Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens. 1870-1943
(1993)–H.W.A. Nap, Ben Peperkamp, Murk Salverda, Joost van der Vleuten– Auteursrechtelijk beschermdOver leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943
[pagina 126]
| |
S.A.J. van Faassen
| |
[pagina 127]
| |
46
Zij fluistert ook van de glorie
Van eenvoud die niets wachte,
Van een gulden bond en het zachte
Geluk van vrede zonder victorie.
Hoor de stemme, die blijft vleien
Haar bruidslied kinder-rein....
O wat kan een ziel beminder zijn
Dan maken een ziel min schreien?
Zij doolt wel droef en bange,
Ziel, die zonder wrok wil lijden....
Hoor haar leer zoo klaar en bescheiden,
Luister den wèl-lieven zange.
(Verlaine).
In 1894 publiceert Boutens bij F.P. d'Huy te Middelburg xxv verzen in een oplage van honderd exemplaren die niet in de handel kwamen. xxv verzen is met de hand gezet uit de 9de Serie (Mediaeval), Garmond nr.8 van de Lettergieterij Amsterdam en bevat royale marges. | |
[pagina 128]
| |
den. ‘Hij [...] drukte eigen werk en dat van enkele door hem bewonderde schrijvers [...]. Deze edities [...] zijn met groote zorg gemaakt; maar zij zijn weinig origineel en verraden in geen enkel opzicht een persoonlijke opvatting in zake de typografische architectuur, zoodat zij alleen op zich zelf beschouwd kunnen worden, niet als werkzame factoren in de ontwikkeling. Het eenige positief belangrijke er in was: het opgeven van grafische verluchtingen. Het is de eerste “typographie pure”, die nà Morris ook in Engeland zou triomfeeren.’Ga naar eindnoot5 Een soortgelijke waardering ontbreekt echter in contemporaine overzichten van de Nederlandse drukkunst van de hand van boekverzorgers als De Roos of Jan van Krimpen. Mogelijk achtten zij Boutens' actieve bemoeienis met de vormgeving van zijn uitgaven te onbeduidend.Ga naar eindnoot6 Wie zich thans ten doel stelt dit ‘kunstenaars-werk’ van Boutens én bovenstaande oordelen daarover naar waarde te schatten, stuit op een aantal, gedeeltelijk onoverkomelijke, moeilijkheden. Boutens heeft vanaf 1894 tot en met 1914 een achttiental uitgaven doen verschijnen in eigen beheer. Daartoe heeft hij met een zestal drukkers samengewerkt, waarvan er twee uitspringen: Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem (waar vier uitgaven zijn gedrukt) en de Sinte-Catharina Drukkerij van Edward Verbeke te Brugge (waar tien uitgaven zijn vervaardigd).Ga naar eindnoot7 Bij Verbeke liet Boutens, zoals hij in de inleiding op Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe (1919) heeft aangetekend, uitgaven maken ‘zoowel van eigen werk als van andere voor mijn vriendenkring belangwekkende literatuurvoortbrengselen [,] welke op geen andere wijze beschikbaar konden worden gesteld.’ Een dergelijke uitspraak wijst niet op typografische hartstocht, maar veeleer op het verlangen te kunnen beschikken over literaire uitgaven van gewicht. Geen van Boutens' uitgaven blijkt zodanig gedocumenteerd, dat men de produktiegeschiedenis kan reconstrueren vanaf het ontwerp tot aan de voltooiing-in-druk. Daarom is niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre Boutens nu zélf verantwoordelijk is geweest voor de keuze van het lettertype, de zetwijze, het formaat, de opmaak van de pagina, de papiersoort en de bindwijze. De mogelijkheid kan immers niet worden uitgesloten, dat hij zich daarbij (mede) heeft laten leiden door de inzichten van zijn drukkers. Daar komt nog bij dat Boutens zich nimmer in theoretische zin over boekverzorging heeft uitgesproken. En wat rest aan gegevens over de inhoud van zijn bibliotheek laat niet toe vermoedens uit te spreken over zijn vertrouwdheid met de geschriften van in zijn tijd invloedrijke boekverzorgers als William Morris, T.J. Cobden-Sanderson, Harry Graf Kessler, Lucien Pissarro, Charles Ricketts, De Roos of Emery Walker, danwel met de praktische uitwerking van hun ideeën. Zijn opvattingen over boekverzorging moeten dus uit de schaars overgeleverde brieven worden bijeengesprokkeld, of met grote omzichtigheid worden ontleend aan het uiteindelijke resultaat. Als gezegd heeft Boutens na 1914 geen uitgaven meer in eigen beheer laten drukken. Weliswaar heeft hij zich nog enige tijd geafficheerd als handelaar in bibliofiele boeken (in zijn archief is een drietal onbeschreven briefkaarten teruggevonden uit de periode tussen 1916 en circa 1925, op de tekstzijde bedrukt met ‘P.C. Boutens - Dealer in rare books and prints’), maar nadere gegevens over deze antiquarische activiteit zijn niet voorhanden. Na 1914 zou zijn werk in toenemende mate verschijnen bij uitgevers als W.L. & J. Brusse, C.A.J. van Dishoeck, P.N. van Kampen & Zoon, Stols of de Wereldbibliotheek. Het is bekend dat hij zich ook toen nog heeft bekommerd om de vormgeving van zijn publikaties. Toch moet zijn invloed dienaangaande aanzienlijk beperkter zijn geweest dan bij zijn uitgaven in eigen beheer. Uiteraard moeten Boutens' activiteiten als boekverzorger worden bezien in het licht van de geschiedenis der boekverzorging, die zich rond de eeuwwisseling ingrijpend heeft vernieuwd.Ga naar eindnoot8 Stols schrijft over Naenia (1903): ‘Men behoeft den smaak van dien tijd niet meer als den onzen te erkennen om te moeten toegeven, dat wij hier te maken hebben met een boek, dat voor de periode van de herleving onzer drukkunst even typeerend is als b.v. “Kunst en Samenleving” [...] of [...] de door S.H. de Roos verzorgde uitgaaf van “Kunst en Maatschappij”.’Ga naar eindnoot9 Inderdaad wordt Kunst en samenleving (1893) van Walter Crane unaniem beschouwd als hét boek dat aan het begin staat van de vernieuwing van de Nederlandse boekkunst; | |
[pagina 129]
| |
Briefje van Boutens aan Van Deyssel, [poststempel 22 december 1897]: ‘Waarde Heer, / De Heer Blok schijnt op het oogenblik niet / dik in gereed geld te zitten. Nu heb ik er / dit opgevonden. Ik heb hem een kwitantie / van ƒ 50, - laten schrijven op mijn boeken- / rekening bij hem, en zend U nu die / ƒ 50,- op. Het geheele geval is meer / aan nalatigheid dan aan wat anders te / wijten. Nu zal U zeker wel de gecor- / rigeerde proef op willen zenden. / Met hartelijken groet / P.C. Boutens.’
