Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
(1858)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 196]
| |
Vander cledinghen des oversten priesters. C. XXXVIII.1Dat ierste cleet van desen vieren was een tunikeelGa naar voetnoot(1) van 2jacincter varuwen, met tween pandenGa naar voetnoot(2), tote dien voeten 3lanc, op die scouderen te gadere genaeit, ende dat hoeslopGa naar voetnoot(3) 4niet ront maer lancs gesneden van der borst tote der middelt 5van den scouderenGa naar voetnoot(4), ende twe sterten van jacincte, die 6dat cleet in der openheit te gadere voegen ende houdenGa naar voetnoot(5). 7Ende die vesenGa naar voetnoot(6) besiden ende omtrent die voetenGa naar voetnoot(7) dat wa- 8ren twee ende tseventech guldene bellen, ende alsoe menech 9ront knop; ende elc cnop van viere varuwen, jacinctinen, 10purperen, woermen ende byssen: alsoe dat tusscen elke belle 11stont een knop, gelijc enen appele ghernateGa naar voetnoot(8). 12Met desen jacinctinen tunikele, dat hemelvaruwech es, 13salmen verstaen ewangelische waerheit, die iegewelc bisscop | |
[pagina 197]
| |
1ende prelaet in sijn herte sal draghen ende met al sinen 2levene oppenbaren. Dese hemelsche waerheit en mach 3nieman vercrigen et en si overmids onverbeeltheit ende 4onbesorgede vriheitGa naar voetnoot(1), dat allen priesteren van rechte toebe- 5hoert. Die vorste pantGa naar voetnoot(2) des tunikeels bediedt dat die 6prelaet sal altoes sine verstendeghe cracht keren onverbeelt, 7met minnen, in bloetheitGa naar voetnoot(3). Die achterste pant es dat hi 8daer na staen salGa naar voetnoot(4) dat sinen levene ende sire leren na te 9volghene sinen volke orborlec siGa naar voetnoot(5). Die twee scoudernade, 10die dese pande te gadere houden, dat es een gedurech be- 11gheren Goods eere, ende der minschen salecheitGa naar voetnoot(6). Die 12mouwen die die arme bedecken dat es een stare wederstaen 13in beiden siden liefs ende leets, dat dese waerheit middelen 14ochte verbeelden mochteGa naar voetnoot(7). Dat hoeslop, lancs ghesne- 15denGa naar voetnoot(8), bediet dat die wijsheit des prelaets hare deilen sal 16in den werkenGa naar voetnoot(9), in beiden siden, dat es ten goeden ende ten 17quaden, na dats ieghewelc behoeft, selken troesten ende 18selken berespen, den enen hard den anderen goedertieren. 19Nochtan en mach die wijsheit in hare selven niet gedeilt | |
[pagina 198]
| |
1sijn; ende hier omme heeft si stertelenGa naar voetnoot(1) van jacincte, disc 2altoes eenvuldech houtGa naar voetnoot(2), dat es die principale intencie dat 3elc prelaet sal altoes meinen die ere Goods ende orbore des 4voles ons Heren. Die vesenGa naar voetnoot(3) van desen clede dat waren 5twee ende tseventech guldene bellen. Dat bediet ons dat die 6waerheit der Ewangelien ende Christus leven es oppenbare 7geleert, overmids godleke minne, in twee ende tseventech 8tongen, dat es in allen inden van erterikeGa naar voetnoot(4). Ende tusschen 9elke belle een ront knop van den viere varuwen die ic vore 10noemde. Hier met versteet men dat alle die ghene die dese 11waerheit geleert hebben overmids den heilegen Gheest, die 12hebbense oec mede gheleeftGa naar voetnoot(5): ende hieromme stont tus- 13schen elke guldene belle een knop van viere varuwen. Ende 14aldus warense ghecleedtGa naar voetnoot(6), ende ghelijc den levene ons 15Heren Jhesu Christi met viere dogheden, dat es met byssen 16der puerheit ende der onnoeselheit, met purpere der onder- 17worpenre ghehoersamheit, met dobbel roeder varuwen, dat 18es alle contrarie der doecht verwinnen ende wederstaen 19overmids gerechtecheitGa naar voetnoot(7), met jacincte eenvuldegher hemel- 20scher meiningen altoes daer in te blivene sonder twevul- 21decheitGa naar voetnoot(8). Aldus sal elcs prelaets leven cieren sine leringhe; 22want en ciert dat leven die leringhe niet, soe es die leringhe 23dicwile te vergeefs. | |
