| |
Eerste decade: 1952-1961
‘Ik ben in de wereld, alleen, en van een opdracht voorzien’
(Voer voor psychologen, p. 94).
In de loop van vier decaden zijn enkele constanten van Mulisch' schrijverschap naar voren gekomen. Mulisch is sterk geneigd tot experimenteren met de structuur van het verhaal en het essay, waarbij de grenzen van beide genres vaak vervagen. Daarbij thematiseert hij nadrukkelijk de relatie tussen schepper en geschapene en die tussen schrijver, tekst en lezer. Bovendien heeft hij aansluiting gezocht en gevonden bij een oeroude niet-christelijke levensbeschouwelijke traditie, met hermetische, neoplatoonse en pythagorische elementen die in de hellenistische tijd zijn gefuseerd en in de renaissance door velen werden hernomen. Uiteindelijk gaat deze traditie terug op oude Egyptische en Griekse mythen en filosofieën. Deze traditie draagt niet alleen bij aan Mulisch' inventio, maar levert ook bouwstenen voor zijn levensbeschouwing.
Mulisch' vormgeving, maar ook zijn thematiek - die belangrijke momenten in de geschiedenis tot decor heeft - getuigt van een keuze voor verandering, voor beweging en van een afkeer van verstening. Mulisch zou niet graag grijpbaar zijn. U bent gewaarschuwd, wat u hier leest en ziet, is niet wat het lijkt.
MS, 5 mei 1992
| |
| |
Van februari tot juni 1949 en van mei 1950 tot juli 1951 werkt Mulisch aan zijn debuutroman archibald strohalm. In deze passage heeft de hoofdpersoon in de oudejaarsnacht een mystieke ervaring in het bos: ‘En terwijl de kou in zijn mouwen drong en langs zijn kraag, voelde hij zich plotseling vervloeien met die boom. Het was alsof hij er achterwaarts ingetrokken werd en in het hout stond. [...]’ Na deze passage wordt de naam Archibald Strohalm niet meer met hoofdletters geschreven. De tekstverwijzingen bovenaan de bladzij zijn verwerkt in het daaraan voorafgaande. archibald strohalm ontstond volgens Mulisch ‘uit therapeutische noodzaak’: ‘Een gebied, dat om alle psychologische of theologische naamgevingen lacht, ejakuleerde honderden dagen achtereen in mijn bestaan. Ik wist alles. Ik begreep alles. Van de vroege ochtend tot de late nacht waren mijn uren gevuld met een koortsachtig noteren van inzichten, visioenen, verlichtingen, euforisaties, alles van een intensiteit en zekerheid, waarvan ik later in Archibald Strohalm heb getracht een beeld te geven’ (Voer voor psychologen, p. 24).
| |
| |
Op 24 november 1951 wordt in de aula van de Universiteit van Amsterdam de Reina Prinsen Geerligs-prijs uitgereikt aan Harry Mulisch voor het manuscript van archibald strohalm. De heer R.J. Prinsen Geerligs overhandigt de prijs, die bedoeld was als aanmoediging voor jonge schrijvers. De prijs werd voor het eerst toegekend in 1947. Vóór Mulisch aan G.K. van het Reve, Mies Bouhuys, Willem Wittkampf en Jan Blokker. Mulisch' roman werd in oktober 1952 gepubliceerd. Van het bedrag van f 200,- dat aan de prijs verbonden is, koopt Mulisch zijn eerste schrijfmachine.
Foto ANP.
