| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
‘Ik verzeker jullie,’ pleitte Gusta Vermeer, 'n waanwijs eerste-jaartje, ‘dat de formule van (n + 1) schepje thee niet doorgaan kan, als n onbepaald toeneemt.’
‘Nee, natuurlijk; alle thee zou niet eens in den trekpot kunnen.’
‘En de thee zou te sterk worden ook. Maar Guus, maak jij nu 's 'n gecompliceerde formule, die altijd opgaat, dan hangen we die boven de theetafel.’ En Lou's smal kindergezichtje boog met 'n lach zich weer over het hemdje heen, terwijl, nu de discussie aan deze zijde van de tafel zweeg, - Gusta had 'n papier genomen, en begon te cijferen, - het levendige debat tusschen twee bestuursleden opklonk, over den invloed van de omgeving op den mensch.
‘Ik stel ieder mensch zoo volkomen verantwoordelijk voor z'n daden, en ik geloof zoozeer aan strenge rechtvaardigheid, dat ik bijna zou zeggen, dat hij z'n omgeving in 'n vorig leven zelf gemáákt heeft, zelf voorbereid.’
‘Maar welk récht heb je om te vermoeden, dat wij wezenlijk door eigen verdienste 't nu zoo
| |
| |
goed hebben, en anderen door schuld zoo ellendig?’
‘O,’ viel Go even met warmte in, ‘als je mee was geweest in de arme gezinnen, als je gezién hadt de armoe en de ontbering, ik geloof, dat je dan zélf 'n oogenblik je theorie van rechtvaardigheid hadt vergeten, dat je ook bescháámd zou hebben gestaan over onze zorgelooze weelde, terwijl er zoo ontzettend geleden wordt, vlakbij.’
Mary glimlachte; ze had wel voorzien, dat Go's gevoelige natuur, zoodra ze met armoede in aanraking kwam, naar 'n idealistisch, onwetenschappelijk socialisme zou neigen; ze had deze dagen over niets anders gepraat dan over het onrecht, en zelf de grootste soberheid in acht genomen. En, vol sympathie naar 't enthousiaste, kinderlijke gezicht kijkend, zei Mary rustig: ‘Ik vind best, als we, wanneer óns ellende treft, het beschouwen, als 'n straf van God of de consequentie van eigen vroegere daden. Maar wanneer die overtuiging ons medelijden zou wegnemen met de misdeelden, wordt ze ons beslist tot nadeel voor zedelijken vooruitgang.’
‘Ik geloof ook niet,’ zei Coba, die op den grond 'n rok aan 't inspelden was, ‘dat onze geschenken van dién aard zijn, dat ze bepaald de “rechtvaardige” straf van ontbering opeens nietig maken.’
En ze lachten allemaal, om de vreemde wending, die hun diepzinnig vertoog langzaam-aan had genomen, terwijl Gusta de aandacht vroeg voor haar proeven met thee en warm water.
Het was drie weken voor St. Nicolaas, en al geruimen tijd was er elken middag na college vergadering in 't clublokaal en 's avonds nog 's
| |
| |
bij iemand aan huis geweest van 'n vijftien meisjes, ieder met 'n pakje onder den arm ‘als echte naaimugjes’, die dat jaar de leiding van het feest-voor-arme-kinderen op zich hadden genomen. Buiten was het nevelig-koud, en vol verwachting de lucht, en zij-zelf waren zoo vroolijk, zoo verdiept in hun werk, dat Go zei, dat ze zich niet zou weten te bergen, als de menschen nog gingen prijzen en bedanken ook, alsof 't maken niet de gróótste pret was geweest. Daar vielen de vermakelijkste dingen bij voor: geen van de meisjes had, na de lagere school, nog grondig naaionderricht genoten, en haar onwetendheid werd alleen door haar voortvarendheid opgewogen. Vooral de eerste weken, toen alles geknipt moest worden, waren emotievol en spannend geweest: het biljart in de zijzaal werd opzij geschoven, - want om te spelen had nu toch niemand tijd, en de witte en de roode werden nog slechts als maasbal gebruikt, - de groote lap over den grond uitgebreid, en allen er om heen om hun meening ten beste te geven. Onder de relikwieën van de club was het model voor 'n kinderjurk, ‘de’ jurk, die jaar aan jaar werd nagemaakt, maar die volgens Mary latere kroniekschrijvers zich 'n eeuw met den oprichtingsdatum van de V.v.V.S. zou doen vergissen, daar alleen haar overgrootmoeder zoo'n model in haar jeugd gedragen kon hebben.
