Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 106]
| |
De rijksgrens als dialektgrens in de WesthoekDe Westhoek beantwoordt aan wat in het Ancien Régime ook het Westkwartier werd genoemd, nl. het westelijkste deel van het graafschap Vlaanderen. De rijksgrens vormt thans de scheiding tussen de provincie West-Vlaanderen in België en het gebied dat gewoonlijk Frans-Vlaanderen wordt genoemd. Daarmee is het vanouds Nederlandstalige deel van het graafschap bedoeld dat in de tweede helft van de 17de eeuw door Lodewijk XIV werd geannexeerd, nl. de vroegere kasselrijen Broekburg, Sint-Winoksbergen, Kassel en Belle, grosso modo het huidige arrondissement Duinkerke in het Département du Nord, ter plaatse ook wel eens la Flandre Maritime genoemd.
Zou die rijksgrens ook als taalgrens beschouwd kunnen worden? Het is genoegzaam bekend dat België van oost naar west middendoor wordt gedeeld (of verdeeld?) door de taalgrens. Daarmee is de afbakening bedoeld tussen het gebied waar ten noorden Nederlandse dialekten worden gesproken en ten zuiden Franse dialekten. Bovendien is die taalgrens in België vooral een officiële administratieve grens tussen die twee gebieden waar resp. het Nederlands en het Frans als officiële bestuurs- en onderwijstaal fungeren. De rijksgrens tussen de Franse en de Belgische Westhoek valt uiteraard niet samen met die oude taalgrens tussen Nederlandse en Franse dialekten. Die kruist precies de rijksgrens even ten zuiden van Belle en beschrijft dan een boog noordwaarts tot even ten zuiden en oosten van de Duinkerkse agglomeratie. Het huidige verloop van die taalgrens in Frankrijk is het resultaat van een eeuwenlang inkrimpen van Nederlandstalig gebied, eertijds ook buiten de grenzen van het graafschap Vlaanderen. Maar dat is een geschiedenis apartGa naar voetnoot(1). De tweede funktie echter van de Belgische taalgrens, nl. de afbakening van de officiële kultuurtaal, wordt nu wel overgenomen door de rijksgrens. In dat opzicht vormt de rijksgrens momenteel een scherpe scheidingslijn tussen twee taalgemeenschappen waar niet alleen de officiële taalstatus | |
[pagina 107]
| |
verschillend is, maar waar ook het taalgebruik en de taalattitudes grondig van elkaar zijn gaan verschillen in tegenstelling tot de taaltoestand van een niet eens zo ver verledenGa naar voetnoot(2).
Ook de dialektgeografie kan ons 'n beter zicht verschaffen op de kontaktbelemmerende funktie van de rijksgrens in de laatste 300 jaar, waardoor een gebied waarvan we kunnen veronderstellen dat het tot in de 18de eeuw een homogeen taallandschap vormde, nu duidelijk opgesplitst is. In eerste instantie zou geschiedkundig onderzoek daarover uitsluitsel moeten geven. Prof. L. Milis heeft aangetoond dat de rijksgrens in de 18de eeuw niet een grotere belemmering vormde voor grensoverschrijdende huwelijken dan de kasselrijgrens in de 17de eeuwGa naar voetnoot(3). Kerkrechtelijk bleef de streek tot aan het Konkordaat (1801) bij het bisdom Ieper. Dat het taal- en kultuurkontakt in de 18de eeuw nauwelijks werd verbroken, mag ook blijken uit het feit dat Frans-Vlaamse rederijkerskamers intens bleven deelnemen aan de wedstrijden in de Oostenrijkse Nederlanden. Noch op het lokale noch op het makro-kulturele vlak vormde de rijksgrens in de 18de eeuw een grote hinderpaal. Voor de 19de en de 20ste eeuw is dat nog niet systematisch onderzocht. Wel is gebleken dat tegen het einde van de 19de eeuw het Frans de rol van het Nederlands als kultuurtaal had overgenomen in Frans-VlaanderenGa naar voetnoot(4) en dat is zeker niet zonder gevolg gebleven voor het daar gesproken Vlaamse dialekt.
