Het aengenaem lysterken, kluchtigh en bevalligh singende veel nieuwe en noyt meer van te vooren ghedruckte liedekens
(1710-1733)–Jacobus de Ruyter– Auteursrechtvrij(voys) Sommes nous pas bienheureux, Of Stroytjen, ende kooltjen vier.1.
CUpido, en oock de doodt
In een herbergh t' samen raeckten,
Ende goede chiere maeckten,
Ende wierden vrienden groot,
Ende gingen g'heel sat slapen,
Stonden vroegh op noch half sat,
Gingen elck een lochtjen rapen,
Ende trocken naer de stadt.
2. Cupido half sat en root,
Heeft onwetende genomen,
Sonder eenigh vrees of schromen
Den pijlkoker van de doodt:
Oock de doodt sonder haer weten
Nam Cupidos koker aen,
| |
[pagina 56]
| |
Met een backxtjen wat geseten,
Elck is op sijn jacht gegaen.
3. Cupido voor eerst die quam
By een Meisken jonck van jaren,
Schoon, en fris, en rijp om paren,
Dus hy sijnen boge nam,
Ende meynt op haer te schieten
Eenen pijl van soete min,
Maer eylaes hy laet uytvlieten
Een pijl, die de doodt had in:
4. En die schoon, en jonge Maeght,
Rijck, en Edel van geslachte,
Die een yder soo groot achte,
Die haer Ouders soo behaeght,
Wordt met een gemisten pijle
Getreft, en eylaes valt doot,
Ende dat op korte wijle,
Yeder was in droefheydt groot.
5. Oock de doodt, die niet en wist,
Dat sy was soo fray besteken
Met Cupidos minne-treken,
Heeft haer pijlkoker gemist:
Dus aen een ouden grampere
Een gemisten pijl sy gaf:
Want sy dochte bon confrere,
't Is tijdt, dat gy zijt in 't graf.
6. Ende siet Grampeer die wort
Met een minne-pijl geschoten
In sijn oud' en koude koten
Wordt een minne-vier gestort,
En Grampeer begint te vryen
Een jongh, ende soete Maeght,
| |
[pagina 57]
| |
En Grampere gaet sich verblyen
In de min, die hem behaeght.
7. De Doodt, en Cupido oock
Geven vele blinde slagen,
En sy nievers-naer en vragen,
En zijn beyd een vremde spoock.
Deught, en wijsheydt, ende reden
Maecken vry van allen druck,
Die sijn tijdt wel heeft besteden
Is de doodt oock een geluck.
8. Cupido, en oock de doodt
Hebben alle bey geen oogen,
Komen sigh oock meest vertoogen,
Daer men-se oock noyt ontboot.
De Doodt treft de jonge lieden,
En Cupido d' oud' ophist,
Seer verkeert hun pijlen vlieden,
Dickwils heeft hun pijl gemist.
|
|