het is verzorgd door G.W. Dijsselhof en gedrukt door Enschedé met een letter van Fleischman. Kunst en maatschappij (1903) van William Morris markeert eveneens een nieuwe fase in de geschiedenis der boekverzorging. Dit boek is vervaardigd door drukkerij Ipenbuur & Van Seldam te Amsterdam en gezet uit een in 1900 door Eugène Grasset voor de lettergieterij Peignot & Fils te Parijs ontworpen letter. De boekverzorging is van De Roos, die hiermee de ideeën in praktijk bracht die later door J.W. Enschedé in Logica | |
[pagina 130]
| |
Verzen verschijnt in februari 1898 bij Maison Blok te Den Haag. Het betreft Boutens' eerste publieke bundel, waarin een ‘Voorreden’ is opgenomen van L. van Deyssel, gedateerd ‘28 Oktober 1897’. Het eerste gedicht, ‘Ik sloot de blinkevenstren van mijn ziel’ (vl: 11-12), is opgedragen aan Boutens' schoolvriend Anthonie Moolenburgh. Verzen is gezet uit de Mediäval-Antiqua nr. 118f van de gieterij Flinsch te Frankfort (op de foto p. 46) en is gedrukt in zwart met rode initialen. Eerder had Maison Blok een door Boutens bewonderd, mooi verzorgd boekje van Paul Verlaine uitgegeven.
Ik sloot de blinkevenstren.
Aan A.M.
Ik sloot de blinkevenstren van mijn Ziel,
Toen in herfstavonds stille-tintengloor
Het laatste blad zijn gouden reis begon. -
Al wat mij lief was uit den grooten tuin
Der Wereld, had ik lang met teedre zorg
Overgeplant in warmen zielegrond,
| |
[pagina 131]
| |
in boekdruk (Amsterdam 1907) zouden worden geformuleerd. M.R. Radermacher Schorer onderscheidt twee fasen in de vernieuwing van de boekverzorging rond de eeuwwende: die van de ‘versierders’ en die van de ‘typografen’.Ga naar eindnoot10 Hoewel Ernst Braches deze fasering in Het boek als nieuwe kunst heeft gepreciseerd, is ook hij van mening dat zich in de jaren 1892-1903 een dergelijke ontwikkeling heeft voorgedaan, waarvan het eindpunt wordt gemarkeerd door de uitgave van Kunst en maatschappij. | |
Traditie en vernieuwingIn het Nederlandse drukkersbedrijf werd tot in de tweede helft van de negentiende eeuw voornamelijk ambachtelijk gewerkt; er werd toen met de hand gezet. Vanaf 1860 werd meer en meer op machinale wijze gedrukt. Eerst tussen 1910 en 1920 werd in ruime mate machinaal gezet. Deze technische vernieuwingen hadden echter nog geen ingrijpende consequenties voor de verstarde vormgevingspraktijk.Ga naar eindnoot11 Wel was aan het eind van de negentiende eeuw onder invloed van de uitgaven van de Kelmscott Press (1891-1896) van William Morris een zekere opleving te bespeuren in de aandacht voor boekvormelijke kwesties.Ga naar eindnoot12 In de Note by William Morris on his aims in founding the Kelmscott Press (1898) heeft deze zijn idealen als volgt omschreven: ‘it was the essence of my undertaking to produce books which would be a pleasure to look upon as pieces of printing and arrangement of type. Looking at my adventure from this point of view then, I found I had to consider chiefly the following things: the paper, the form of the type, the relative spacing of the letters, the words, and the lines; and lastly the position of the printed matter on the page.’ Papier moest handgeschept zijn. Met betrekking tot het lettermateriaal schreef hij: ‘what I wanted was letter in pure form; severe, without needless excrescences; solid, without the thickening and thinning of the line, which is the essential fault of the ordinary modern type [...]; and not compressed laterally.’Ga naar eindnoot13 De lettertypen die Morris voor zijn pers heeft ontworpen, zoals de Golden Type (1890-1891) of de Troy (1892) - beide geïnspireerd op de letters van de vijftiende-eeuwse Venetiaanse drukker Nicolas Jenson - konden naar zijn overtuiging aan deze laatste criteria voldoen. Zijn invloed verliep grotendeels indirect, via de uitgaven van de Vale Press (1893-1904) van Ricketts, de Eragny Press (1894-1914) van Pissarro en de Doves Press (1901-1916) van Cobden-Sanderson en Walker - typografen die stuk voor stuk door zijn ideeën waren geïnspireerd. In Nederland werd rond de eeuwwisseling de belangstelling voor een betere typografische verzorging aangemoedigd door J.W. Enschedé en Berend Modderman, die sinds 1895 directeur was van de drukkerij | |
[pagina 132]
| |
Ipenbuur & Van Seldam. Daarbij was niet langer de versiering hoofddoel, maar de onderlinge eenheid van de samenstellende delen. Aandacht voor de kwaliteit van het papier, nieuwe letters, opmaak van de pagina, versierde initialen en dergelijke zijn van dit streven een min of meer logisch uitvloeisel. Rond 1900 verschoof het accent definitief van de versiering naar de typografie. Toen deze herleving van de Nederlandse boekdrukkunst inzette, was er echter nog nauwelijks modern lettermateriaal beschikbaar. De boekverzorgers maakten voornamelijk gebruik van de vale nazaten van Bodoni, de Didots, of een op de achttiende-eeuwse Caslon geënte Mediaeval.Ga naar eindnoot14 Dit laatste, naar mijn oordeel, saaie lettertype werd in Nederland voornamelijk geleverd door de Lettergieterij Amsterdam, door de goed ingevoerde Duitse gieterij Genzsch & Heyse te Hamburg en door Enschedé. Naast de letters die Fleischman voor Enschedé gesneden had, beschikte deze firma bovendien over veel lettermateriaal dat afkomstig was van andere, reeds lang opgeheven Nederlandse lettergieterijen, en dat voor het merendeel dateerde van vóór de negentiende eeuw.Ga naar eindnoot15 De Roos heeft erop gewezen, dat wat er aan modern materiaal voorhanden was slechts mondjesmaat werd gebruikt. Betrekkelijk weinig uitgevers hebben zich indertijd gewend tot Ipenbuur, hoewel juist deze drukkerij moderne letters in huis had, zoals de Cheltenham (1894-1902), de Eckmann (1900) en de Romaans.Ga naar eindnoot16 Hetzelfde kan gezegd worden van Mouton, die reeds vroeg kon beschikken over de door H. König ontworpen Römische Antiqua (1888) van Genzsch & Heyse. Door Genzsch werd trouwens later ook de Nordische Antiqua (1907) gevoerd, een letter die in Nederland nog datzelfde jaar beproefd is in Het drukkersjaarboek voor 1907 - een boek dat is vormgegeven door De Roos en gedrukt bij Ipenbuur. In 1908 publiceerde De Roos bovendien een overzicht van de beschikbare drukletters in de periode dat Boutens als boekverzorger is opgetreden.Ga naar eindnoot17 J.W. Enschedé had al eerder een dergelijk overzicht het licht doen zien in De boekletter in Nederland (1902). De verschillende nieuwe letterontwerpen uit de jaren negentig van A.J. Derkinderen, C.A. Lion Cachet en vooral Dijsselhof hebben niet in iets tastbaars geresulteerd, en de letterty-
Praeludiën; verspreide gedichten van P.C. Boutens is in 1902 gedrukt door Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem voor Maison Blok te 's-Gravenhage. Maison Blok was in hoofdzaak een Franse boekhandel, zowel voor antiquarische als voor nieuwe boeken. Praeludiën is gezet uit een Fleischman, heeft een klein formaat (155 × 110 mm) en is aan het slot van elk vers versierd met een vignet.
