Brabant in 't verweer. Bijdrage tot de studie der Zuid-Nederlandsche strijdliteratuur in de eerste helft der 17e eeuw
(1933)–Maurits Sabbe– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de studie der Zuid-Nederlandsche strijdliteratuur in de eerste helft der 17e eeuw
[pagina 5]
| |
I. Een verwaarloosd Hoekje onzer Literatuur - De Oriënteering der Gemoederen in Zuid-Nederland in de 17e eeuwOnder de Zuid-Nederlandsche letterkundige voortbrengselen uit de 17e eeuw, waarmede onze literatuurgeschiedenis zich totnogtoe weinig of niet bezig hield, rangschikken wij in de eerste plaats de Brabantsche en Vlaamsche strijdpoëzie. Wij bedoelen daarmede de berijmde satiren en liederen, die de Roomsch-Spaansche Zuidelijke Nederlanden, sedert den val van Antwerpen (1585) tot aan het sluiten van het Munstersche tractaat (1648), en ook nog daarna, de wereld instuurden om kond te doen van hun politiek-godsdienstige opvattingen, hun antipathiën en sympathiën. Er is geen lang betoog noodig om aan te toonen, dat het land van den Spaanschen Brabander, na den val der groote handelsmetropool, een geestelijke en staatkundige richting insloeg, die zich hoe langer, hoe meer verwijderde van die der Noordelijke gewesten. De antithesen Spaansch en Staatsch, paapsch en geusch namen voortdurend scherper vormen aan en er ontstonden, niettegenstaande gemeenschap van ras en taal en een nog jong gemeenschappelijk verleden, in Noord en Zuid twee van elkander totaal afwijkende geestesrichtingen, die niet meer overbrugd werdenGa naar voetnoot1. Van af het begin der 17e eeuw lag het ideaal der Zuid-Nederlanders niet meer in een zoogezegd nationale politiek, die van onze gewesten een onafhankelijke staat zou maken, los van Spanje, zooals de Noord-Nederlandsche provincies het toen reeds flink aan het verwezenlijken waren. De richting, die hier in de tweede helft der 16e eeuw gevolgd werd, opstandig tegen Spanje en aansturende op het Calvinisme, wordt na den val van | |
[pagina 6]
| |
Antwerpen door de groote meerderheid verlaten. Zuid-Nederland sluit zich weer aan bij het Spaansche huis en den katholieken godsdienst. Antwerpen wordt een brandpunt der Contra-Reformatie, die heel Vlaanderen en Brabant terug verovert voor de oude leer. Een nieuw verbond van trouw en loyauteit wordt met de afstammelingen der Bourgondiërs, de oude, wettige vorsten gesloten. Al de geweldige en bloedige gebeurtenissen uit den tijd van Alva en de Spaansche furie worden, zooniet vergeten, toch minder hartstochtelijk herdacht en geheel anders verklaard dan in de 16e eeuw. Onze gerallieërde voorouders droegen de Spaansche regeering niet langer een boos hart toe. Deze gewijzigde opvattingen wachten niet lang om zich te openbaren in de literatuur. Leo de Meyere in zijn Prosopopėe d'Anvers, in 1594 uitgegevenGa naar voetnoot1, laat reeds inzien hoe men in het Zuiden geen vereering meer koestert voor de helden der zestiendeeuwsche beroerten en hoe men Oranje voorstelt als de oorzaak van al de kwalen, die het land hadden getroffen. De staten waren in zijn handen maar een speelbal. Hij had den ondergang van Antwerpen bewerkt. L. de Meyere prijst daarentegen Philips II en de andvoogdes Margaretha van Parma, die het belang van land en godsdienst voorstonden. Zelfs Alva wordt geroemd. Zoo hij zwaard en vuur en galg gebruikte tegen de hydra van ketterij en opstand, dan was het zooals de geneesheer, die in erge gevallen ook genoodzaakt wordt de groote middelen te bezigen. Aartshertog Ernest wordt begroet als een schild en weer voor degenen, die trouw waren gebleven aan vorst en kerk. In het Zuiden werd de hoop om de beide Nederlanden nog ooit te vereenigen al spoedig opgegeven en onder den drang der politiek-militaire gebeurtenissen werd de meerderheid onzer bevolking beslist anti-Hollandsch gezind. Holland en zijn bondgenoot Frankrijk, die in de 17e eeuw op onzen bodem zoo herhaaldelijk oorlog voerden, waren hier, de enkele jaren van het Bestand te nauwernood uitgezonderd, de groote vijanden. Het Zuiden, dat stoffelijk zooveel leed wegens de stremming der Scheldevaart door de Hollandsche garnizoenen van Lillo, Liefkenshoek e.a., en bij het sluiten van het Munstertractaat de handelsvrijheid volledig ging verliezen, voelde zich hoe langer hoe meer door het Noorden verongelijkt en ging er beslist front tegen maken. Er ontstond een zuiver Zuid-Nederlandsche politiek, waarvan Pater Carolus Scribani in zijn Veridicus Beligcus (Antwerpen, H. Nutius, 1624) de hoofdlijnen aangaf. Haar doel was Holland klein te krijgen en de economische welvaart in het Zuiden terug te brengen. | |