Oorkonde van de Reina Prinsen Geerligs-prijs. De jury bestond uit: Anna Blaman, Adriaan Morriën, Adriaan van der Veen, Bert Voeten en jurysecretaris H.J. Smeding. Hun handtekeningen zijn verbleekt door de zon. In een interview uit 1959 vertelt Mulisch: ‘Ik begon toen aan archibald strohalm en na de tiende bladzijde zag het er al naar uit, dat ik er dertig jaar over zou doen. Nou had Jan Blokker 't jaar daarvoor die prijs gewonnen en die zei: “Stuur 't nou in voor die prijs. Niet dat je 'm krijgt, maar dan heb je 't tenminste af.” Op 1 augustus sloot de inzendingstermijn en op 31 juli, vijf voor elf 's avonds was ik klaar. Ik snelde naar Amsterdam en toen Jan en ik op de gracht liepen waar de jurysecretaris woonde, brak er 'n geweldig onweer los. Mooi symbool. In wit nachtgewaad verscheen de secretaris, verlicht door 't hemelvuur, aan het raam en om vijf voor twaalf zijn we in de vestibule tot de conclusie gekomen, dat ik die prijs maar moest krijgen. Toen begon 't. Opeens deed ik iets en m'n vader liet opgetogen aan iedereen de kranteknipsels zien, de uitgevers kwamen op me af en ik verkocht zó wal ze eerst geweigerd hadden’ (De mythische formule, p. 20).
| |
| |
Brief van Harry Mulisch aan Garmt Stuiveling, 29 september 1953. Stuiveling besprak die dag archibald strohalm (1952) voor de VARA-radio. ‘Het is kwart voor vier, mijn linkerhand draait de radio uit, en met de rechter- schrijf ik u al. Ik kan alleen maar zeggen, dat uw bespreking van Strohalm mij overweldigd heeft, - zo zeer, dat ik niet eens mag zeggen dat ik het er mee eens was: het zou te ijdel schijnen.’
Het motto van archibald strohalm is: ‘symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods-’, een citaat uit het gedicht ‘Werkster’ van de door Mulisch bewonderde Gerrit Achterberg.
Omslag Hugh Jans.
| |
| |
In Het Parool van 19 december 1953 verschijnt dit Tiennoppen-verhaal. Het werd in gewijzigde vorm onder detitel ‘Kroonprins’ opgenomen in Het mirakel. Episodes van troost en liederlijkheid uit het leven van de heer Tiennoppen (1955).
Illustratie Fiep Westendorp.
In november 1957 verschijnt de verhalenbundel De versierde mens met daarin de verhalen ‘Keuring’, ‘De terugkomst’, ‘De sprong der paarden en de zoete zee’, ‘Quauhquauhtinchan in den vreemde’, ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’, ‘De versierde mens’ en ‘Een stad in de zon’. Mulisch eindigt de flaptekst aldus: ‘U hebt het begrepen: ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan.’
Omslag Lotte Ruting.
| |
| |
Mulisch ten huize van mevrouw Brugsma, moeder van vriend W.L. Brugsma, Westerhoutstraat 18 in Haarlem, 1953. Mulisch poseert met de oude statenbijbel van mevrouw Brugsma. Het schilderij is gemaakt door de tandarts-amateurschilder Frans Antonietti, neef van W.L. Brugsma. Het is overgeschilderd van een foto van de Passiespelen in Oberammergau. De afgebeelde is Petrus, die tot driemaal toe zegt Jezus niet te kennen.
Foto W.L. Brugsma.
Begin van de novelle De sprong der paarden & de zoete zee, geschreven in mei 1954, afzonderlijk gepubliceerd in 1955 en later opgenomen in de verhalenbundel De versierde mens (1957). Oorspronkelijk was dit een Tiennoppen-verhaal: de naam van de hoofdpersoon Govert Tiennoppen werd veranderd in Gustaaf Nagelhout.
| |
| |
Op 29 juni 1956 neemt de Nederlands kampioen schaken, tevens voormalig wereldkampioen, Max Euwe het op tegen vijfentwintig kunstenaars in sociëteit De Ruif in Den Haag. Links naast Harry Mulisch de acteur Ton Lutz.
Mulisch in de tuin van het Teylers Museum in Haarlem, ± 1955.
Foto C.de Boer.