[pagina 199]
| |
1Dat seste cleet des bisscops der Joden dat was ront, 2sonder mouwen also ·j· scapelarijsGa naar voetnoot(1), ende ginc tote den 3lindenen des priesters. Ende et was oec van den viere 4coloren die ic vore noemde, ende gout daer mede in ghe- 5weven. Ende het was open vore die borst, eenre palmen 6breet; ende die selve inden in beiden sidenGa naar voetnoot(2) waren te gadere 7gevueget tote den armgaten met guldenen haken in guldene 8ringhe. Met desen scapelarijs versteet men enecheit ons 9geests, want si verenecht alle doecht in hare, overmids 10inwindege eiscinghe haerre guldenre hakeGa naar voetnoot(3) ende die be- 11geerleke toevoeginghen onser guldender ringeGa naar voetnoot(4). Dese 12enecheit en mach niemen eigenleke vercrighen noch besitten, 13het en si overmids erenstege uefeningeGa naar voetnoot(5) der ewangelischer 14waerheit, daer ic vore ave seide. Dese enecheit es van viere 15coloren, want alle dogede beghinnen ende inden in hare; 16ende si hebben hare varuwe ende hare cierheit van hare; 17ende si sijn alle ene doecht ende een leven in hare, overmids 18dat ingewevene gout, dat es karitate ende godleke minne, die 19alle doghede ute enecheiden brinct ende in enecheiden weder 20voert leitGa naar voetnoot(6). Dit scoudercleet der enecheit en heeft gene 21mouwen, want enecheit des geests, na wise der enecheitGa naar voetnoot(7), 22blijft altoes ront ende geheel in hare selven, ende en geeft 23hare te gheenre siden ten creaturen: ende daer omme es si 24fonteine alre doghede, want si geeft ute hare rivierenGa naar voetnoot(8), | |
[pagina 200]
| |
1ende blijft gheheel in hare selven. Ende si es vore open, 2eenre palmen breet, ende hier omme eisct si altoes ·j· be- 3gherlec insien in hareGa naar voetnoot(1). Ende dit cleet daer wi enecheit 4mede verstaen, dit hadde op elke scoudere in gout besetGa naar voetnoot(2), 5enen rikeleken steen, dienmen Onichinus hetet, ende daer- 6inne gegravenGa naar voetnoot(3) met letteren die twelef namen der kindere 7van Israel, in elken steen sesse namen, na die ordinancie 8haerre gheboert. Want God woude dat dat ghemeine volc 9dat ghelove ende die gerechtecheit haerre vorderen nimmer- 10meer en vergate; ende hier omme droech die bisscop die 11namen der twelef patriarke op sine scouderen in alle sire 12sacrificien, ghegraven in twe steene. 13Dese steene sijn bruun van varuwen ende dorscinech 14alsoe eens minschen naghel, ende omvaen met blickenden 15ringhenGa naar voetnoot(4), ende si wassen in Arabien. Hier mede verstaen 16wi die twelef Apostelen, die onse patriarke sijn, want si 17hebben ons Gode gewonnen in den geeste ende in den ghe- 18love. Ende si waren bruun overmids hare verworpene leven, 19doerschinech alse een naghel overmids godleke wijsheit. 20Onder den dorescinegen naghel droeghen si een bloedech 21vleesch, overmids groete persecucie; ende si waren ghegordet 22met blickenden gurdelen, dat es datsi versmaedden ende 23derfdenGa naar voetnoot(5) alre tijtleker dinghe sonder nauwe noetorstGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 201]
| |
1Ende si sijn ghewassenGa naar voetnoot(1) in Arabien, dat es behendech 2ende oetmoedechGa naar voetnoot(2), ende hier mede hebbense onse vor- 3deren geleert ende bekeert; ende si waren in gout beset, 4want si besaten enecheit des geests in godleker minnen. Ende 5si stonden in beiden siden op die scouderen, want si ontfin- 6ghen heidene ende Joden, alle die ten gheloeve comen 7wouden. Ende die prelate ende die lereren daer men dese 8doghede in vint, dien salmen volghen haerre leerren ende 9haren levene, want si sijn ghewareghe herden, ende nieman 10andersGa naar voetnoot(3). |
|