Wie ooit in Frans-Vlaanderen Vlaams heeft horen spreken, zal onmiddellijk hebben gekonstateerd dat hij hier met een afwijkend Westvlaams te doen heeft en omgekeerd ervaren ook de Frans-Vlamingen het Westvlaams van over de grens als duidelijk verschillend van het hunne. Zou er dan langs de rijksgrens of in de buurt daarvan een isoglossenbundel lopen die twee Westvlaamse onderdialekten van elkaar scheidt, zoals de volks intuïtie dat suggereert? | |
[pagina 108]
| |
Reeds De BoGa naar voetnoot(5) verdeelde het Westvlaams in vier onderdialekten, nl. dat van Brugge en omstreken als eerste, dat van Kortrijk en omstreken als tweede, van Veurne-Ambacht en het Poperingse als derde en Frans-Vlaanderen als vierde dialekt. Hij trekt ook grenslijnen op de kaart. Zijn lijn tussen het Frans- en Westvlaams volgt de rijksgrens op een paar afwijkingen na, nl. de Belgische gemeenten Watou, Loker en Dranouter rekent hij tot het enigszins ‘verkepte’ Frans-Vlaams. In een noot moet blijken dat hij zich voor het trekken van die grenslijn baseert op slechts één verschijnsel, nl. de uitspraak [ʃ] voor de oude sk, die aan de Belgische kant [ʃχ] wordt uitgesproken. Inderdaad, volgens de gegevens van PéeGa naar voetnoot(6) komt die uitspraak in Frans-Vlaanderen voor, maar dan niet in een zuidwestelijke hoek ervan en de afbakening volgt, afgezien van het zuidelijkste deel, de rijksgrens. Dat is duidelijk te zien op kaart 45 van de Inleiding van het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten (WVD)Ga naar voetnoot(7). Er is trouwens nog een opvallender uitspraakverschil van de oude sk, die ook nagenoeg met de rijksgrens samenvalt, nl. die aan het woordeinde. Overal in Frans-Vlaanderen, op de grensplaats Boeschepe na, wordt die (tot in 1946 in de Nederlandse spelling ook gehandhaafde) sch nog als [ʃ] uitgesproken in bijv. vis(ch), vlees(ch), mens(ch). (Die van Boeschepe worden daarom door de andere Frans-Vlamingen wel eens als de ‘halve Belgiquenaars’ bestempeld). Deze klankisoglosse is er dus wel een die nagenoeg met de rijksgrens samenvalt. | |
[pagina 109]
| |
Maar er is nog wel meer uitspraakvariatie tussen Frans en West-Vlaanderen. Als we daartoe de klankkaarten uit de Inleiding op het WVD doorlopen, dan blijkt dat we in Frans-Vlaanderen wel een aantal representanten vinden van oude tegenstellingen of ontwikkelingen op fonologisch of morfologisch vlak. Geen daarvan valt echter samen met de rijksgrens, een paar gedeeltelijk. Dat is o.m. het geval voor de varianten van de korte a (krt. 1 en 2), voor de lange aa (krt. 13 en 15), voor de lange ee vóór r (krt. 14), voor de wegval van intervokalische d (krt. 39 en 40) of van het slot-n in werkwoordsvormen (o.a. krt. 51). Het gaat hier telkens om vaak al Middelnederlandse tegenstellingen, waarvan het oudste ontwikkelnigsstadium aan de periferie van het Nederlandse taalgebied, in casu een stuk van Frans-Vlaanderen bewaard isGa naar voetnoot(8).
Slechts een drietal klankvariaties worden vrij strikt door de rijksgrens afgebakend. Naast de al genoemde auslautende sk zijn dat de ontwikkeling van intervokalische nd naar [ŋ] en dan de wegval ervan (krt. 54) en het niet stemhebbend worden van de stemloze spiranten s, f, ch voor halfvokalen (j, w) en likwieden (l, r) bijv. zes jaar (krt. 37). Dat zijn duidelijk recentere vernieuwingen; de laatste twee zijn nl. bij de oudste generatie in de Belgische Westhoek sporadisch nog te horen. Op het klanksystematische niveau vormt de rijksgrens zeker geen echte dialektgrens: er is geen belangrijke isoglossenbundel langs die rijksgrens ontstaan, slechts een paar geïsoleerde klankvariaties vallen er nu mee samenGa naar voetnoot(9).