Mulisch met zijn teckel Anastasia. Van jongs af aan koestert Mulisch een grote liefde voor teckels. Over zijn eerste teckel Schloempie, die afgeschoten werd toen Mulisch veertien jaar oud was, schreef hij: ‘Niet de grootste maar wel de zuiverste liefde, waartoe ik tot de geboorte van mijn kinderen in staat ben gebleken, gold deze hond’ (Mijn getijdenboek, p. 51).
| |
| |
‘Er zal wel een etymologisch verband bestaan tussen “la mer” en “la mère”. De zee is onze moederschoot - het onbewuste. Alles wat horizontaal is, is onbewust. Slapen, sterven, wij doen het horizontaal. Horizontaal worden wij begraven.’ ‘De mens aan zee’ verschijnt in Het Parool van 11 juli 1956.
Illustratie Yrrah (pseudoniem van Harry Lammertink).
V.l.n.r. prinses Beatrix, Chris Leeflang, voorzitter van de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB), en Harry Mulisch op het Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg, 29 maart 1957. Het motto van de avond was ‘Het Boek en de Muzen’. De voordrachtkunstenares Nel Oosthout bracht ‘De binocle’ van Louis Couperus en ‘De gelijkenis’ van Harry Mulisch. Ook het Nederlands Ballet trad op.
Foto Nationaal Foto Persbureau Stevens & Magielsen.
| |
| |
V.l.n.r. koningin Juliana, Chris Leeflang, voorzitter van de CPNB, en Harry Mulisch op het Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg, 28 februari 1958. In de pauze werden de winnaars van de literaire prijzen van 1957 voorgesteld aan de koningin. In 1957 kreeg Mulisch de eerste Anne Frankprijs.
Foto Anefo.
Portret van Harry Mulisch door Kees Verwey. Krijt, 1957. Mulisch nam actief deel aan het levendige culturele verkeer in Haarlem en kende de legendarische Haarlemse schilder van portretten en stillevens Verwey goed. Evenals Mulisch was Kees Verwey sinds 1951 lid van de selecte Haarlemse sociëteit Teisterbant, waar Godfried Bomans toen voorzitter van was.
Werkend aan Het stenen bruidsbed (1959) in zijn huis aan de Leidsekade te Amsterdam. Mulisch was al geruime tijd bezig aan een boek, Gratie voor de doden, over een oorlogsmisdadiger die tot 1952 ondergedoken was in Duitsland en dan opduikt in Nederland, ‘juist wanneer zijn kollega's gratie krijgen en langzamerhand al worden vrijgelaten. [...] In 1956 was ik in de gelegenheid naar Oost-Duitsland te gaan. Ik maakte notities in het voormalige kamp Buchenwald en in het tot museum ingerichte Goethehaus, waar mijn oorlogsmisdadiger als suppoost zou zijn ondergedoken, Goethekenner die hij altijd al was geweest; en ik maakte een rondreis door de DDR, waarbij ik ook in Dresden kwam. En nu kwam alles pas goed op losse schroeven te staan, want oog in oog met die vernietigde stad schreef ik een heel andere roman. Aan de hand van een amerikaanse boordschutter wist ik in dat boek een grote moot onder te brengen van wat ik te vertellen had over oorlogsmisdaad’ (Bericht aan de rattenkoning, p. 25-26).
| |
| |
Programma van een internationaal tandartsencongres, gehouden in het Kurhaus in Scheveningen van 8-13 juni 1954. Mulisch gebruikte dit programma om inzicht te krijgen in de structuur van een dergelijk congres. In Het stenen bruidsbed vormt een tandartsencongres de achtergrond van de handeling. Het door Mulisch gemarkeerde ‘Preventie van parodontopathieën’ komt voor in ‘Formules, peniskokers’ in Het stenen bruidsbed.