't Is al goed en schoon,
Maar toch eisch ik beter loon;
Want al 't goud dat 'k uit Uw dagen delf,
Kan mij
Maar vermeêren
't Wreed begeeren;
Neem mijn leven van mij -
Of kom zelf.
| |
[pagina 133]
| |
O, ELKEN DAG beginnen
Dit broze bezinnen
Als hartdoorgloedenden wijn, -
Iederen nacht vergeten
Dit vorstlijk weten,
Dat gij zijt mijn.
Door diepe droomedalen
Eenzamen nacht verdwalen
Als arm man zonder wijk, -
In morgenpaleizen
Den dag zien rijzen
Over eigen wonderrijk.
pen die onder invloed van Morris rond de eeuwwisseling waren ontworpen, werden niet of nauwelijks benut.Ga naar eindnoot18 Pas in 1912 zou De Roos met zijn Hollandse Mediaeval voor de Lettergieterij Amsterdam de eerste, eigentijdse Nederlandse letter ontwerpen. De letters die Morris en Walker voor de Kelmscott- en de Doves-persen hadden gesneden, konden naar zijn oordeel de toets der kritiek niet doorstaan; deze waren naar zijn mening te veel een imitatie van de vijftiende-eeuwse letters van Jenson.Ga naar eindnoot19 De met de groep schrijvers rondom het tijdschrift Van nu en straks verbonden Pol de Mont schrijft omstreeks 1902 in een overzicht over de boekverzorging in Nederland en België: ‘Über die rein typographische Seite des holländischen und belgischen Buchgewerbes kann ich kurz sein. Meisterdrucke, die mit denjenigen der Kelmscott-Press zu vergleichen wären, gehören bis jetzt zu den unbekannten Dingen; im allgemeinen aber sind die Bücher, von den auf diesen Seiten genannten Firmen verlegt, auch wenn sie jedes auswendigen Schmuckes entbehren, ziemlich gediegen. Gutes, sehr oft holländisches Büttenpapier, ist in den letzten Jahren mehr und mehr verwendet worden; auch wird es mehr und mehr Brauch, von jedem besseren Buche eine kleinere Anzahl Exemplare auf japanischem oder chinesischem Papier abziehen zu lassen. Reichhaltiges Typenmaterial scheinen wohl nicht viele Druckereien zu besitzen. [...] Um die vielen, in England und Deutschland in letzter Zeit eingeführten neuen Typen [...] scheinen sich weder Drucker noch Verleger viel zu kümmern.’ Hij schaart ook Boutens' Verzen (1898) onder de weinige boeken die, ‘wenn sie auch nicht zu den epochenmachenden gehören, doch wirklich zu den gediegenen, guten zu rechnen sind.’Ga naar eindnoot20 Wie vóór 1912 een goedverzorgd boek wilde laten drukken moest zich, volgens Stols, uiteindelijk wel wenden tot Enschedé.Ga naar eindnoot21 In 1908 had Charles Enschedé, die zich in het bijzonder met de gieterij heeft beziggehouden, het lettermateriaal van zijn firma nauwgezet beschreven en afgebeeld in Fonderies de caractères et leur matériel dans les Pays-Bas du xve aux xixe siècles, waardoor het een ruime bekendheid verkreeg. Door de animositeit die er tussen Enschedé en de Let- | |
[pagina 134]
| |
Proefvel met de zestiendeeeuwse letter van drukkerij Peter Scheffers te Den Bosch, die door de firma Enschedé te Haarlem in 1903 opnieuw gegoten was. Het gedicht ‘Opdracht van “Narcissus”’ (vl: 175-177) opent de bundel Stemmen (1907). Deze zestiendeeeuwse letter is nooit voor een Boutens-uitgave benut.
Opdracht van ‘Narcissus’.
Weér schermt de Zomer met zijn zijden luchten
Mijn daaglijksch landschap dat de stille jaren
Verinnigden tot kamer van vertrouwdheid
Waar de even reeks der reizende getijden
Kijken door sneeuw en bloemen, zon en regen
Met eendre vriendschap van beurtelingsche oogen
Sinds het in stâgen omgang ligt doorwaterd
Van stroom die zomer koelt en zoelt den winter,
Liefde die springt uit God en keert tot God.
Niet enkel, nu, met arme eenzaamheids schaamte
Ontvang ik koninklijksten mijner gasten,
Maar in zijn pracht van uitgekeurde verven
En windrimplende gratie van bewegen
Wordt hij bij oogeblikken bleek van aandacht
Als in die koele spiegels van genade
Zijn eigen beeld hij huiverschoon verdiept ziet
Met licht dat voor hem was en na hem blijft.