Francis en Riek, - nog steeds snoevend op het glorievolle feit, dat ze in hun eerste jaar met Else ieder 'n blouse hadden gemaakt, die ze alleen daarom niet hadden kunnen dragen, omdat ze bij het knippen de naden er niet bij gerekend hadden, - stonden er op nachtponnetjes, ‘met 'n glad stuk,’ te naaien, volgens 'n papieren patroon;
| |
| |
en toen die kunstproducten bijna af waren, was het driejarig zoontje van de ‘juffrouw’ naar boven getroond om eens te passen. Na 'n kleinen strijd over ‘achter’ en ‘voor’ was de mollige jongen er in geheschen, maar, ofschoon hij door het speculaasje in z'n hand in de tevredenste stemming van de wereld was, had hij toch groote neiging getoond om te gaan huilen, toen opeens alle meisjes in 'n luidruchtigen schater waren losgebarsten, al maar wijzend en kijkend naar hém.
Go zág 't dreigen, en nam den kleinen kerel steeds proestende in haar armen, zoende 'm op z'n verbaasde gezicht.
‘Je bent 'n schat, hoor vent, en we lachen ook niet om jou, maar om dat dwaze jasje!’ en Coba streek over den bolderenden bovenkant, aldoor nog hikkend: ‘'n Glàd stuk, 'n glàd stuk; dat noemt ze 'n glád stuk,’ en 't werk had nìet hervat kunnen worden, vóór de kleine baas weer in z'n buisje was, en een kleine storing blééf, omdat ieder op de beurt 'm koekjes en chocolade toestoppen ging.
Frieda deed niet mee met de algemeene naaiwoede. ‘Ik ben er van overtuigd, dat juist aan dat eeuwige peuterige gehandwerk heel veel van de kleinzieligheid en bekrompenheid van de vrouw-in-'t-algemeen geweten moet worden, en 'k zal m'n hersens, die al genoeg geleden hebben door de zonden van m'n voormoeders niet zelf ook nog 's af gaan stompen,’ had ze gezegd; maar Go vond juist, dat je onder 't naaien zoo heerlijk dénken kon: ‘Voor vrouwen, die niets anders kunnen of weten, lijkt 't me wel 'n suf werkje, maar wij, die zooveel door te denken en te verwerken hebben, worden rústig, als
| |
| |
intusschen onze handen wat doen,’ en ze was blij, dat Mary er ook zoo over dacht, en 'n waar genie aan den dag legde in 't haken van wollen sokjes en kapertjes van roze-en-wit, ofschoon de medicae daar niet vóór waren, meer losse, warme jurken en wantjes aanprezen. Die waakten met veel toewijding voor de hygiëne. Van de lange, gekregen mama's-rokken moesten de sleepen worden afgenomen, géén hooge kragen, deugdelijke voering; en ook het speelgoed werd eerst zorgvuldig onderzocht, of 't niet gevaarlijk gekleurd was, te scherp of te hard voor onbestuurde handjes.
Go liet àlles om dit werk loopen; visioenen van zingende kinderen, ideeën voor 't model van 'n rokje, 'n schort, verstoorden haar aandacht onder de college-uren; de bloc-notes van de bibliotheek teekende ze vol met ontwerpen voor 'n poppekamer, uit houten doozen getimmerd; en bij iedere poes bleef ze lang en diepzinnig staan kijken, omdat ze er een van goed maken wilde. De vergadering van L.V. had ze zelfs willen verzuimen ‘omdat ze haar naaigerei niet in den steek kon laten,’ maar toen had ze permissie gekregen het mee te brengen, al was 't 'n beddelaken; en, al had ze, heel bescheiden, slechts 'n wiegekleedje meegenomen, - nog van thuis, maar dat opnieuw gezoomd moest worden, - den heelen avond was de aandacht voor haar handen geweest, en de jongens hadden aan 't eind meer over den inhoud van haar naaidoosje en 't motief van het borduursel kunnen vertellen, dan van wat er literair en wetenschappelijk behandeld was.
Ru schudde z'n hoofd over die ‘manie’; naar geen enkele lezing was ze meer mee te krijgen.
| |
| |
‘Ik verzeker je, dat, zoodra je op gevoelsgronden van onrecht bent overtuigd, het allernoodzakelijkst is, dit met wetenschappelijke bewijzen te kunnen steunen,’ oreerde hij, ‘je doet wezenlijk méér voor de proletariërs, wanneer je je in de maatschappelijke wanverhoudingen inwerkt, dan als je maar zit te prutsen, aan weet ik wat... All charity is a silent admission, that justice has not been done to the poor. En als je meent daar nu 's heel nuttig bezig te zijn, - ik zeg je, dat juist de weldadigen veel meer dan de bruten meewerken om de ellende in stand te houden.’