| |
| |
Schema voor Het stenen bruidsbed (1959) waarin de vijfdeling van de roman te zien is. Mulisch werkt van 1956 tot 1958 aan deze roman. Over zijn bronnen zegt hij: ‘Toen ik aan Het stenen bruidsbed bezig was heb ik tientallen memoires van oorlogsvliegers gelezen. Ik heb de strategie van luchtbombardementen bestudeerd, ik heb boeken over de stad Dresden gelezen. [...] ik heb dagen in het museum rondgelopen, ik heb honderden aantekeningen gemaakt. In korte tijd heb ik een massa kennis vergaard’ (J.A. Dautzenberg, De sleutel in de kast, 1989, p. 189).
| |
| |
‘huis vliegt in brand./ Zij droeg een bril, zij was heet; koning Oidipous wist wat hij uitstak toen hij zijn ogen uitstak; oogartsen zijn al bijna psychiaters. Haar huid was sterk en warm, haar been volmaakt van model, maar glad: een barrière; [...].’ Aantekeningen voor Het stenen bruidsbed, met karakteristieken van het personage Hella.
| |
| |
Het stenen bruidsbed zou oorspronkelijk verschijnen als derde deel in een reeks waarin De zwarte keizer van Hugo Claus en De handschoenen van het verraad van J.W. Holsbergen al waren uitgekomen. Mulisch protesteerde tegen het ouderwetse uiterlijk van deze reeks en introduceerde, naar Amerikaans voorbeeld, de paperback in Nederland. Het stenen bruidsbed verscheen als Literaire Reuzenpocket nr. 1 bij De Bezige Bij. ‘De reeks werd een overweldigend succes; de vorm werd onmiddellijk door tal van uitgeverijen overgenomen [...]. “Het was een idee waarvoor een reclamebureau al gauw f 20.000 zou hebben gevraagd”, zegt Mulisch. “Ik verwacht dan ook een pensioen van de Nederlandse boekhandelaren”’ (J.A. Dautzenberg, De sleutel in de kast, 1989, p. 196).
Omslag Metten Koornstra.
Omslag van de gelijktijdig met de paperback verschenen gebonden editie van Het stenen bruidsbed (1959). De foto op het omslag is afkomstig uit een fotoboek van Richard Peter, Dresden. Eine Kamera klagt an (z.j.). Mulisch kocht dit boek in 1956 in Dresden. ‘[...] dat negatief-idee heb ik gestolen van Amerikaanse paperbacks. [...] Het merkwaardige lichteffect dat hierdoor is ontstaan heeft iets van een onwerkelijke, “apocalyptische” sfeer’, aldus Mulisch (J.A. Dautzenberg, De sleutel in de kast, 1989, p. 39).
Omslagontwerp Karel Beunis naar een idee van Harry Mulisch.
Harry Mulisch in 1959 bij een afbraak in de Wibautstraat te Amsterdam, gefotografeerd ten behoeve van de achterzijde van het omslag van Het stenen bruidsbed (1959).
Foto Eddy Posthuma de Boer.
Harry Mulisch en Jan Hein Donner op het omslag van Podium 58 (1960-1961, no.4). Mulisch en Donner leerden elkaar kennen in januari 1958, ten huize van de dichter Ed. Hoornik. ‘Het was mij alsof ik eindelijk iemand gevonden had, die de dingen begreep, die niemand scheen te begrijpen’ (J.H. Donner, Mulisch, naar ik veronderstel, 1971, p. 179).
| |
| |
Slot van ‘Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch', gedateerd Amsterdam 1960 en gepubliceerd in Podium 58 (1960-1961, no. 4), een artikel van de schaker Jan Hein Donner, Mulisch’ jarenlange boezemvriend. In Mulisch, naar ik veronderstel (1971) schrijft Donner over Het stenen bruidsbed: ‘Ik beschouw deze roman als Mulisch' grote meesterwerk, dat ook volstrekt onvergelijkbaar is met wat dan ook dat ooit in de Nederlandse taal geschreven werd. Dat de roman moeilijk toegankelijk is en vol raadsels, is geheel in overeenstemming met zijn verschrikkelijk grondthema: vernietiging’ (p. 47).
| |
| |
Spaanse vertaling (Barcelona 1963) van Het stenen bruidsbed door F.M. Lorda i Alaiz. Dit is een verkorte versie: alle passages met een enigszins erotisch karakter werden weggelaten.