En als zijn oogen uit hun zwijgen rijzen,
Zeggen zijn heusche lippen hare erkenning
In blanken toon van heer-lijke gelijkheid,
En over-weér praten ons lichte woorden
Van 't schoon gebeur der zonbestraalde wereld
| |
[pagina 135]
| |
tergieterij Amsterdam was ontstaan, kon echter de drukkerij niet beschikken over de lettertypen van moderner snit, die door de Amsterdamse gieterij werden gevoerd. Stols miskent met de hierboven staande suggestie enigszins de betekenis van andere drukkerijen, die zich reeds rond de eeuwwisseling op serieuze wijze hebben beziggehouden met de verzorging van de door hen gedrukte boeken; daarbij valt onder meer te denken aan Ipenbuur en Mouton. Toch schuilt er per saldo geen onwaarheid in zijn stelling dat dergelijke vooruitstrevende bedrijven dun waren gezaaid. J.W. Enschedé en de aan de familiefirma verbonden Charles verschilden ernstig van mening over de betekenis van het werk van Morris. Door Jan Willem werd deze beschouwd als de herontdekker van de boekdrukkunst; door Charles daarentegen als een mediaevistische obscurantist.Ga naar eindnoot22 Deze scepsis zal de innovatie bij Enschedé bepaald niet hebben bespoedigd. De ervaring van Greshoff was dat Enschedé niet voorop liep bij het proces van vernieuwing. In een terugblik op de eerste publikaties van zijn bibliofiele reeks De Zilverdistel spreekt hij over een ‘conservatieve firma’, waar men vrijwel niets afwist van de Britse boekkunst.Ga naar eindnoot23 Enschedé zou pas eind 1923 met de komst van Greshoffs toenmalige zwager Van Krimpen een moderne letterontwerper en boekverzorger in huis halen. | |
Boutens als boekverzorgerHet is niet eenvoudig vast te stellen in hoeverre Boutens op de hoogte is geweest van de vigerende opvattingen over boekverzorging in Engeland en Frankrijk. In verband met Beatrijs (1908) is een zekere invloed gesuggereerd van John Davidson en Maurice Maeterlinck.Ga naar eindnoot24 Via het werk van Maeterlinck zou Boutens attent gemaakt kunnen zijn op de ideeën die door Franse symbolisten werden gehuldigd over het ‘ideale boek’. Stéphane Mallarmé was immers reeds vroeg gefascineerd door de schoonheid en de stilte van de witte, onbedrukte bladzijde, alhoewel zijn daadwerkelijke en praktische bemoeienis met de opmaak van zijn bundels pas dateert van het eind der jaren tachtig. Eerst dan vormt het typografisch arrangement een essentieel aspect van de vormgeving van zijn lyriek. Anders gezegd: vanaf dan correspondeert de mise-en-page nadrukkelijk met formele en inhoudelijke aspecten van zijn werk. Bij Boutens is van een dergelijke concrete samenhang tussen poëtica, typografie en werk echter niet of nauwelijks sprake, alhoewel Platoons Phaidoon (1905) - gedrukt met een Engelse Mediaeval bij de Haagse firma J. Hoekstra & Co - een opmerkelijke opmaak laat zien: Phaidoon bevat een zeer ruim zij- en staartwit van 17,5 respectievelijk 24,5 cicero, bij een rug- en kopwit van 5,5, respectievelijk 7 cicero (een cicero is ongeveer 4,5 mm). Dezelfde indeling is gebruikt voor Platoons Phaidros (1909), gedrukt door de Sinte-Catharina Drukkerij en gezet uit de Caslon, waarvan het afgesneden formaat van het binnenwerk 290 × 195 mm bedraagt. Het lijkt mij niet gewaagd te veronderstellen dat deze opmaak een door Boutens zelf ingebracht element bij de vormgeving is geweest. Boutens stond hierin zeker niet alleen. Toen Van Deyssel eind 1898 enkele gedachten wijdde aan de wijze waarop zijn proza gezet zou moeten worden in het Tweemaandelijksch tijdschrift, baseerde hij zich bij zijn overwegingen niet alleen op het ‘typografisch manoeuvreren, het werken met verschillende lettersoorten’ in Les nourritures terrestres (1897) van André Gide; ook hét hoogtepunt van de toenmalige Engelse boekverzorging, de door Ricketts verzorgde bundel Silverpoints (1893) van John Gray, heeft hierbij een rol ge- | |
[pagina 136]
| |
In april 1905 verschijnt Boutens' Platoons Phaidoon, een uitgave die is gezet uit een Engelse Mediaeval bij de Haagse firma J. Hoekstra & Co. en een zeer ruim zij- en staartwit bevat.
| |
[pagina 137]
| |
speeld. Van Deyssel werd in deze bundel vooral gefrappeerd door de grote hoeveelheid wit die de tekst omringde.Ga naar eindnoot25 Met betrekking tot de Engelse typografische voortbrengselen die van belang kunnen zijn geweest voor Boutens' kennis van zaken, dient in ieder geval gewezen op de uitgave van ‘A ballad of a nun’ van Davidson. De vormgeving van het Engelse ‘Ideal Book’ was aanzienlijk autonomer dan de vormgeving van het Franse drukwerk. Het gedicht van Davidson, in oktober 1894 verschenen in het tijdschrift The yellow book, baarde bij publikatie veel opzien.Ga naar eindnoot26 Mogelijk dat een echo van dit rumoer ook in Nederland te beluisteren is geweest. Als Boutens de betreffende aflevering van het tijdschrift heeft gezien, of inzage heeft gehad in de later bij The Bodley Head te Londen verschenen boekuitgave, kan hij enigszins op de hoogte zijn geweest van de uitgangspunten van de contemporaine Engelse boekverzorging. Zowel The Bodley Head als het door deze uitgeverij uitgegeven The yellow book hebben in het vernieuwingsproces een voorname rol gespeeld.Ga naar eindnoot27 Vast staat dat het werk van Ricketts in Nederland enige bekendheid genoot. Zo heeft Van Deyssel The yellow book in handen gehad, toen hij in het najaar van 1894 in Londen verbleef bij Alexander Teixeira de Mattos, een vriend van Louis Couperus. In zijn Gedenkschriften memoreert hij vol lof de vormgeving van dit tijdschrift. Hij schrijft daarbij het opmerkelijk te vinden dat ‘de jonge Engelsche letterkundigen onmiddellijk ook om het uiterlijk bij de verschijning hunner werken hebben gedacht.’Ga naar eindnoot28 Tijdens zijn verblijf in Londen heeft Van Deyssel zelfs een bezoek gebracht aan Ricketts en diens compagnon Charles Shannon. Twee en een half jaar later zou ook Albert Verwey hen bezoeken. Daartoe vroeg hij op advies van Van Deyssel een introductiebriefje aan R.N. Roland Holst.Ga naar eindnoot29 Deze had in het najaar van 1893 kennis gemaakt met Ricketts en Shannon, die Holst weer geïntroduceerd hadden bij Morris.Ga naar eindnoot30 Omstreeks dezelfde tijd had ook de uitgever Leo Simons kennis gemaakt met Ricketts, Shannon en Pissarro. Simons zou in 1905 de uitgeverij Wereldbibliotheek stichten; in 1893 verbleef hij in Engeland als vennoot van de uitgeversfirma Henry & Co, waar in 1892 een door
Vijf gedichten van Dante Gabriël Rossetti, vertaald door Boutens. Het boekje werd in 1906 in tweeëndertig exemplaren gedrukt bij Eduard Verbeke te Brugge, die was gespecialiseerd in bibliofiele uitgaven. Vijf gedichten is gezet uit de achttiende-eeuwse Caslon, gedrukt in rood en zwart en heeft een formaat van 225 × 175 mm. De tekst op het ongeïllustreerde omslag is in blokvorm opgemaakt, waarbij de regels zijn uitgevuld met kleine versieringen.
| |
[pagina 138]
| |
In 1907 verschijnt Verzamelde sonnetten van P.C. Boutens, ‘nu voor het eerst vereenigd uitgegeven’, in zestig exemplaren, gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge. Het boek is gezet uit de achttiende-eeuwse Caslon met wijnrode initialen.