[pagina 7]
| |
Gedurende het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was de geest van vijandigheid tusschen Noord- en Zuid even geluwd en van tijd tot tijd leefde toen nog eens heel vluchtig het gevoel van eenheid op, maar zoodra de jaren van den wapenstilstand om waren en de pogingen van Peckius om die te verlengen, in het Noorden zoo smadelijk van de hand waren gewezen, kwamen de anti-Hollandsche gevoelens te onzent weer beslist tot uiting. De strijd tusschen Noord en Zuid wordt hervat en duurt tot aan den Munsterschen vrede, en gedurende al die jaren vormen de Vlamingen en Brabanders, evenals de Waalsche gewesten in het Zuiden, met hun vorsten en hun regeering een onverbroken, eensgezinde strijdgroep. Het verlangen naar het behoud van den vrede was ongetwijfeld groot in het Zuiden bij het eindigen van het Bestand, maar evenals in het Noorden, vooral van kerkelijke zijde, op het hervatten der vijandelijkheden werd aangestuurd, zoo waren er te onzent ook velen, die in de vernieuwing van het Bestand een fout en een teeken van lauw Katholicisme zagen. Aan de eerwaardige Anna A.S. Bartholomeo, visionaire maagd en ‘fondatersse van het Convent der Carmeliterssen Discalssen’ op den Rosier te Antwerpen, werd roud dien tijd gevraagd of het haar geraadzaam scheen ‘eenen nieuwen Treves met den vyandt te maken’. Nadat zij den Heer gebeden had, werd haar door Hem geantwoord: ‘Datmen met den uyandt geenen Treves en maecke, want door de selve wordt hy in sijne dolinge noch meer versterckt, ende wy loopen soo wel verloren, als sy’. En de levensbeschijver der vrome vrouw, aan wien wij deze bijzonderheid ontleenen, voegt daar als verklaring bij: ‘Het scheen dat den Heere te kennen wilde geven, dat men voor de bescherminge van sijne Kerk, ende geloove, de doodt behoorde te sterven, ende dat hem de slappigheyt, ende flauheyt mishaeghde die de Catholycken toonden, namentlijck om datse meer tot den peijs, als tot d'oorloge geneyght waren’Ga naar voetnoot1. De Aartshertogin zelf had de Carmelites verzocht om den Heer te vragen ‘oft beter waere peys met den vyandt te maecken, dan treves?’. De Heer heeft haar geantwoord: ‘Den peysGa naar voetnoot2slaet my wel aen, maer den treves niet’. Zoo zal het geluid der strijdtrompet hier, na het Bestand, in veler ooren ook aangenaam geklonken hebben. Pas was het Bestand opgezegd of Richard Verstegen nam in zijn werk De Nederlandsche ElendenGa naar voetnoot3de oude anti-kettersche en anti-Hollandsche thema's en stellingen op, die wij reeds zagen ontwikkelen in het gedicht van L. de Meyere. Verstegen toont zich hier weer als de onverzoenbare, vurige bestrijder der Reformatie, dien wij uit zijn Theatrum Crudelitatis Haereticorum | |
[pagina 8]
| |
nostri temporis kenden. Bij hem is er geen spoor te vinden van de betrekkelijke verdraagzaamheid, die F. van Zype nog ontwikkelde in zijn Judex, Magistratus, Senator en in zijn De Jurisdictione Ecclesiastica et Civili Libri IVGa naar voetnoot1. De Hollanders hadden na het Bestand alle poging tot ‘finale reconciliatie’ verworpen. Verstegen doet het zelfde en valt Holland aan met heftigen strijdlust. Holland droeg de verantwoordelijkheid van den rebelligen oorlog, van al het bloedvergieten, van de verwoesting van stad en dorp. Hij teekent een satirisch, spottend beeld der Hollanders. De oorzaak van al de ellende is Oranje. Alleen de oude, wettige vorsten konden in de Nederlanden nieuwe rechten toestaan. Verstegen besluit zelfs, dat het beter is het land te laten regeeren door een absoluut vorst dan door personen daartoe door de gemeenschap