Paradijsbloemen(1897)–A.H.M. Ruyten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Meester en Leerling. De zon dook vlammend in de zee, De maan klimt aan den trans - Een onyx in saffier gevat - En overziet de Heuvlenstad Met heimelijken glans. En boven Rome smelt het lied Der zege in dof gegons: Er was een bode weergekeerd: ‘Uw Caesar, burgers, triomfeert! De zege in 't Oost is ons!’ Doch hij die buiten Rome zwerft Op de eenzaam lange baan, Hij schijnt vermoeid, doch is niet moê; Hij schijnt te twijflen, wat of hoe: Terug of voort te gaan? [pagina 6] [p. 6] Soms hangt zijn blik zoo heimweevol Aan de Oude-Stad, en is 't Als kon haar beeld zoo fier en schoon, Als kon dat Rome, een wereldtroon, Niet uit zijn geest gewischt. Dan is 't, als woog hem op de ziel Een ongewone last; Dan keert hij, staat, keert weêr, en gaat; En immer is het bleek gelaat Van tranen overplast. ‘De Mamertijnsche kerker was Vóór kort mijn woning nog...’ Zoo spreekt de Apostel in zich zelf; ‘Ik zuchtte en leed in 't grafgewelf; Nu ben ik vrij - en toch!...’ - ‘Waar leidt de weg, o Petrus, heen?’ Zoo klonk een droeve stem: ‘Verlaat gij dezen heil'gen grond?’ - De Apostel schrok terug... Daar stond De Meester zelf vóór hem. Daar zag hij Jesus, met zijn Kruis Beladen, vóór zich staan; En met een blik, die de eigne was Als eens in 't hof van Caïphas, Zag Hij den leerling aan. [pagina 7] [p. 7] En Petrus: ‘O mijn Heiland! wat, Wat voert U in dit oord?’ - - ‘Naar Rome voert mijn lijdensbaan, Om weêr den kruisdood te ondergaan,’ Was 't zachte wederwoord. ‘Dat nooit!’ riep nu de Apostel uit: ‘Geef mij uw kruis, o Heer!’ Doch zie! verdwenen was zijn God... Maar Petrus kende 't hoog gebod En trok naar Rome weêr. Daar wachtte ook hem de dood aan 't kruis... - Wat is de leerling groot! Hij weet het, dat de knecht gewis Niet beter dan de Meester is, En sterft Zijn marteldood. Vorige Volgende