LXI
TWEE DINGEN zijn er die ik niet bevat
En bid dat ik ze nooit ten einde wete,
Die, eeuwig mijn, mij nooit méer zijn bezéten
Dan d'eersten dag dat ik er deel aan had:
Verlangen groeit, een altijd grooter schat,
Uit lust waartoe geen sprankel werd vergeten,
En nieuwe oneindigheden ongemeten
Duizlen voor elke schrede die ik mat:
Twee helle vaten met genâ gevuld,
Die heimlijk in elkander overvloeien
Den schijn van zon en maan die heemlen guldt,
En Gods diep licht waarin zijn zielen bloeien
Naar Liefde, 't eind van alles en 't begin:
Gods schoone wereld en Uw ziel daarin.
| |
[pagina 139]
| |
Gray gemaakte vertaling van Louis Couperus' Extaze was uitgegeven. Voor het Vlaamse tijdschrift Van nu en straks bemiddelde Simons bovendien bij het verkrijgen van een houtsnede van Ricketts, die in 1894 in de vijfde aflevering van dat tijdschrift zou worden opgenomen.Ga naar eindnoot31 Bovendien zou hij met een artikel in De gids van januari 1897 bijdragen aan de verspreiding van de ideeën van Morris in Nederland. Eind 1889, nog vóór Van Deyssel, Holst, Simons en Verwey, had Jan Toorop reeds kennis gemaakt met het werk van Morris en Crane.Ga naar eindnoot32 Behalve via zijn vrienden Van Deyssel en Toorop, kan Boutens ten slotte ook rechtstreeks zijn geconfronteerd met het werk van Engelse boekverzorgers: in 1895 was er werk van Ricketts en Shannon te zien op een tentoonstelling in de Haagsche Kunstkring. | |
F.P. d'HuyBoutens' eerste bundel is uitgegeven door F.P. d'Huy. Deze heeft xxv verzen (1894) laten drukken bij D.G. Kröber Jr. te Middelburg, in honderd exemplaren die niet in de handel kwamen, op Hollands (dat wil zeggen handgeschept) papier van de firma Van Gelder Zonen te Apeldoorn. Een deel van de oplage is gebonden in leer en half-leer, de rest is gebrocheerd. xxv verzen is gezet uit de 9de Serie (Mediaeval), Garmond no. 8 van de Lettergieterij Amsterdam met een opmerkelijk grote interlinie van 5 punten (een punt meet ongeveer 0,375 mm). Deze letter, een door Alexander C. Phemister voor de lettergieterij Miller & Richard te Edinburgh ontworpen Engelse Mediaeval (1860), is weinig opzienbarend; ze werd overgenomen door nagenoeg elke lettergieterij in Europa, zij het met soms geringe onderlinge verschillen. Stols heeft in deze bundel ‘geen wonder van typografie’ kunnen zien. Hij sniert op de gebruikte letter als ‘het onooglijke maar duidelijke antiqua-lettertje’. Niettemin achtte hij de ‘luchtige typografie en de royale marges’ tamelijk opvallend.Ga naar eindnoot33 Het gebruik van het handgeschept papier en de kostbare bindwijze voor een deel van de oplage zijn tekenend voor Boutens' uitgaven. Steevast (dus ook bij de produktie van de uitgaven die na 1914 bij reguliere uitgevers zijn verschenen) werd voor eigen rekening een beperkt aantal exemplaren op bijzonder papier gedrukt en gebonden in (half)leer of perkament, dat hij betrok van de firma Henry Gibbs & Son te Londen. Vanaf Platoons Drinkgelag (1901) zouden zijn boeken vaak worden gebonden op een door Morris en Cobden-Sanderson geïnspireerde wijze: een soepele perkamenten band met overhangende randen die zijn teruggevouwen, en met twee sluitlinten aan de lange zijde.Ga naar eindnoot34 | |
[pagina 140]
| |
Maison BlokZo'n drie jaar na publikatie van xxv verzen, op 4 oktober 1897, meldt Boutens aan Van Deyssel gecharmeerd te zijn door de typografie van ‘een boekje van Verlaine’ dat Maison Blok had uitgegeven. (Jozef Blok had eind 1892 het initiatief genomen tot een lezingentournee van Paul Verlaine in Nederland.) Hij vervolgt met de mededeling dat hij om deze reden de uitgave van zijn tweede bundel aan dit huis wil toevertrouwen.Ga naar eindnoot35 Op 31 oktober meldt Boutens met Blok tot een akkoord te zijn gekomen: ‘Hij is bereid het boekje uit te geven op Holl. papier gedrukt in een formaat dat ik koos, wat meer oblong dan klein kwarto,’ waarbij dient aangetekend dat Boutens, gezien het uiteindelijke formaat, met deze laatste mededeling vermoedelijk langwerpiger heeft bedoeld. Op 22 januari van het jaar daarop komt een door Toorop voor de bundel getekend omslag ter sprake. Omdat er geen correspondentie tussen Toorop en Boutens bewaard is gebleven, is niet meer na te gaan wat hij zich hierbij heeft voorgesteld. Verzen (1898) is gedrukt in zwart met rode initialen bij Mouton & Co en gezet uit de Mediaeval-Antiqua nr. 118f van de gieterij Flinsch te Frankfurt. Het formaat is 180 × 150 mm. De gewone oplage is verschenen met een typografisch, roomkleurig papieren omslag. Stols heeft ook deze uitgave op knorrige toon berispt: ‘“Verzen” [...] is nog te veel een boek van de 19de eeuw om te kunnen gerekend worden tot de werkstukken der herlevende typografie. De te kleine roode initiaaltjes zweven in de ruimte, de letter zelf is volkomen karakterloos. Hier moesten een perkamenten band en dik Hollandsch papier de illusie van iets kostbaars scheppen.’Ga naar eindnoot36 In tegenstelling tot xxv verzen (1894) en Verzen (1898), is bij de uitgave van Platoons Drinkgelag (1901) geen ‘externe’ uitgever te pas gekomen. Het boek is gedrukt op Hollands van Van Gelder in een oplage van 40 exemplaren bij de firma Kooyker te Leiden en kreeg, net als Phaidoon (1905) en Phaidros (1909), het tamelijk forse formaat van 300 × 205 mm.