aangesteld, en dat in veel gevallen een groot buitenlandsch monarch te verkiezen is boven een inlandschen prins. Dit fel partijdige werk viel in den smaak, want enkele jaren nadien werd het gedeeltelijk herdrukt onder den titel: Oorloge ghevochten met die wapenen van die waerheydt en van die Reden in twee bataillien tegen twee valsche pretentien van de rebellighe HollandersGa naar voetnoot2. Hoe scherp dit geschrift van R. Verstegen ook moge wezen, wij houden het voor een trouwe uitdrukking van het gevoel van den gewonen man in het Zuideu. De strijdgedichten, die wij ons voorstellen in de volgende hoofdstukken te bespreken, zijn overigens al even vinnig anti-protestantsch en anti-Hollandsch. Van politiek samengaan met het Noorden was er te onzent geen spraak meer. Wederzijdsche waardeering van afzonderlijk hoogstaande figuren uit Noord en Zuid treffen wij nog wel aan na het Bestand. Een enkelen keer wordt nog op gemeenschappelijk Nederlanderschap gezinspeeldGa naar voetnoot3; maar verder dan wetenschap en literatuur gaat dit besef niet. Men voelt geleidelijk, zoowel boven als beneden den Moerdijk, dat men tot een andere natie is gaan behooren. Anna Roemer Visscher stelt tegenover Holland, haar ‘vaderland’, het Zuiden enkel als ‘vriendenland’. Zoo ook doet C. Huygens in de voorrede tot Trijntje Cornelisdr. In hun breedere lagen echter staan de twee groepen vijandig tegenover elkander. Het was in de 17e eeuw een gewoonte geworden de verhouding van Zuid-Nederland tegenover de Vereenigde Provinciën en tegenover de Spaansche vorsten voor te stellen bij middel van de allegorie van Andromeda, het zeemonster en Perseus uit de Metamorphosen van Ovidius. In 1594, bij de blijde inkomst van Aartshertog Ernest te Antwerpen; in 1600, bij de ontvangst | |
[pagina 9]
| |
PERSEUS EN ANDROMEDA
Houtgravure door Ant. van Leest (Uit: Declaratie van die Incompst van den Prince van Oraignien binnen Brussel, Plantin, 1579) | |
[pagina 10]
| |
van Albert en Isabella te Leuven; en in 1635, bij de intrede van den Prins Kardinaal Infant te Antwerpen, werdėen tooneelvoorstellingen gegeven en allegorische beeldgroepen opgericht, waarbij de verdrukte, geboeide Andromeda Antwerpen of Brabant was; het dreigende zeemonster, Holland en de ketterij; en de reddende Perseus, de Spaansche landvoogden van wie alleen men het opperste heil verwachtteGa naar voetnoot1. Vóór den val van Antwerpen waren Oranje de held Perseus, en de Inquisitie het monster!Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 11]
| |
Alle poging tot toenadering was voortaan op voorhand veroordeeld. Telkenmale Frederik Hendrik in het Zuiden op een volksopstand rekende om zijn militaire plannen aldaar te steunen, werd hij in zijn verwachtingen teleurgesteld. De eenige ernstige poging tot verzet tegen het Spaansche gezag, de samenzwering der misnoegde Belgische edellieden Prins A. de Ligne, Prins van Barbançon, Prins van Epinoy, Graaf van Egmont, Hertog van Aerschot en enkele geestelijken als de deken van Kamerijk L. Carondelet en Ch. de Croy, in 1631-32, liep op een deerlijke mislukking uit. De werking van H. van Bergh en Renaat van Rennesse om het Spaansch bestuur omver te werpen en hun manifest tot de Staten en steden van Zuid-Nederland om het land met behulp van Frankrijk te bevrijden, hadden geen ander gevolg dan een versterking van het gevoel van loyauteit tegenover het Spaansche bestuur zoowel bij de burgerij als bij het leger. De overgroote meerderheid bestempelde de onderneming der Belgische edellieden als verraad. Die ommekeer in de gemoederen was hoofdzakelijk het werk van den godsdienst. Zoo onze gewesten in de 17e eeuw opnieuw de Spaansche vorsten erkenden, dan was het in de eerste plaats om wille van hun Katholicisme en hun anti-hervormingsgezindheid. Men kreeg ze weer lief omdat ze katholieke vorsten waren en de geestelijkheid stelde alles in het werk om vorstenhuis en kerk als een onverdeelbare eenheid te doen aannemen. Door dat groeiende Katholicisme kwam Zuid-Nederland er toe om zich zelfs met de buitenlandsche politiek zijner vorsten volkomen te