Van Arm Vlaanderen tot De voorstad groeit
(1988)–M. Rutten, J. Weisgerber– Auteursrechtelijk beschermdDe opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946)
[pagina 263]
| |
E. EvaluatieHet kenschetst de richtingbepalende invloed van Van Nu en Straks dat, ook nà het verdwijnen van het invloedrijke tijdschrift, de literatuur verder in toonaangevende periodieken vorm heeft gekregen. De groepering die erop volgde, berustte echter niet alleen op literaire, maar in de eerste plaats op partijpolitieke en ideologische polarisatie. Het katholieke reveil was in Vlaanderen o.m. geresulteerd in de oprichting van Dietsche Warande en Belfort, dat een tegengewicht vormde voor het ‘open’, niet-confessionele maar toch overwegend vrijzinnige en zelfs even anarchiserende Van Nu en Straks en voor de onmiddellijke voortzetting hiervan in Vlaanderen. De standpunten in Vlaanderen waren al minder scherp afgelijnd: positief katholieke auteurs werden naar Dietsche Warande en Belfort overgehaald, of ze verkozen zelf Vlaamsche Arbeid of De Groene Linde, terwijl de vrijzinnige traditie zonder nadrukkelijke dogma's vertegenwoordigd werd in De Vlaamsche Gids en de extremistische lijn, die eveneens in Van Nu en Straks was aangebracht, werd voortgezet in het weinig invloedrijke Ontwaking. Vlaanderen bracht ook in zuiver literair opzicht een compromis: het door Van Nu en Straks geweerde regionalisme werd als gevolg van het succes van Streuvels opnieuw gewaardeerd, wat leidde tot een zich uitbreidende bloei van de heimatliteratuur. Een tegenreactie kwam van de Boomgaardgroep, die een nieuw offensief tegen het regionalisme inzette. Met hun aanval op iedere vorm van provincialisme sloten ze, over Vlaanderen heen, bij de Van-Nu-en-Straksers aan, met wie ze de Europese blik gemeen hadden: De Ridder noemde zich zelf een ‘intellectuel “européanisant”’.Ga naar voetnoot75 Het ‘europeaniseren’ van De Boomgaard bleef echter, bij gebrek aan eigen scheppingskracht, beperkt tot het invoeren van eigentijdse ‘vreemde’ elementen, en dit juist omstreeks 1910-1911, op het moment dat elders in Europa het futurisme op verschillende plaatsen tegelijk doorbrak. Op die manier werd in Vlaanderen de sfeer van ruimtelijke en geestelijke schaalvergroting voorbereid waarin het expressionisme, bij zijn explosie door de stroomversnelling van Wereldoorlog I, onmiddellijk vaste voet kon krijgen. De literatuur van de eerste decenniën van de 20e eeuw heeft dus, globaal beschouwd, een drievoudige functie gehad: stabilisatie, doorstroming en voorbereiding. Historisch bekeken, ging het dan ook in de volste zin van het woord om een overgangsperiode; vanuit esthetisch oogpunt was de literatuur van ‘het verloop van Van Nu en Straks’ een overgangsliteratuur. Opmerkelijk in dit verband is overigens dat de meeste auteurs die vóór de oorlog op de voorgrond traden tevens critici waren, die vooral de toen toonaangevende Franse literatuur in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften introduceerden. Hun rol was in hoofdzaak een bemiddelende. Slechts enkele uitzonderlijke individuen, zoals Cyriel Verschaeve door zijn profetische en visionaire verbeeldingskracht, zoals diens tegenpool Jan van Nijlen door zijn klassiek eenvoudige en technisch volmaakte vormkracht, zijn erin geslaagd in hun creatief werk ook een persoonlijke toon te treffen en zo hun louter historische rol te overstijgen. |
|