Maar Go hield lachend de handen voor de ooren, en hem 'n streng wol toewerpend, riep ze vroolijk: ‘Kom, hou die maar 's op, meneer de boetprediker, en praat niet zoo wichtig van maatschappij en menschenplicht.... Ik doe tegenwoordig niets dan over ernstige dingen nadenken, vraag 't maar aan Mary;.... ethische kwesties van 't begin tot 't eind,.... maar als je me nou met 'n ernstig gezicht vraagt, waarom ik die hemdjes en broekjes en jurkjes zit te fabriceeren; - och, dan beeld ik me heusch niet in, dat dat nou erg weldadig of edel van me is; en ik zeg mét Wim de Veer, verpletterend-logisch: omdat 't lollig is.’
‘En kennen jullie ook van: Zie ginds komt de stoomboot?’ vroeg Mies de Bruin, die zoo'n beetje de leiding had, omdat háár mama de families uitgekozen had uit de armenlijst. En dadelijk vielen de kinderstemmen, hard en dreunend-maatvast in, terwijl Mies ze zacht begeleidde, voortdurend opzij kijkend naar al de open monden.
Go, Francis en Coba gingen met chocolademelk
| |
| |
en speculaas rond; met hartelijke lachjes en 'n vriendelijk woord verdeelden ze hun goede gaven van bank tot bank, en naarmate ze verder kwamen, verminderde de animo voor 't gezang, mond na mond vulde zich gretig met de zeldzame lekkernij, zoodat aan het slot nog maar 'n enkel dun stemmetje in gespannen afwachting de melodie uitzong.
Erna Böhme, 'n verfijnd-artistiek meisje, dat op haar kamer geen enkel ding duldde, dat niet op zich-zelf mooi en bizonder was, kwam, nadat ze verteederd naar 'n leuk, blond kindje was toegeloopen, en 't opgetild had in haar armen, 'n beetje verschrikt achter het scherm, waar ‘gewerkt’ werd, terug. ‘'t Is wezenlijk allerliefst,’ zei ze zacht tegen Go, ‘als die menschen maar niet allemaal zoo vreeselijk stonken.’
‘Ja, 'n eau-de-cologne-badje zou niet overbodig zijn, hè? Enfin, 't is voor ons 'n kleinigheid.... de stakkers, die zoo'n lucht altijd bij zich hebben,’ en gauw zich tot Lou wendend: ‘Och, Loulou, als je eerst al die kopjes afwascht, en dat telkens weer, zullen ze bijna niets binnen krijgen. Denk je, dat 't hinderen zal, als ze ze van elkaar gebruiken?’
‘Ik weet niet; de medicae...’
‘Kom, vooruit;’ hakte Coba door, ‘als ze nooit uit on-hygiënischer vaatwerk drinken, dan uit dit... De medicae zijn boven bij de St. Nicolaaskleeren. Schenk maar in.’
Mary zat stil in 'n hoek met 'n kleintje op schoot, dat niet lekker was, en toch niet naar huis wou; ze speelde door het haar met haar witte vingers, en keek droomerig naar het toenemend gejoel van de anderen. Toen het donker
| |
| |
gemaakt werd voor de tooverlantaarn, steeg de nog-bedwongen luidruchtigheid tot 't hoogtepunt, en Go, die midden in 'n groote groep jongens was gaan zitten, werd geduwd en gedrongen naar alle kanten, onder harde kreten van verrukking en intieme geheimpjes, warm-gefluisterd aan haar oor.
De komst van St. Nicolaas met Coba, flikkeroogend, als knecht er achter, bracht eerst 'n strakke stilte in de zaal teweeg; maar de vriendelijk-hooge stem door den witten baard en vooral 't gul-handig pepernoten strooien van 't jolige zwartje deed den moed groeien tot ‘'n handje geven,’ en 'n enkele waagde 't zelfs hoog-stemmig en afgebeten 'n versje op te zeggen, zich vasthoudend aan den breeden, witten schoot van den vaderlijk-luisterenden, glimlachenden heilige.
‘Nu in 'n kring om 'm heen dansen!’ werd vroolijk rondgeroepen, en zingend liepen ze in 't rond, de kinderen opgewonden springend aan de armen der meisjes, die, heelemaal-er-in, elkaar stralend toeoogden, dat alles zoo goed ging.