Beatrijs (1908), Boutens' populairste geschrift, is volgens de opdracht geschreven voor de meisjes ‘Charlie [Toorop] en Elsje’. Rie Cramer maakte een bandtekening voor omslag en frontispice.
| |
[pagina 141]
| |
EnschedéJozef Blok, die Verzen (1898) had laten drukken bij Mouton, bracht Boutens' derde bundel, Praeludiën (1902) onder bij Enschedé. Het is mogelijk dat hij hierbij gehandeld heeft op verzoek van de dichter, wiens dissertatie Exercitationes criticae in scholia ad Aristophanis Acharnenses (1899) reeds door deze firma was gedrukt. De bundel in kwestie is uit een Fleischman gezet, heeft een klein formaat van 155 × 100 mm, en is aan het slot van ieder vers versierd met kleine vignetten. Na Praeludiën heeft Boutens kort na elkaar enkele uitgaven door Enschedé doen verzorgen: Naenia (1903) en Het treurspel van Agamemnoon (1903). Naenia is gezet uit een letter van Hendrik Claesz. Het formaat bedraagt 260 × 210 mm. De uitgave bevat twee door Toorop getekende initialen. In deze uitgave wisselen steeds twee tegenover elkaar liggende bedrukte bladzijden twee onbedrukte bladzijden af; deze bindwijze brengt met zich mee dat de frontvouw niet behoort te worden opengesneden. Niettemin zou Stols later suggereren dat de blanco bladzijden bedoeld zouden zijn geweest voor illustraties van Toorop. Blijkens een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche courant van 16 februari 1930 is er op een tentoonstelling ter gelegenheid van Boutens' zestigste verjaardag in boekhandel Dijkhoffz te Den Haag een auteursexemplaar van Naenia te zien geweest, waarin naast de initialen inderdaad enkele aanvullende versieringen door Toorop eigenhandig waren getekend.Ga naar eindnoot37 Stols weet te melden dat Toorop meer exemplaren op een dergelijke wijze zou hebben versierd.Ga naar eindnoot38 Over de vormgeving van Naenia is bijna geen correspondentie bewaard gebleven. Op 18 maart 1903 vraagt de dichter om een proef op ‘Holl. papier (dik papier) van vel 1, gedrukt zooals ik dit aangaf, aan één zijde.’ Hij verzoekt voort te gaan met het zetten ‘naarmate de letters loskomen’, waarbij hij benadrukt dat er ruimte open moet blijven omdat de ‘beginletter zal geteekend worden’. Bovendien meldt hij aan Enschedé dat ‘De rand van den Heer Toorop vervalt.’ Over de Aischylos-vertaling Het treurspel van Agamemnoon schrijft Boutens op 29 augustus 1903 aan de | |
[pagina 142]
| |
[pagina 143]
| |
In 1912 bezorgt Boutens de eerste volledige uitgave van De heilige tocht door Arij Prins. De roman is in een oplage van tweeënzeventig exemplaren gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge. De uitgave, gezet uit de Caslon, bevat rode initialen en opvallende alineatekens.
In 1912 bezorgt P.C. Boutens Verzen van J.H. Leopold, waarin hij bovendien een inleiding schrijft. De bundel is gezet uit de Caslon en in tachtig exemplaren gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge. Het omslag vertoont gelijkenis met de boekomslagen die Verbeke maakte voor de Franse uitgeverij nrf/Gallimard. drukker: ‘Weldra zend ik U de proef van Agam[emnoon]. Ik zou gaarne het eerste vel gedrukt krijgen op wit Holl. papier om het definitieve formaat vast te stellen en de bladstelling te bepalen.’ In oktober was met betrekking tot het definitieve formaat nog niets besloten. Op de twintigste van deze maand meldt Boutens immers: ‘Nog altijd ontving ik geen afdruk met rood. Zend die p.o. of anders de afmetingen van het papier, waar op U drukt, om perkament voor de banden te kunnen bestellen.’ Agamemnoon is gezet uit een Fleischman; de tekst is in zwart gedrukt, de in de marge vermelde persoonsnamen in rood. Het formaat bedraagt 260 × 205 mm. Stols moppert erover, dat de elf-punts letter compres is toegepast, dus zonder interlinie, hetgeen het lezen zou bemoeilijken.Ga naar eindnoot39 Dit oordeel lijkt mij wat al te streng; de uitgave bevat het betrekkelijk geringe aantal van 40 regels per bladzijde, die zijn gezet met Engelse regelval op een verhoudingsgewijs relatief smalle zetbreedte van 19 cicero. Uit Boutens' correspondentie met de firma Enschedé blijkt zijn belangstelling voor een afwisselender letterkeuze. In december 1903 meldt hij: ‘U herinnert U misschien de oude letter (15de eeuw meen ik) waarin U een proefvel voor mij getrokken hebt? Bezit U misschien een oud drukwerk in die letter of kunt U misschien eenige titels van boeken opgeven die er oorspronkelijk in gedrukt zijn? Ik wilde gaarne zien hoe de vroegere drukker ze toepaste.’ De zestiende-eeuwse letter waarvoor Boutens hier interesse toont, was afkomstig van de drukkerij Peter Scheffers te Den Bosch, maar is zeer incompleet overgeleverd. Daarom had Charles Enschedé de letter kort tevoren weer laten gieten. Bovendien had hij ontbrekende letters aangevuld door bestaande letters aan te passen en enkele opnieuw te laten snijden.Ga naar eindnoot40 Het bewuste proefvel bevat het gedicht ‘Opdracht aan Narcissus’ (vl: 175-177), waarmee de bij Van Kampen verschenen bundel Stemmen (1907) opent. De letter van Scheffers is nooit voor een Boutens-uitgave benut. Ruim tien jaar later heeft Boutens bij Enschedé nog zijn Aischylos-vertaling Prometheus geboeid (1914) doen verzorgen; ook dit boek is gezet uit een letter van Fleischman en heeft een groot formaat van 260 × 200 mm. Vermoedelijk is deze uitgave bij Enschedé tot | |
[pagina 144]
| |
Oscar Wilde, Individualisme en socialisme, Boutens' geautoriseerde vertaling van The soul of man under socialism, Wereldbibliotheek nr.268 (Amsterdam 1914). Behalve luxe-uitgaven publiceert Boutens ook vertalingen in de goedkope reeks van de Wereldbibliotheek, in het bijzonder van Aischylos, Plato, Goethe en Oscar Wilde. Individualisme en socialisme is verspreid in een oplage van zesduizend exemplaren. Omslag Ph. Praag.