Omslag Eugenio Forcano.
Slowaakse vertaling (Bratislava 1968) van Het stenen bruidsbed door Júlia Májeková.
Franse vertaling (Parijs 1985) van Het stenen bruidsbed door Maddy Buysse en Philippe Noble.
Omslagfoto's Edimedia en J. Guillot.
Harry Mulisch en zijn toenmalige vriendin Ineke Verwayen op het eiland Ibiza, zomer 1959. Het Spaanse eiland werd in die jaren beschouwd als een verlengstuk van het Leidseplein. Talloze Amsterdamse kunstenaars brachten er hun vakantie door: Cees Nooteboom, Simon Vinkenoog en zijn eerste vrouw Ilse Monsanto, Jan Gerhard Toonder, Bert en Margreet Schierbeek en Puck en Waldemar Post. Laatst-genoemde wist Mulisch bij zijn aankomst aangenaam te verrassen. ‘Toen de Rey Jaime I het witte havenhoofd van Ibiza rondde en de kade in zicht kwam, kon passagier Harry Mulisch vanaf de reling duidelijk twee spandoeken waarnemen, die boven de wachtende menigte uittorenden. Op het grootste spandoek stond “Welkom op het Leidscheplein”. Het andere droeg de tekst: “Harry go home!”’ (Gerard Mulder, Literair Ibiza, 1989, p. 30).
| |
| |
Mulisch met Cees Nooteboom (I) en Hugo Claus op Ibiza, 1959. Een caramelpuddinkje, flan genaamd, inspireerde het drietal tot een wedstrijd flan-eten. ‘Wie het eerst opgaf zou alle puddinkjes moeten betalen. Eerst namen ze er ieder nog vijftien. Toen was het restaurant door zijn voorraad heen. Ze trokken verder naar andere terrassen, als een sprinkhanenplaag neerstrijkend op de voorraad flans. Niemand wilde de ander iets toegeven. [...] Cees Nooteboom doorbrak de impasse door op te geven. Hij was van hen drieën toch al de schrielste. [...] Er moesten naar schatting honderd-vijfendertig caramelpuddinkjes worden afgerekend’ (Gerard Mulder, Literair Ibiza, p. 6-7).
In 1959 woont Mulisch in Helsinki een congres bij over avant-gardetoneel, onder voorzitterschap van Eugène Ionesco (1912). Rechts, op de rug gezien, Ionesco.
| |
| |
Han Bentz van den Berg als Everwachter (I) en Ko van Dijk als Tanchelijn in het gelijknamige toneelstuk, dat op 27 februari 1960 in première gaat bij de Nederlandse Comedie in Amsterdam onder regie van Henk Rigters.
Foto Studio Lemaire en Wennink.
In februari 1960 verschijnt Tanchelijn. Kroniek van een ketter. Geen historisch toneelstuk in vijf bedrijven. ‘De enige authentieke bron over Tanchelijn is een brief van het utrechtse kanunniken-kapittel aan de keulse aartsbisschop Frederik, anno 1112. [...] Verder zijn mijn bronnen evenzeer te vinden in de redevoeringen van Lou de Palingboer, die zegt, dat God Lou is [...]’ (p. 139-141). Mulisch schrijft het stuk in september/oktober 1958 in opdracht van de gemeente Amsterdam. Voorin staat een gedrukte opdracht aan Ko van Dijk: ‘Voor Ko van Dijk/zijn stem als een egyptische harp/zijn stem als een pneumatische hamer/'s nachts op het Leidseplein/zijn gulzigheid/zijn woedende stil zijn’.
| |
| |
V.l.n.r. Harry Mulisch, Ineke Verwayen, Cees Nooteboom, Fanny Lichtveld, Bert en Margreet Schierbeek op het Boekenbal, 25 maart 1960 in het Concertgebouw in Amsterdam. Het Concertgebouworkest speelde werken die op de een of andere wijze verband houden met de literatuur.