Opvallender zijn de afwijkingen in de woordenschat. Dat geldt niet alleen voor benamingen van zaken die duidelijk aan het verschillende staatsapparaat (bijv. mairie i.p.v. gemeentehuis) of sterk aan de moderne kultuurtaal-spreiding gebonden zijn (bijv. télé i.p.v. televisie of tevee). Ook in de algemene woordenschat en in de benoeming van oude en traditionele zaken vallen in Frans-Vlaanderen afwijkingen in het lexicon op. Er leeft allereerst nog veel woordgoed dat in veel andere Vlaamse dialekten verdwenen is, maar soms in andere Nederlandse dialekten of in de Nederlandse standaardtaal wel voorkomt. Een uitstekend middel om de lexikale variatie om en bij de rijksgrens te illustreren vormen weer, naast andere bronnen die hier niet aan- | |
[pagina 110]
| |
geboord worden, de woordenkaarten bij de 1e en 2e aflevering van het WVDGa naar voetnoot(10).
Echte reliktwoorden in Frans-Vlaanderen zijn bijv. woest (ook AN) voor ‘onbewerkt wegens de onvruchtbaarheid’, (p. 15), slecht voor ‘vlak, effen’ (p. 23), moude voor ‘aarde’ (p. 87), te velde voor ‘op het veld’ (p. 164), scheien (ook AN) voor ‘hekscheien’ (p. 216, 217, 224, 225), gebind(e) voor ‘gebint’ (p. 249, 250). In al deze gevallen valt de woordgrens weer niet samen met de rijksgrens, maar representeert ze oudere evoluties in de woordenschat.
Dat de rijksgrens geen oude woordgrens vormt, mag ook hieruit blijken: heel wat WVD-kaarten suggereren een woordeenheid over die grens heen voor Frans-Vlaanderen, de Belgische Westhoek en soms ook de Westvlaamse polderstreek. In de tot nog toe verschenen afleveringen over de landbouwwoordenschat zijn er dat wel een twintigtal. Enkele merkwaardige voorbeelden zijn: ruike, ruiker, ruikel voor ‘aardkluit’ (p. 91); tuin in de betekenis van ‘overstapje’ of ‘draaihek’ (p. 163, 232), boim(e), boom(e), bomme voor ‘nerf van het bouwland’, lage voor ‘grote akker’ (p. 182), keizel voor grintweg (p. 203), zij(d)lage voor ‘onverharde strook langs de weg’ (p. 205, 206), binnen, binnenhuis, binnenplek voor ‘woonhuis’ (p. 267), forneel voor ‘fornuis’ (p. 310), eize voor ‘ruif’ (p. 379) of poeiweeg voor ‘tasmuurtje in de schuur’ (p. 418). Deze en andere woordkaartjes wijzen op een eenheid van kommunikatie in de oude Westhoek.
Daarnaast zijn er echter wel een aantal kaarten waar de rijksgrens gedeeltelijk een woordgrens vormt. Daarbij kunnen we verschillende konfiguraties onderscheiden:
1. Een woord komt in Frans-Vlaanderen voor, niet in het aangrenzende Westvlaams, maar duikt wel op verder weg in West- of Oost-Vlaanderen of in Brabant. Het gaat hier duidelijk om oude woorden die door centraal Vlaamse vernieuwingen verdrongen zijn. Voorbeelden daarvan zijn: keele, kille voor ‘drenkplaats’ (p. 218), dam voor ‘oprit over een sloot’ - een typisch polderwoord - (p. 236), gracht (ook AN) voor ringgracht (p. 247), rip, reep voor ‘ruif’ in noordelijk Frans-Vlaanderen en in het oostelijke | |
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
Nederlands (p. 280), pompbak en pomp(e)steen voor ‘gootsteen’, Brabantse en Oostvlaamse woorden tegenover het Westvlaamse watersteen (p. 311).