In 1921 verschijnt als derde uitgave van de Vereeniging Joan Blaeu te Amsterdam de twintigste druk van Boutens' Beatrijs in een oplage van tweehonderd exemplaren. De houtsneden zijn van Joan Collette, de boekverzorging is in handen van A. van Leer en S.H. de Roos. De letter is van Henric den Lettersnider. Het boekje is gedrukt door de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. | |
[pagina 145]
| |
stand gekomen omdat de firma Verbeke, die inmiddels Boutens' vaste drukker was, door de Eerste Wereldoorlog onbereikbaar was geworden. Het is mij niet bekend waarom Boutens zich in 1906 van Enschedé heeft afgewend. Mogelijk was het drukken hem daar te duur gebleken. Dat Boutens met dergelijke financiële aspecten rekening heeft gehouden, lijkt niet onaannemelijk.Ga naar eindnoot41 Op 4 oktober 1897 schrijft hij Van Deyssel over Verzen (1898): ‘Wat aangaat Uw voorstel van uitgave op eigen kosten: dit deed ik liever niet. In de eerste plaats ben ik niet rijk, en dan lijkt het me veel beslommeringen te zullen geven, die mij nooit aangenaam kunnen zijn.’ Zo'n dertig jaar daarna, op 20 februari 1927, meldt hij aan Johannes Enschedé over de uitgave van Aischylos' Zeven tegen Thebai (1928), dat uiteindelijk is verschenen bij uitgeverij Brusse: ‘Dank voor je bemoeiingen, waardoor ik vóor een paar dagen opgave kreeg van de firma dat die bereid was, 42 exx. van mijn “Zeven tegen Thebai” te drukken voor de prijs van f772.Ga naar eindnoot42 Het spijt mij zeer, maar ik kan daar onmogelijk op ingaan. [...] De allerhoogste prijs die ik er voor had kunnen besteden, zou f400 zijn geweest. Ik zou er ook niet aan gedacht hebben, de firma met deze berekening lastig te vallen, als ik zulk een uitslag verwacht had. Maar in mijn onschuld verwachtte ik, dat het drukken geheel uniform met mijn vorige uitgave van de Prometheus, tusschen mij & een goed zetter had kunnen geschieden zonder dure hulp van bijzondere deskundige [...]. Ik zal mij dan tot een eenvoudig vakman moeten wenden die met mijn hulp een minder kostbaar & toch smaakvol uiterlijk aan het boekje kan geven.’ | |
[pagina 146]
| |
In 1922 publiceert Boutens de bundel Zomerwolken bij uitgeverij P.N. van Kampen te Amsterdam. Alle bundels die Boutens bij Van Kampen het licht heeft doen zien, vertonen identieke bandversieringen.
| |
VerbekeDe Sinte-Catharina Drukkerij van Edouard Verbeke te Brugge is opgericht in 1905. Deze firma, waarmee Boutens intensief heeft samengewerkt, heeft regelmatig bibliofiele publikaties verzorgd voor Vlaamse auteurs met een bijzondere belangstelling voor boekverzorging, zoals Guido Gezelle, Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne. In dit opzicht was de drukkerij een directe concurrent van de befaamde Antwerpse drukkerij J.-E. Buschmann, die onder meer de uitgave verzorgde van het tijdschrift Van nu en straks, dat van onschatbare betekenis is geweest voor de ontwikkeling van de boekverzorging in Vlaanderen. De werkwijze van de firma Verbeke is beïnvloed door de praktijk van het Franse drukkersbedrijf, ondanks het feit dat de directeur zijn opleiding in Engeland had genoten (sedertdien noemde hij zich Edward). Vanaf circa 1908 werkte de Sinte-Catharina Drukkerij regelmatig voor Franse en Engelse uitgeverijen. Deze uitgaven zijn alle gezet uit de Caslon. In een aantal gevallen zijn deze echter zo slecht opgekooid en toegesteld, dat het zetsel is gaan golven en niet gelijkmatig is afgedrukt.Ga naar eindnoot43 In de bewaard gebleven proef van de door Boutens bezorgde uitgave van Leopolds Verzen (1912) is te zien hoeveel kapotte kastletters er in het zetwerk van Verbeke hebben gezeten. Het is niet ondenkbaar dat André Ruyters (de Belgische zwager van André Gide die gelieerd was aan het tijdschrift La nouvelle revue française (nrf) en de gelijknamige uitgeverij) heeft bemiddeld bij Verbekes Franse contacten. Ruyters toonde zich in elk geval onder de indruk van zowel het uiterlijk en de kwaliteit van het door Verbeke geleverde drukwerk, als van de schappelijke prijs die daarvoor berekend werd.Ga naar eindnoot44 Er is weinig archiefmateriaal van deze drukkerij bewaard gebleven; zelfs het kopieboek, dat de bezorgers van de poëzie van Leopold eind jaren zeventig nog onder ogen hebben gehad, is inmiddels verdwenen.Ga naar eindnoot45 Vrijwel direct na de oprichting heeft Boutens bij Verbeke Vijf gedichten van Dante Gabriël Rossetti (1906) laten drukken; het werk is met de Caslon gedrukt in rood en zwart en heeft een formaat van 225 × 175 mm. De tekst op het typografisch (dat wil zeggen ongeïllustreerde) omslag is in blokvorm opgemaakt, | |
[pagina 147]
| |
waarbij de regels zijn uitgevuld met kleine versieringen. Ook de boeken die na Vijf gedichten bij Verbeke zijn vervaardigd, zijn uit de achttiende-eeuwse Caslon gezet - een letter die geïnspireerd is op Nederlandse voorbeelden. Uit een letterproef van omstreeks 1908 kan worden opgemaakt dat de drukkerij naast de Caslon niet over alternatief lettermateriaal heeft beschikt; andere letterproeven zijn niet bewaard gebleven. Over een van deze Verbeke-uitgaven, Verzamelde sonnetten (1907), schrijft Stols: ‘Het behoorlijk geïnterlinieerde zetsel uit de Caslon met de wijnroode initialen doet zeer prettig aan en is daardoor zeer leesbaar.’Ga naar eindnoot46 Verbeke genoot enige faam als vormgever; het ontwerp voor de bekende boekomslagen van de Franse uitgeverij nrf/Gallimard is bij voorbeeld door hem gemaakt. Verreweg het grootste deel van de door Verbeke voor Boutens vervaardigde uitgaven heeft een omslag dat daarop lijkt. Daarom is het niet duidelijk wie voor de vormgeving van deze omslagen verantwoordelijk is geweest. De meeste van Boutens' uitgaven zijn louter ter versiering gebrocheerd met een groen koordje door de rug. Bij de zogenoemde ‘Japanse’ bindwijze worden losse bladen genaaid met een steek, waarbij het garen van het ene uiteinde van een transversaal naaigat over de kop-, respectievelijk staartsnede en de boekrug naar het andere uiteinde van hetzelfde naaigat loopt. De boeken van Boutens die op deze wijze zijn gebrocheerd, zijn alle aan katernen genaaid; het koord dat deze uitgaven siert, loopt dan ook uitsluitend door de omslag. Het roomkleurige omslag met zwarte belettering in een rood kader is hier om de schutbladen heen gevouwen. De formaten wisselen, al meten de meeste circa 235 × 150 mm. Alleen Goethe's Iphigeneia in Tauris (1911) en de door Boutens bezorgde uitgave van De heilige tocht (1912) van Arij Prins benaderden het formaat van zijn Plato-vertalingen. In het laatstgenoemde werk zijn ornamentele alineatekens gebruikt.