Foto Nationaal Foto Persbureau Stevens & Magielsen.
Typoscript van het toneelstuk ‘De knop - een farce’. In 1957 ontstond de eerste versie van dit stuk, dat eerst in Podium 58 (november/december 1959) is gepubliceerd en in 1960 als Literaire Pocket. De knop is absurdistisch toneel in de traditie van Ionesco, waarin het uitbreken van de atoomoorlog afhankelijk is van de grillen van enkele maarschalken.
| |
| |
Op 16 november 1960 presenteert de AVRO-televisie ‘De kring’, een programma geregisseerd door Ans Herblot. Het was de bedoeling dat kunstenaars vrijpostig van gedachten wisselden over boeken. V.l.n.r. Evert Straat, Hella S. Haasse, Alfred Kossmann, Harry Mulisch en Victor van Vriesland.
Foto ANP/Ben Hansen.
In deel ‘Vlle vandaag (1957)’ uit ‘Zelfportret met tulband’ beschrijft Mulisch hoe zijn vader sterft. ‘Zelfportret met tulband’ verscheen in vier afleveringen in De Gids van november 1960 tot en met februari 1961. De passsage die de Gids-redactie ‘in onderling overleg en na ruggespraak met de auteur’ meende te moeten weglaten is deze: ‘Boven het altaar hangt het verminkte lijk van de terechtgestelde god. Ik kijk er een tijdje naar en voel mij tot rust komen in deze barbaarse tempel, waar de god opgegeten wordt door zijn volgelingen. Ik zou de paus nog iets kunnen leren over dit meta-kannibalistische mechanisme, en hoe zou ik, als ik als paus en opperkok deze godsdienst moest doen herleven, alle humanitaire aanpassingen te niet doen die in de loop der eeuwen gemaakt zijn, en haar terugleiden naar haar elementairste, gastronomische oorsprongen. [...]’ ‘Zelfportret met tulband’ werd, mét de gewraakte passage, opgenomen in Voer voor psychologen (1961).
| |
| |
‘En nu - het voer staat opgediend, H.H. psychologen! Vandaag eten wij mensenvlees. Mahlzeit! Dat jullie er geen indigestie van mogen krijgen, kannibalen met je vegetariërziel.’ Zo besluit Mulisch zijn voorwoord bij Voer voor psychologen (1961). De bundel bevat naast het in 1955 geschreven ‘De tegenaarde. Dertien Pythagorese paragrafen over het zegel der waarheid’ en het in 1958 afzonderlijk verschenen ‘Manifesten’, de autobiografische delen ‘Voer voor psychologen’, ‘Harry en het woord’ en ‘Zelfportret met tulband’. Voer voor psychologen verschijnt als Literaire Reuzenpocket no. 4.
Omslag uit Andreas Vesalius, De humani corporis fabrica (1555).
‘Blijf kalm, eerst denken, dan doen!’ In het najaar van 1961 verschijnen brochures van de Bescherming Burgerbevolking die de burgers wil voorbereiden op de gevolgen van een eventuele atoomoorlog. De brochures, waaronder Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf, worden huis aan huis verspreid.
‘trek een ijsmuts over uw voorhoofd’. Mulisch parodieert de brochures van de Bescherming Burgerbevolking in zijn Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf, tijdens de Jongste Dag (1961). Deze tekst is opgenomen in de bundel Wenken voor de Jongste Dag (1967).
|
|