2. Een woord is algemeen in Frans-Vlaanderen en komt slechts sporadisch voor in Belgisch Vlaanderen, waar het allerlei konkurrenten uit een jongere taallaag naast zich heeft. Dat is bijv. het geval voor boord in de betekenis van ‘schouwbank’ (p. 279, 280) of voor broek en broekeland voor ‘laaggelegen vochtige grond’ (p. 26). Het mooiste voorbeeld van de rijksgrens als barrière voor jonger woordgebruik ook in de traditionele agrarische sektor biedt de kaart van dorsvloer (p. 419, 420): in West-Vlaanderen is een jonger dorsvloer over een ouder schuurvloer geschoven, maar dat stopt bruusk aan de rijksgrens in de Westhoek.
Dat die rijksgrens toch niet altijd een hermetische barrière vormde voor Belgisch-Vlaamse woorden voor nieuwe zaken, kan men o.m. aflezen van de woordkaarten voor prikkeldraad en plattebuiskachel. Zowel het Westvlaamse stekkerdraad als jachtstove hebben in de 19de eeuw de grens overgestoken en in Frans-Vlaanderen een gebiedje veroverd (resp. p. 151 en 301).
3. De rijksgrens heeft wel degelijk grensoverschrijdend kontakt belemmerd en op die manier is in Frans-Vlaanderen een lokale woordenschat gegroeid, hetzij door konservatisme, hetzij door eigen ontwikkelingen. Reliktwoorden waarvan de verspreiding duidelijk begrensd is door de rijksgrens, zijn bijv. houtvuur en vuurstee voor ‘haard’ (p. 373, 274) en kafoor voor ‘rookkanaal van de schouw’ (p. 275, 276). Speciale gebruikstoepassingen van woorden met een algemenere betekenis treffen we aan bij o.m. dries in de betekenis van ‘gescheurde weide’ (p. 185, 286) en groes voor ‘nerf van de weide’ (p. 104, 105). Bovendien zijn er een aantal lokale nieuwscheppingen zoals koffiemoer(land) en koffieschud voor ‘veengrond’ (p. 59), getuigkot voor ‘gereedschapsschuurtje’ (p. 440) of stoker voor ‘pook’ (p. 297).
4. Het opmerkelijkste verschil in de woordenschat dat door de rijksgrens zeer markant wordt afgescheiden, is de aanwezigheid van veel meer aan het Frans ontleende bastaardwoorden in Frans-Vlaanderen. Dat geldt voor de woordenschat in het algemeen en het valt bovendien op dat 20ste-eeuwse vernieuwingen in de agrarische sektor bijna uitsluitend Franse benamingen meekrijgen. Een ver van volledig lijstje kan dat illustreren: tourbe voor ‘veen’ (p. 58), terreau voor ‘teelaarde’ (p. 64), source voor ‘bron’ (p. 66), toefe voor ‘schijtbos’ (p. 127), cloture elektriek voor ‘elektrische afrastering’ (p. 157), barbelé voor ‘prikkeldraad’ (p. 151), grillage(draad) | |
[pagina 113]
| |
voor ‘geknoopt gaas’ of ‘kippegaas’ (p. 155, 156), frotter voor ‘stalborstel’ (p. 349), bat-flanc en baflang voor ‘afscheiding in de koe- of paardestal’ (p. 330, 356, 373, 374, 375), stabulation libre voor ‘loopstal’ (p. 371).
Deze ruime ontlening aan een vreemde kultuurtaal is uiteraard het markantste in de evolutie van de woordenschat en ze weerspiegelt de indringende rol die de rijksgrens speelt als grens tussen twee kultuurtaalgebieden. Recent onderzoek heeft trouwens aangetoond dat het Frans in de Franse Westhoek in alle domeinen en situaties een veel dominantere positie heeft verworven dan het Nederlands in de Belgische Westhoek. Dat heeft o.m. tot gevolg dat de kennis van het Vlaamse dialekt in Frankrijk bij de jongere generaties zeer sterk is teruggelopen ((2). | |
BesluitAanvankelijk was de rijksgrens in de Westhoek geen dialektgrens; ze evolueerde geleidelijk door de belemmering van het menselijk kontakt naar een partiële dialektgrens. Vandaag de dag is ze in taalsociologisch opzicht een scherpe breuklijn tussen twee uit elkaar gegroeide taalgemeenschappen geworden, wat laat aanzien dat ze vroeg of laat ook de funktie van de oude taalgrens zal overnemen.
H. Ryckeboer |
|