Platoons Phaidros, uit het Grieks overgebracht door P.C. Boutens, is in 1923 gepubliceerd door W.L. & J. Brusse's uitgeversmaatschappij te Rotterdam. De bundel is in twee kleuren gedrukt en bevat ‘bandstempels van S.H. de Roos, van wiens Erasmus-Mediaeval deze uitgaaf van Platoons Phaidros een eerste toepassing is.’
| |
[pagina 148]
| |
ConclusieWie tegen deze achtergrond opnieuw de vraag stelt naar het historisch belang van Boutens' boekvormelijke activiteiten, moet concluderen dat zijn rol uiteindelijk betrekkelijk gering is geweest. Hij was een beul voor zijn drukkers en uitgevers: ‘Mijn gemoedelijkheid bewaar ik voor andere dingen dan drukken & uitgeven,’ schrijft hij op 2 juni 1919 aan Brusse. Zijn aandacht richtte hij voornamelijk op foutloos zetsel,Ga naar eindnoot47 beperkte oplagen, somptueuze papiersoorten en kostbare bindwijzenGa naar eindnoot48 - grotendeels uiterlijk vertoon. De pure typografie kon minder op zijn belangstelling rekenen. Wat betreft de vormgeving zijn zijn keuzen tamelijk simpel geweest: proza en toneelvertalingen kregen een groot, poëzie daarentegen een kleiner formaat. Men krijgt daarbij nergens de indruk dat hij boek voor boek het meest ideale formaat heeft vastgesteld. Versieringen komen alleen in Naenia (1903) voor, tenzij men ook de vignetten in Praeludiën (1902) en de alineatekens in De heilige tocht (1912) als zodanig wil aanmerken. Verder zijn enkele uitgaven in zwart en rood gedrukt. Door deze soberheid verschillen zijn oudste uitgaven van wat in die tijd bij luxe-edities in zwang was. In dat opzicht hebben zijn uitgaven een voor die tijd opmerkelijk klassieke uitstraling, die met enige goede wil zelfs gezien kan worden als een prelude op wat het ‘nieuwe traditionalisme’ in de typografie is genoemd.Ga naar eindnoot49 Uiteraard heeft Boutens zich bij de bepaling van de lettertypen moeten beperken tot het materiaal waarover zijn drukkers konden beschikken. Dan nog is zijn keuze nogal monotoon: veel Fleischman bij Enschedé en uitsluitend Caslon bij Verbeke. Men zou zich echter ook kunnen indenken dat hij zich tot drukkers had gewend die wél moderner lettermateriaal in huis hadden: Ipenbuur & Van Seldam en Mouton. Dergelijke alternatieven heeft hij kennelijk nimmer overwogen. Ook bij de vormgeving stuit men nooit op verrassende oplossingen. Zo nu en dan schemert in de correspondentie met zijn latere uitgevers enige kennis door van moderner lettermateriaal en typografisch arrangement. Van Dishoeck heeft indertijd voorgesteld voor de twaalfde druk van Beatrijs (1916), dat tot op dat moment uit de Grasset was gezet, een nieuwe letter te gebruiken. In reactie daarop brengt Boutens ‘de groote Roosletter’ (de Hollandse Mediaeval) ter sprake, waarbij hij enkele voorwaarden formuleert met betrekking tot het corps en de spatiëring. Dit plan is evenwel niet gerealiseerd. Later heeft Van Dishoeck het lettertype nogmaals willen veranderen; op 29 september 1919 meldt Boutens: ‘De nieuwe letterproeven voor “Beatrijs” ontving ik met groote belangstelling. De kleine letter lijkt mij te schriel. Dan is de gebruikte Grassetletter zeker te verkiezen. Als U echter de moeite wilt doen, zou ik nog gaarne een proef krijgen van de groote Roosletter, maar dan: 1o op het juiste formaat van het boekje gedrukt, en de spiegel [?] zóo op het papier gesteld als de drukker zich dat bij uitvoering denkt. 2o kan de spatie tusschen de woorden kleiner, bv. 3 punten tusschen woorden van gewone lengte en 2 punten bij heele korte woorden als de, 't, om enz. 3o kunnen de regels bv. een punt dichter op elkaar en de coupletten bv. 4 punten dichter op elkaar. Ik stel deze wijzigingen voor in verband met het formaat dat ik gaarne behield. Voor het formaat voldoet de Grassetletter volkomen.’ Ook in verband met een voorgenomen, maar niet gerealiseerde uitgave van de Vereeniging Joan Blaeu bij Enschedé zijn dergelijke getuigenissen bewaard gebleven.Ga naar eindnoot50 Op 6 januari 1920 deelt hij hierover mee aan Van Dishoeck: ‘Verder heb ik mijn gedachten herhaaldelijk laten gaan over de wijze van drukken van den bundel gedichten voor Joan Blaeu. [...] Dan komt het mij noodig voor dat wij, om tot een goed geheel te komen, éerst in de gewenschte letter éen of meer proefpagina's doen afdrukken alvorens tot de vaststelling van formaat en dus van papier te komen. Voor een enkele beginletter op de eerste pagina voel ik veel. Voor het overige houd ik het boek liever zeer sober. De letter waarin mijn Prometheus gedrukt is, komt mij tenslotte voor een verzenbundel wel wat groot voor; het formaat zou daardoor ook dat van Prometheus moeten worden.’ Uit deze opmerkingen kan worden opgemaakt dat Boutens wel degelijk enige - zij het naïeve - notie van vormgeving heeft gehad. Maar het resultaat van zijn uitgaven in eigen beheer, waarop hij een beslissende | |
[pagina 149]
| |
In 1928 verschijnt bij The Halcyon Press van A.A.M. Stols te Maastricht Oden en fragmenten van Sapfo, vertaald door P.C. Boutens. De bundel is gedrukt door Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. De oplage bedraagt honderd vijftig exemplaren, waarvan er vijfentwintig buiten de handel zijn gebleven. In den keerkring. Zeven gedichten door P.C. Boutens. Derde uitgave van de Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst, Amsterdam 1941 [1942], gedrukt door J.F. van Royen op de Kunerapers te 's-Gravenhage in een oplage van tweehonderd en tien. Het vignet van de Kunera-pers is van Lucien Pissarro.
invloed moet hebben gehad, is toch nergens opmerkelijk genoeg om Boutens te scharen onder de vernieuwende boekverzorgers die zich rond de eeuwwisseling hebben doen gelden. Zo bezien schuilt er dus inderdaad geen onrechtvaardigheid in het oordeel van Stols, waaraan de titel van deze bijdrage is ontleend.Ga naar eindnoot51 |
|