slaep valt, dan zult gij wel ten rechten tijde wakker worden.’
De Kinderen stelden veel belang in kersen te eeten. Zij bevlijtigden zich dus, om den zelfden avond den goeden raed van hunnen Vader te volgen.
Eer het den volgenden morgen zes uuren sloeg, sprongen zij reeds nae de schrijfkamer van hunnen vader, en riepen: ‘Goeden morgen! goeden morgen, Vaderlief! hebt gij wel gerust? - heeft het al zes geslagen?’
‘Neen, neen.’ (antwoordde hun Vader al lachende:) ‘heden zullen 'er kersen moeten wezen!’
De Kinderen liepen schielijk te rug in de slaepkamer, namen, zoo als zij gewoon waren, koud water om den mond te spoelen, en de handen en het aangezicht te wasschen, en kwamen toen weder hunnen even zoo verheugden vader te gemoete loopen.
Daar stonden de kersen reeds gereed Zij smulden braef aen dezelve, en van dien tijd af versliepen zij zelden - zeer zelden - het ontbijt. Zij bevonden 'er zich zeer wel bij. In den zomer kreegen zij eerst kersen, dan beziën, in den herft pruimen of appelen,