Hoofdstuk XIII
Van dankbaarheid
UIT een innige devotie komt dankbaarheid voort, want niemand kan God zoo goed danken en loven, als de innig devote mensch. Met recht moeten wij God danken en loven, want Hij heeft ons geschapen als verstandige schepsels; den hemel, en de aarde, en de engelen tot onzen dienst gëordend en gevoegd; omdat Hij om onze zonden mensch is geworden, omdat Hij ons heeft geleerd, en onderwezen, en voor ons heeft geleefd, en omdat Hij in een ootmoedig kleed ons heeft gediend, en een smadelijken dood om ons heeft geleden, en ons beloofd heeft zijn eeuwig rijk en zich zelven tot loon en tot dienst; en omdat Hij ons in onze zonden gespaard heeft, en daarna ieder keer ons wil vergiffenis schenken of geschonken heeft, en zijn genade en zijne min in onze ziel heeft gestort; en omdat Hij in ons en met ons eeuwig wil wonen en blijven; en Hij ons al de dagen onzes levens met zijne edele sacramenten, naar gelang van onze behoeften, bezoeken wil, en bezocht heeft. En omdat Hij ons zijn lijf en zijn bloed in spijs en in drank naar gelang van ieders begeerenden lust heeft nagelaten. En omdat Hij de natuur, en de schriftuur, en alle creaturen tot een exempel, en tot eenen spiegel ons voor heeft gelegd, opdat wij merken en leeren, hoe wij al onze werken moeten doen verkeeren in deugden. En omdat Hij ons gezondheid, kracht en macht, en, somwijlen, ziekte tot ons nut heeft verleend, en het uiterlijk noodige gegeven, en innerlijke rust en vrede in ons heeft ge-