solidariseeren. Vooral in de zoo fel bewogen tijden van den dertigjarigen oorlog, volgden onze zeventiendeeuwsche voorouders met levendige sympathie de Spaansche en de keizerlijke vlag, d.i. de vlag van het Katholicisme, alsof het hun eigen nationaal kenteeken was. Zoo de Zuidelijke Nederlanden te beginnen van 1585 geleidelijk maar zeker een eigen, van Holland in elk opzicht meer en meer afwijkend, en in zekeren zin nationaal leven zijn gaan leiden, dan is het voor het grootste deel toe te schrijven aan den invloed van den katholieken godsdienst en de voortvarende bedrijvigheid van haar dienaren de priesters en de leden der geestelijke orden. Zij zijn het, die het gansche Vlaamsche en Brabantsche leven krachtig met strijdbaar Katholicisme doordrenkt hebben, Vlaamsch-Brabantsch als synoniemen van rechtgeloovig katholiek tegenover Hollandsch als synoniem van kettersch-protestantsch gingen plaatsenGa naar voetnoot1. Waar Prof. Dr. P. GeylGa naar voetnoot2 aantoont, dat de voornaamste oorzaak van de ingetreden vervreemding tusschen Zuid- en Noord-Nederland de protes- | |
[pagina 12]
| |
tantiseering was van de Noordelijke gewesten boven de rivieren, dan kan men daar niet uitdrukkelijk genoeg bijvoegen, dat het methodische en krachtdadige terugvoeren van de Zuidelijke gewesten naar het Katholicisme door de geestelijke propagande der Contra-Reformatie, daar tegelijkertijd al even beslissend heeft aan medegewerkt. De eene theocratie stond tegenover de andere. In Holland is een nationale geest gegroeid uit den gemeenschappelijken strijd der verschillende provincies tegen Spanje, uit politieke overwinningen en econmische successen gezamentlijk bevochten, doch het bindendste cement van dat nationalisme was de gemeenschappelijke godsdienst. Hetzelfde is mutatis mutandis ook in Zuid-Nederland het geval. Het gevoel van samenhoorigheid van verschillende gewesten kan evengoed uit gemeenschappelijken tegenspoed als uit gemeenschappelijken voorspoed groeien. Bij ons is het uit tegenspoed geboren, uit tezamen gekoesterde hoop op verbetering en uit gemeenschappelijke inspanningen op militair en economisch gebied. Maar sterker dan dat alles, was het katholiek godsdienstig gevoel, dat Vlamingen, Brabanders en Walen, niet alleen samen bond, maar ook rondom hun vorsten vereenigd hield. Een nationale geest met een besef van volkssouvereiniteit, die naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid streeft, zooals in het Noorden, was zulks zeker niet, dat geven wij gereedelijk toe, maar het was een collectief denken en voelen, dat door de omstandigheden werd aangekweekt en versterkt en zich in verscheidene gewichtige momenten onzer historische ontwikkeling, n1. de Brabantsche Omwenteling, den Boerenkrijg en de Omwentmeling van 1830 zeker niet onbetuigd heeft gelaten. Het kan niet anders of dit verschil in godsdienstige overtuiging eenerzijds en zeer bewust geworden tegenstrijdige staatkundige opvattingen anderzijds; de wrok gewekt door oorlogswee en doodelijke belemmering van het handelsverkeer, moesten in de literatuur tot een uiting komen. Wie evenwel onze letterkundige geschiedenissen of verzamelingen met historische zangen raadpleegt, zal in den waan geraken, dat die strijdliteratuur in het Zuiden ontbrak of verloren ging. Wel vindt men er de strijdgedichten uit het tegenovergestelde kamp. Onder den naam van geuzen- of oranjeliederen bevatten de Nederlandsche Geschiedzangen van Dr Van Vloten (Amsterdam, F. Muller, 1852) allerlei gedichten op Zuid-Nederlaudsche gebeurtenissen, belegeringen, veldslagen enz., tot aan het Twaalfjarig Bestand (1609), en het Nieuw Geuzenlied-boeck van H.J. van Lummel (Utrecht, H. Honig, 1892) brengt ons insgelijks tal van dergelijke gedichten tot aan den dood van Frederik Hendrik in 1647, maar Van Lummel laat uitsluitend anti-Spaansche, geuschgezinde dichters aan het woord en Van Vloten geeft slechts weinige katholieke gedichten, door hem hoofdzakelijk aan Blommaert's Politieke | |
[pagina 13]
| |
