Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
(1861)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
Hoe de mensee die gave der const besitten sal. C. XIX.13Op dat die mensche dese godlike gave der const besitten 14moghe met alle der besceydenheit diere af comt, soe moet hi 15hebben 15[regelnummer]
Een ghesaet ghemoede;
In groten spoedeGa naar voetnoot(2)
Wel gheordent in vreedsamheit.
En̄ altoes effene draghen
Scelden, vloeken, claghen,
20[regelnummer]
Yegheweles menschen wonderlijcheit.
Alle dinc te rechte versinnenGa naar voetnoot(3),
En̄ sonder twivel clare bekinnen
| |
[pagina 178]
| |
Wat te doene is na besceydenheitGa naar voetnoot(1).
En̄ gheven en̄ nemenGa naar voetnoot(2),
En̄ alle dinghe wel regeren,
Dats leven in ghewaricheitGa naar voetnoot(3).
5[regelnummer]
Altoes hem selven merken,
Ende alle sine werken,
Dats leven in bekenlicheit
Dat hi Gode noch den menscen recht en doetGa naar voetnoot(4),
En̄ altoes levet in onspoetGa naar voetnoot(5):
10[regelnummer]
Soe proeft hi sine ghebreclicheitGa naar voetnoot(6).
Daer om sal hi hem mishaghen
In gherechter nederheit;
En̄ met droever herten claghen
Altoes sijn ontbliventheitGa naar voetnoot(7).
15[regelnummer]
Aldus selwi die doechde draghen
Met gherechter edelheit.
18Viere dinghe hinderen den mensche, dat hi niet en besit 19die gave der const inder hoechster volcomenheit: In doechden grote begherten,
20[regelnummer]
Sonder besceedenGa naar voetnoot(8) merken,
Hindert const ende wetenheitGa naar voetnoot(9).
| |
[pagina 179]
| |
Onlede van herten
In doechdeliken werken,
Vergrovet die besceedenheitGa naar voetnoot(1).
Dien sine doecht behaghet,
5[regelnummer]
En̄ ontbliven niet en claghet,
Hem ghebrect bekinlicheit.
Die inder werelt levet,
En̄ clein verlanghen hevet
Te comen uter elendicheit:
10[regelnummer]
Dit is ontbliven,
Mer niet verdrivenGa naar voetnoot(2)
Die gave der consticheit.
Nu willic u leren
Vier dinghe die verkeren
15[regelnummer]
En̄ verdriven doechdelicheitGa naar voetnoot(3):
Een toernich ghemoede,
Wallende in woedeGa naar voetnoot(4),
Dat beroeft die consticheit.
Vreselic gheberen,
20[regelnummer]
En̄ vloeken en̄ zweren,
Dat is onbesceydenheit.
Die vele van hem selven houdet,
En̄ niemene doghet en ghetrouwet,
Dat is onbekinlicheitGa naar voetnoot(5).
| |
[pagina 180]
| |
Dien die werelt ghenoeghet,
En̄ om sonden niet en droevetGa naar voetnoot(1),
Dat eest, dat in die helle leit.
|
|