Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens. 1870-1943
(1993)–H.W.A. Nap, Ben Peperkamp, Murk Salverda, Joost van der Vleuten– Auteursrechtelijk beschermdOver leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943
[pagina 6]
| |
Woord voorafOver de pöezie van P.C. Boutens (1870-1943) bericht Het handelsblad van 16 februari 1930: ‘dit werk heeft in zéér ruimen kring bewondering gevonden; het heeft geesten en harten veroverd; het is, zonder dat men den kunstenaar welke gemeenzaamheid ook ten laste kan leggen, populair.’Ga naar eindnoot1 Tegenwoordig lijkt dit werk vrijwel uit ons blikveld te zijn verdwenen. J.B.W. Polak schrijft: ‘Na de Tweede Wereldoorlog leek hij welhaast vergeten en zelfs een heruitgave van zijn lyrische gedichten in de tweede helft van deze eeuw heeft hem niet de aandacht gebracht, waarin zijn tijdgenoten Herman Gorter en J.H. Leopold zich op dit ogenblik [...] mogen verheugen.’Ga naar eindnoot2 Wat resteert, is de vage reputatie van een gedegen vakman die een welverdiende, maar schimmige plaats is toebedeeld in de tomben van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. ‘Van heil en taal, / wartaal en onheil wacht ons een gastmaal, / waarvan je al gauw zult zeggen: ik ben zat’ (Jan Kuijper).Ga naar eindnoot3 Dit lot, dat trouwens meer ‘groten’ ten deel is gevallen, is een goede reden een aantal auteurs te vragen zijn biografie en dichterlijk werk te herlezen - zeker nu op 14 maart 1993 zijn vijftigste sterfdag wordt herdacht. In dit Schrijversprentenboek doen zij verslag van hun bevindingen. Na een globale, inleidende schets van het leven en het werk worden gaandeweg steeds meer facetten zichtbaar: gedichten, bundels, literatuuropvatting, maatschappelijke context, ontvangst, literaire vriendschappen. Het geïllustreerde boek besluit met een essay over Boutens' liefde voor goedverzorgde, bibliofiele uitgaven. Uiteraard dient deze verzameling niet slechts de herinnering aan een groot oeuvre - het wil tevens voor hedendaagse lezers de ingang ertoe vergemakkelijken. ‘Ieder komend Nederlands geslacht zal zich zijn eigen Boutens voor ogen stellen,’ schreef Martinus Nijhoff op 22 mei 1926 in een kritisch stuk.Ga naar eindnoot4 Wie oog en oor heeft, ontwaart een fabuleus dichterschap dat een onuitwisbare indruk heeft nagelaten bij nagenoeg alle dichters van formaat uit de eerste helft van deze eeuw. Lodewijk van Deyssel, Willem Kloos, Albert Verwey, Karel van de Woestijne, J.C. Bloem, P.N. van Eyck, H. Marsman, J. Slauerhoff, E. du Perron, Gerrit Achterberg - bijna niemand, ook Ter Braak | |
[pagina 7]
| |
niet, heeft zich onverschilligheid kunnen permitteren, ook al is de hekel aan zijn arrogante persoon en eigenzinnig oeuvre bij sommigen van hen oprecht en hartgrondig geweest. ‘Als later, tusschen verafgoding en verguizing, de tijd hem zijn juiste plaats en zijn juiste gewicht heeft gegeven, zal het blijken dat zonder hem de Nederlandsche literatuur van het eerste kwart der twintigste eeuw niet denkbaar is.’Ga naar eindnoot5Ga naar eindnoot+ |
|