Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
(1861)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 219]
| |
Hoemen die gave des raets besitten sal. C. XXVIII.1Op dat die mensche dese godlike gave des raets aldus 2besitten moghe, soe moet hi Hebben een begheerlic levenGa naar voetnoot(1),
En̄ hoeghe sijn verheven
5[regelnummer]
En̄ inghedruct in enicheitGa naar voetnoot(2).
Soe wert hi daer gherenen,
En̄ weder ute ghedreven
In groter ongheduericheitGa naar voetnoot(3).
Daer af wert redene clare,
10[regelnummer]
En̄ wil weder in varen,
Om proeven wat si die gherijnlicheitGa naar voetnoot(4).
Hier af comt woet van minnen,
Die en cans niet versinnen:
Dit is die bant der minsamheitGa naar voetnoot(5).
15[regelnummer]
Nu wil redene clare
Int rike beneden varen,
En̄ chieren alle die crachte in edelheitGa naar voetnoot(6).
Snelheit die wil mede,
Datmens teerGa naar voetnoot(7) come weder
20[regelnummer]
In die hoghe ghevoellicheitGa naar voetnoot(8).
| |
[pagina 220]
| |
Ontfermicheit en̄ minne
Sijn altoes harde melde:
Si willent al verghelden,
En̄ wedervloyen in overstheitGa naar voetnoot(1).
5[regelnummer]
Wildijt rechte versinnen,
So moechdijt wel bekinnen:
Dit is ene ghelike der TriniteitGa naar voetnoot(2).
Viere dinc maken hinder,
En̄ doen lopen hare en̄ ghinder,
10[regelnummer]
Ende beletten enicheit:
Datmen niet en ghevoelt gherinen,
Dat doet dat ontbliven
In die hoghe enicheitGa naar voetnoot(3).
Daer omme ghebrect redene clare,
15[regelnummer]
Die nederwaert soude varen,
En̄ cieren dat rike in edelheitGa naar voetnoot(4).
Snelheit die is cleine;
Dat eest dat ic meyne:
Daer omme faliert ernsticheitGa naar voetnoot(5).
20[regelnummer]
Ontfermicheit en̄ minne
Die sijn laeu ende dinne:
Daer omme is cleine mildicheit.
Wildijt rechte versinnen,
Ghi moghet wel bekinnen
25[regelnummer]
Van buten en̄ van binnen:
Het is onghelijc der Triniteit.
| |
[pagina 221]
| |
1Wildijs mi gheloven, ic wille u tonen vier dinc, die honen 2en̄ beroven salicheit: Die vremde onlede draghen,
Die moghen hem mishaghen,
5[regelnummer]
Want si verliesen enicheitGa naar voetnoot(1).
Dies redene is verblendet,
Hi is sciere ghescendet;
Hi levet in ongherechticheitGa naar voetnoot(2).
Treecheit is vercoren,
10[regelnummer]
En̄ snelheit al verloren:
Hi en heeſt ghene begheerlicheitGa naar voetnoot(3).
Minne en̄ ontſermen,
Diere wil hi altoes derven:
Hi en weet niet van mildicheit.
15[regelnummer]
Wildijt te rechte merken,
Ghi proevet metten werken,
Hi is verre vander salicheit.
|
|