Go had onder de moeders, die bleek en zielig-dankbaar tegen den muur zaten, velen met 'n heel kleintje op den arm, 'n rosharige, slap-mooie vrouw herkend, die ze eens, op 'n avondwandeling, met 'n kinderwagen bedelend tegen waren gekomen, en wie Eduard toen wat geld gegeven had. Háár koos ze dadelijk tot haar bizondere beschermeling, haalde wat melk voor 't kindje, grabbelde voor haar mee van de kaakjes en pepernoten, en zoo vaak ze haar iets bracht, voelde ze 'n vreemd geluk, scherp en doordringend 'n wellust van herinnering, die haar oogen week maakte bij het bewonderen van het bleeke stumpertje.
| |
| |
Later ging St. Nicolaas naar boven terug, en, - de cadeautjes voor de kinderen verdeeld, - werd nu het goed voor den dag gehaald, waar de moeders, schichtig-verwachtend, omheen drongen. Go was Coba gaan helpen, die een en al opwinding was, en met haar gezicht nog half zwart, alle mogelijke luchtsprongen maakte in haar rood satijnen pakje, waar ze zich buitengewoon makkelijk in voelde.
‘Hoefde ik toch maar nooit die vervelende rokken meer aan!’
‘Wat zou De Veer je nú graag mee hebben op z'n tochten.... Toe sta nu even stil!’ en Go schonk voorzichtig warm water langs haar zwarte wang, zacht nawrijvend met den handdoek; want 'n spons was er niet te krijgen. Mies de Bruin liep, met haar haar los, in haar witte tabbaard rond. ‘'t Is 'n geslaagde avond. Als nu die goeduitdeeling nog maar geregeld gaat. Och Go, hier is 'n lijstje voor de familie Hendrix, die er later nog is bij gekomen. Wil je er even mee naar beneden gaan?’
De uitdeeling was al bijna afgeloopen, en, huiverig-ineengeschurkt, waren de meeste families bedankend de deur uitgeschuifeld. De meisjes, moe, maar blijvend opgewekt, gaven de kinderen hun jassen en petten, hielpen de vrouwen de kleeren en de erwten en boonen tot 'n pak maken.
Go stond even te kijken, liep toen de al-verlaten zaal weer in, waar Lou alleen, pretentieloos lief, de verspreide kopjes aan 't inzamelen was, zuinig kaakjes en krentenbollen, die ze hier en daar vond, in de groote zakken stoppend.
‘Dit was wel onze éigenlijke Sinterklaas, hè Lou,’ praatte Go helpend, ‘het cadeautjes-krijgen thuis
| |
| |
kan onmogelijk zoo geanimeerd zijn, als deze avond.’
‘Heb je dat kleine jongetje gezien met die groote oogen, die alleen maar chocolademelk wilde drinken en al z'n koekjes en appels in z'n blouse bewaarde “voor moeder”? Vin je 't niet roerend?’
‘'t Zoontje van vrouw Ties kon de overjas toch niet aan,’ kwam Mary vertellen, ‘Zoo zielig... Hij was in z'n enkele pakje, en zette eerst al zoo'n dol-blij gezicht. Hij paste 'm zeker, zei hij; maar toen hij er in wou, werd ie heelemaal rood; er was eenvoudig geen kijk op... Nou is-tie voor z'n broertje; die groeit er gauw genoeg in.’
Coba, nog 'n beetje ‘grijs’, kwam met Mies naar beneden; de helpster begon het gebruikte vaatwerk weg te dragen, en langzaam, in voldane moeheid, trokken ze mantels en mutsen aan.
‘Ik begrijp niet, waar 't in zit, maar de cadeautjes voor de familie Schuring klopten niet,’ peinsde Francis, ‘'t staat toch op 't lijstje genoteerd. En nu bleken de kinderen opeens allemaal veel grooter.’
‘Zeker gegroeid in dien tijd... Ach Guus, zeg jij even tegen de helpster, dat ze meenemen mag, wat er over is.’