Balladen, Refereynen, enz. ontleendGa naar voetnoot1. Het Geuzenliedboek naar de oude drukken door Dr E.T. Kuiper en Dr P. Leendertz Jr. (Zutphen, W.J. Thieme & Cie, 1624) bevat ook alleen anti-katholieke liederen. Dr P. Leendertz zegt van de liederen, die tegen de Geuzen werden gemaakt; ‘Deze zullen misschien wel niet veel minder talrijk zijn geweest, maar er zijn er veel minder overgebleven’Ga naar voetnoot2. F. van Duyse in zijn Oude Nederlandsche Lied geeft ons ook geen van die Brabantsche anti-geuzenzangen. En toch weten wij met zekerheid dat er in de eerste helft der 17e eeuw een aanzienlijke Zuid-Nederlandsche strijdliteratuur bestond, met eigen strekking en eigen anti-Hollandschen geest. Zuid-Nederlandsche, Brabantsche en Vlaamsche dichters hebben tegen hun Hollandsche taal- en kunstbroeders al zoo bitter en heftig geschermutseld met de pen, als de Spaansche en Staatsche legers het deden met zwaard en musket. Alleenlijk heeft men totnogtoe die Zuid-Nederlandsche strijdpoëzie niet opgezocht en verzameld ten einde er een beeld van te kunnen geven in onze overzichten op het literair leven der 17e eeuw. Veel van die gedichten zijn te vinden in de bekende pamfletten-verzamelingen, gecatalogeerd door P.A. Tiele, H.C. Rogge, F. Muller, J.K. van der Wulp, Louis D. Petit, W.P.C. Knuttel, J. Broekema, en J.F. van SomerenGa naar voetnoot3. Er komen er ook een heele reeks voor in Abraham Verhoevens Nieuwe Tijdingen, die wij in zekeren zin als de tolk van de Spaansch-Nederlandsche, katholieke openbare meening mogen beschouwen. Een niet geringe oogst viel ons te beurt in een paar handschriftelijke verzamelingen, die wij konden onderzoeken: de Chronyk van Nederlant (1523-1636), op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (N. 7198-10245-6); en Het Mengelmoes off de Versamelingh van veele hedendaegsche nieuwe dinghen | |
[pagina 14]
| |
met een deel nieuwghemaeckte Liedekens... (1696), destijds behoorende aan wijlen E. van Heurck, thans in het bezit van den folklorist V. de Meyere. Wij troffen er verder aan op de losse volksliederbladen in het bezit van de Rijksuniversiteit te Gent. Voor den mislukten veldtocht van Frederik Hendrik tegen het Zuiden in 1635-1636 zijn er een aanzienlijke hoeveelheid te vinden in den factischen bundel: Recueil de Pièces relatives aux Pays-Bas, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van België (N. 5060). Wij zijn overtuigd, dat er ons nog heel wat dergelijke liederen en satiren ontsnapt zijn. Het materiaal, dat wij bijeen brachten, kwam ons echter voldoende voor om het te verwerken. Wij bogen op geen bibliografische volledigheid, maar wij meenen dat hetgeen wij bijeen brachten toelaat een beeld te geven van de Vlaamsch-Brabantsche politieke beslommeringen van af het einde van het Bestand tot aan het einde van den Tachtigjarigen Oorlog. Slechts van tijd tot tijd geven wij den volledieen tekst van de door ons besproken gedichten. Immers, zelden munten die stukken uit door literaire eigenschappen en bijna telkens overtreft hun documentaire, hun artistieke waarde. Volkspoëzie vol spot en verguizing, vol overdrijving zoowel in haat als in liefde, meestal geschreven in echte volkstaal met soms frissche beelden en zegswijzen, hebben onze strijdzangen vooral de verdienste te getuigen voor alles wat in bedoelde jaren op politiek en godsdienstig gebied het hart van het volk dezer gewesten vervulde. Degenen die ze schreven, de weinigen die wij bij name kennen, zooals Pater Poirters, Olivier de Wree, J. Labus, J. Ysermans, F. Bruyninckx, Verstocken, E. Van den Brande, Jakinet, Van Gilse, Christoffel van Essen e.a., alsook de veel talrijker onbekenden, geestelijken, studenten en handwerkers, die gezien de wisselvalligheden van de oorlogskansen, het anonymaat of een pseudoniem verkozen, - allen stonden dicht bij het volk en deelden in zijn hartstochten. Gewoonlijk laten deze strijdgedichten zich groepeeren rondom eene of andere binnen- of buitenlandsche gebeurtenis, die de politieke drift onzer voorouders opwekte of rondom een of ander historisch personage voor wien zij afkeer of vereering gevoelden. Zoo was ook het plan van dit werk als het ware van zelf aangegeven. |
|