Hoofdstuk XXXVI
Hoe de eerste rivier van deze bron het geheugen siert
DE eerste rivier der genade, die God doet vloeien in deze komst, dat is een pure eenvoudigheid, die licht in den geest zonder onderscheid. Deze rivier neemt haren oorsprong uit de bron in de eenheid des geestes, en vloeit recht omlaag, en doorgaat alle krachten der ziel, de hoogste en de laagste, en verheft ze boven alle menigvuldigheid en onledigheid, en maakt in den mensch eenvuldigheid, en toont en geeft hem een innerlijken band in zijn geestes eenheid. Aldus wordt de mensch verheven naar het geheugen en ontslagen van den vreemden inval en van de ongestadigheid.
Nu eischt Christus in dit licht een uitgaan naar de wijze van het licht en van deze komst. Zoo gaat de mensch uit en merkt en vindt zich zelven door middel van dit eenvuldige licht, dat in hem is gestort, gevoegd, en gestadigd en doorgaan en behouden in de eenheid zijns geestes of van zijne gedachten. Hier wordt de mensch verhoogd en gezet in een nieuw wezen, en hij keert in zich, en stelt zijn geheugen op naaktheid boven allen inval van zinnelijke beelden en boven menigvuldigheid. Hier bezit de mensch de wezenlijke en bovennatuurlijke eenheid zijns geestes als zijne eigene woning en zijns zelfs eeuwig persoonlijk erfdeel. Altoos heeft hij eene natuurlijke en bovennatuurlijke neiging tot diezelfde eenheid; en diezelfde eenheid zal hebben door middel van de gaven Gods en de eenvoudige meening eene eeuwige minnelijke neiging tot die hoogere eenheid, waar de Vader en de Zoon in