Ze gingen met 'n heel groepje naar huis, oudere meisjes, vriendinnen van Mary en Frieda, die allemaal 't zelfde koel-heldere, verstandelijk-sympathieke hadden, en 'n twijfelloos-zekere harmonie in heel hun wezen. Eerst werd er nog 'n beetje over den avond gepraat, maar al spoedig verdiepte zich 't gesprek tot ernstige bewering, en
| |
| |
'n knap meisje, dat wijsbegeerte en psychiatrie studeerde, betoogde het voordeel van de filosofie-colleges; ‘wezenlijk, als je, wat dáár gedoceerd wordt, in je hebt opgenomen, behoor je niet tot 'n partij, zooals 'n ander;... je bent niet Hegliaan òf theosoof òf sociaal-democraat... allemaal één pot nat; - maar je staat bóven de partijen, je omvat álles...’
‘Maar dat zeggen immers anderen van hún leer;.... dat zeggen de theosofen ook.’
‘Zonder grond. Want als bepaald, beperkt stelsel moeten zij noodzakelijk andere uitsluiten. De Hegelarij alleen, door iedere overtuiging als 'n eenzijdigheid te zien, en bij iedere stelbaarheid dadelijk ook het tegenovergestelde te erkennen, is vrij van de bekrompenheid van partij-haat, die de menschen elkaar in 't haar doet vliegen....’
‘Ja maar; al kòmt 't voor, bekrompenheid of onverdraagzaamheid is niet 'n inhaerente eigenschap van ieder, die voor 'n partij voelt. Integendeel geeft 'n overtuiging vaak alleen krácht om te werken, om iets goeds tot stand te brengen, en al is zoo'n krachtsinspanning-naar-ééne-richting voor jullie opperste wijsheid ook 'n eenzijdige bekrompenheid, ik geloof, dat 't maar heel goed is, dat er nog velen zijn, die één ding vreeselijk gelooven en 't andere negeeren; want er is nog zooveel op de wereld te verbeteren, dat jullie voorkeurlooze gelijkmoedigheid voorloopig uit den booze is.’
Het Hegliaantje haalde de schouders op, en met 'n kort, beslist accent antwoordde ze: ‘Je bent in alle opzichten 'n ontwikkeld, verstandig meisje, Mary, maar toch valt er niet met je te debatteeren, voor je geleerd hebt dialectisch te
| |
| |
denken. Volg éérst 's 'n collegium logicum.’
Mary knikte, niet gepiqueerd. ‘Ik heb geen pretentie van 't beter te weten,’ zei ze met 'n glimlach, ‘en ik ben er van overtuigd, dat ik op die colleges veel leeren zou;.... maar 'k heb nu eenmaal geen lust, 'n sterke persoonlijkheid direct op me te laten inwerken, vóór ik in mezelf 'n beetje weerstandsvermogen en kritische helderheid voel. Zie je,.... ik hou van m'n stillen vrede, m'n harmonie, en ik ben bang voor vuisten en fascineerende oogen. Toch zullen we 't volgend jaar 's gaan; - 't is laf 't te ontloopen, hè Go, wij samen?’
Maar in Go's hoofd zongen nog de Sint Nicolaas-liedjes; ze zag de vrouw met het bleeke gezicht en rossige haar en al de kleine, zwakke, witte kindertjes, tegen de moeders aangeleund, hulpeloos;... dan weer de woestheid van de ouderen, die tegen haar knieën drongen; - en opschrikkend zei ze: ‘O, May, ik liep te denken, of we niet nog geld inzamelen kunnen om 't jongetje van vrouw Ties tóch 'n overjas te geven. Ik vind 't zoo zielig, hè?’
‘Ja, we kunnen 'n inteekenlijst op de club leggen.’
‘En ik ga zelf wel vragen bij 'n paar meisjes.’
‘Dat 's best,’ knikte Mary, trok Go's arm door den haren, ‘en ben je verder nogal voldaan?’
‘Ja, o ja; 't was 'n prachtige avond.’ Ze zweeg even, en toen bedenkend: ‘Wat doen de studenten ook weer?’
‘Die gaan in de ziekenhuizen, de heele stad door. Dat is natuurlijk veel grootscher.... Ze hebben meer geld..’
| |
| |
‘Ja natuurlijk. Maar zou dít nu niet mogelijk zijn: Dat we hierin samenwerkten? De jongens 't meeste geld; wij de meeste ijver en toewijding....’
‘En naaitalent.’
‘Ik geloof niet, dat hier iets tegen kan zijn,’ zei Mary vriendelijk, ‘je wilt nu eenmaal je ideaal van samenwerking, hoe dan ook, niet opgeven. En in dit opzicht zal 't zeker mogelijk zijn.’
En Go zuchtte zacht: ‘O, als we maar eenmaal zoo ver zijn, dat we het béste, dat we doen, sámen doen; - dan zal alles vanzelf goed worden.’
|
|