1954 Een literaire doorsnee
(1994)–Murk Salverda, Erna Staal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
1954 is het geboortejaar van een viertal publikaties van Jacques van Hattum; van Willem Frederik Hermans verscheen er niets. Van Nel Noordzij werden dat jaar twee boeken uitgegeven, maar van Gerard Kornelis van het Reve geen enkel geschrift. Johan Fabricius voegde twee titels aan zijn oeuvre toe, evenals S. Greup-Roldanus; Harry Mulisch en M. Vasalis één. F. Bordewijk, die in dat jaar de P.C. Hooftprijs ontving, publiceerde een niemendalletje, S. Vestdijk tegen zijn gewoonte in helemaal niets. Het is, zeker achteraf beschouwd, niet vol te houden dat 1954 in literair opzicht een wonderjaar was. Dat Lucebert, toen hij op 27 maart van dat jaar als Keizer der Vijftigers verkleed de Poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam kwam ophalen, problemen kreeg met de autoriteiten - die had je toen nog -, die zijn hofhouding niet tot de plechtigheid wilden toelaten, maakt de zaak er niet vrolijker op. Maar vooruit, niet alleen het stripblad Sjors van de Rebellenclub zag in 1954 het licht, ook het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Opgericht was het in feite al een jaar eerder: op 18 december 1953 werd ten overstaan van Remmelt Remmelts, notaris ter standplaats 's-Gravenhage, de stichtingsakte gepasseerd. Volgens het Jaarverslag 1954 betekende dat ‘de bekroning van de onvermoeide pogingen van een groep vooruitziende literatuurhistorici, letterkundigen en figuren uit de bibliotheekwereld om tot de oprichting van een “Museum voor de Nederlandse letterkunde” te komen’. Maar pas op 15 juni 1954 werd het ‘definitief bestuur’ geïnstalleerd - voorzitter dr. J. Hulsker, zojuist benoemd als hoofd van de afdeling Kunsten van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; secretaris drs. G. Kamphuis, als hoofd der afdeling Kunstzaken ter gemeentesecretarie van 's-Gravenhage de opvolger van Hulsker; penningmeester de eveneens Haagse gemeentearchivaris dr. W. Moll - en eerst op 1 december werd Gerrit Borgers voor onbepaalde tijd als conservator bij de pas opgerichte stichting gedetacheerd. Er is ook om een andere reden iets voor te zeggen om het veertigjarig bestaan in 1994 en niet een jaar eerder te vieren: in 1954 begon het Letterkundig Museum ook voor de buitenwereld te bestaan. Dat bleek onder andere uit de start van de uitgave van een bio-bibliografisch kaartsysteem van de Nederlandse letterkunde, dat als Mededelingen van de Documentatiedienst tot dit jubileumjaar zou voortbestaan. Het bleek eveneens uit de verwerving van de eerste aanwinsten, waaronder een handschrift van Jacques Perks ‘Iris’, die aan de inmiddels aan het museum in bruikleen gegeven Letterkundige Verzameling van het Gemeentearchief konden worden toegevoegd, en uit de toezegging van de collecties Aart van der Leeuw, Martinus Nijhoff, Arthur van Schendel, Jan Engelman, Johan Andreas dèr Mouw en Wilma (Vermaat). Het kwam ten slotte ook tot uiting in het begin dat gemaakt werd met ‘het verzamelen en ordenen van courantenknipsels, welke voor het Museum van belang zijn’. Nu, veertig jaar later, is het Letterkundig Museum uitgegroeid tot een gerenommeerde literaire instelling met een heel belangrijk archief en een belangwekkende foto- en portrettenverzameling, met tentoonstellingen die duizenden bezoekers trekken en met, sinds kort, een Kinderboekenmuseum waar kinderen van acht tot dertien kunnen ervaren hoe leuk lezen is. Omdat we het een beetje ‘herrlich weit gebracht’ hebben en trouwens ook op een leeftijd zijn beland waarop men de neiging begint te krijgen terug te kijken, hebben we onze jubileumtentoonstelling gewijd aan het jaar 1954: wat was er in het jaar waarin het Letterkundig Museum met z'n werkzaamheden begon op literair gebied aan de hand? Niet echt veel bijzonders dus, zoals we zagen. Een modaal jaar. Maar 1954 was wél het eerste levensjaar van de plaats waar, om twee versregels van het bekende kwatrijn over het Letterkundig Museum van Vestdijk te parafraseren, men Muzen spaart en waar steeds meer schrijvers en hun geschriften liefdevol tot op het bot kunnen worden bekeken.
Anton Korteweg,
|
|