis; Caiphas; de Colomne; den Bergh van Calvarien; het Cruys.
D. Sijn Droef heyt in den Hof; Doorne- kroon; het Dragen des Cruys; Doeck van Veronica; sijnen Dorst aen het Cruys; de Dobbelsteenen; sijne Doot; den goeden Moordenaer Dismas.
E. Den Engel hem vertrooftende; de stemme Pilati: Ecce homo; den Eeck voor sijnen dorst.
F. De Fackels, waer hy mede gesocht is.
G. De Geesselinge; Gehoorsaemheyt tot de doodt; de Galle; het Graf.
H. Den Hof Gethsemani; sijn Handen gebonden, en doornagelt; sijn Hayr uytgeruckt; den Haen van Petrus; den Coninck Herodes hem versmadende; Hamer-slagen; sijn Hooft neer geneyght in de doot.
I. Iudam den Verrader; de Ioden hem vanghende; Ioannem hem in het eynde byblijvende; sijn leydinghe na Jerusalem; sijnen H. Name: IESUS.
K. Den Kelck van sijn bitter lijden; den Kus van Judas; de Keten om sijnen hals; den Kaeck-slagh.
| |
[pagina 250]
| |
L. Den Laster; de Lancie waer mede sijn zijde doorsteken is; den Lijnen-doeck zijnder Begraffenis.
M. Malchi genesinge; de bedroefde Moeder; de Myrrhe; Mariam Magdalenam weenende.
N. Sijn Naecktheyt; de Nagelen; Nicodemum hem afdoende, ende begravende.
O. Oogen bedeckt in 't huys van Caiphas; den bergh O liveten sijne Bidtplaets.
P. De Penningen van Judas; loocheninge van Petrus; en sijne Penitentie; de beschuldinge van de Phariseen; den onrechtveerdigen Rechter Pilatum; den Purpuren rock, en al sijn Pijnen.
Q. Den Quaden Moordenaer hem lasterende, als eenen Quaetdoender; van de Quaden gekruyst.
R. De Roeden, sijnen Rugge verscheurt, de quade Rechters; het Riet; sijnen Rock verdobbelt.
S. Sijnen Sweet; 't Sweert van Petrus; 't Swijgen; den Strick van Judas; de Swepen; sijn teere Schouders ingedruckt van het sware Cruys; Simon het selve voor hem dragende; de Salvinge; de Sijde doorsteken.
T. Sijn Tranen, den Tijtel; de Trecktange.
V. Verlatinge van sijn vrienden; geVangenisse; Vertooninge; de Valsche getuygen; wondere Verduldigheyt; Verwiesinge; Veronicam.
W. Het Witte-kleedt; sijn Wonden; leste Woorden.
X. Verbeeldt de Stocken, waer mede de Doornekroon is ingedruckt.
| |
[pagina 251]
| |
Z. Het Zijde voorhancksel des Tempels in sijne doodt gescheurt in twee stucken, in teken van rouwe.
Dit beginnen
Doet beminnen.
|
|