Terugblik 1880-1930
(2003)–Felix Rutten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina binnenkant omslag-1]
| |
[pagina 2]
| |
[pagina 4]
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
InleidingEen verdwenen handschrift teruggevonden‘Ik zou dan toch eindelijk willen weten,’ schreef Felix Rutten op woensdag 23 juli 1969 vanuit Subiaco bij Rome aan burgemeester Hub Dassen van Sittard, ‘waar ik aan toe ben wat betreft mijn handschrift “Terugblik” (Sittard 1880-1930), hoe lang geleden al en geheel vriendschappelijk, ter beoordeling in handen gesteld van uw archivaris, de heer J.L. Offermans.’Ga naar eind1 Maar de burgemeester kon hem niet helpen: Terugblik was ‘ondanks intens speurderswerk en navraag, niet aan het daglicht gekomen. Dezerzijds wordt zulks ten zeerste betreurd. Aangenomen moet worden, dat uw scriptie ongelukkigerwijze is zoek geraakt.’Ga naar eind2 Felix reageerde diep gekwetst: ‘Een pak machineschrift, een ongeveer tachtig bladen, groot formaat, en dan nog wel andermans eigendom, in welk huis verliest men zo iets, alsof het een risje cigarette-papier geweest was.’Ga naar eind3 De warme relatie van Felix met zijn geboorteplaats was definitief bekoeld, en archivaris Offermans kreeg, hoewel ten onrechte, de schuld. Toen Walter Darley, bestuurslid van Veldeke, Felix Rutten in het voorjaar van 1971 in zijn portierswoning aan de Via Aurelia nr. 269 opzocht en opperde dat de Vereniging Veldeke Felix' nalatenschap misschien in bewaring zou kunnen nemen tot het moment dat de collectie aan de op te richten universiteit van Maastricht kon worden overgedragen, had Felix daar wel oren naar, ‘daar ik met de leugenaar Offermans niks meer wil te maken hebben, en Sittard nog alleen maar centen telt en geen weet heeft van de Muze.’Ga naar eind4 Felix ‘H. Rutten stierf enkele maanden later, op 22 december 1971. Het manuscript, beter gezegd: het typoscript, was toen nog steeds niet terecht. Pas eenendertig jaar later zou het bij toeval worden aangetroffen in de collectie A.H. Simonis, die in het Stadsarchief Sittard-Geleen berust.Ga naar eind5 | |
[pagina 10]
| |
Van Sittard naar RomeFelix Rutten werd geboren in Sittard op 13 juli 1882.Ga naar eind6 Ruim dertig jaar van zijn lange leven - hij werd 89 jaar oud - heeft hij in Limburg doorgebracht: in Sittard zijn kinderjaren en het grootste deel van zijn middelbare schooltijd (1882-1900), te Rolduc het laatste jaar van het gymnasium en de tweejarige cursus filosofie (1900-1903), tijdens de Eerste Wereldoorlog twee jaar in Venlo als redactiesecretaris van de Nieuwe Venlosche Courant (1914-1916), en tenslotte een tiental jaren in Geulle (1919-1929), waar hij, niet erg gelukkig getrouwd met de schrijfster Marie Koenen, eerst op de Snijdersberg nr. 12 woonde en vanaf 1924 in de nieuwe villa Schieversberg. In de jaren 1903-1909 studeerde hij aan de universiteiten van Leuven en Luik. Gedurende twee levensperioden (1910-1914 en 1929-1937) trok hij als reisjournalist door vrijwel alle landen van Europa, door Noord-Afrika en Israël. Tenslotte streek hij voorgoed neer in Rome, waar hij als ‘Limburgse Romein’ een gewaardeerd ambassadeur werd voor de schoonheden van de Eeuwige Stad.
Felix Rutten heeft als schrijver nationale bekendheid genoten: als dichter in de sfeer van Tachtig vooral in de literaire wereld, als reisverslaggever en dramaturg in een veel bredere kring. Voor de katholieke gemeenschap van Nederland was hij gewaardeerd huispoëet bij bijzondere uitgaven en gevierd spreker bij manifestaties van rijk Rooms leven. Rond 1920 stond hij op het toppunt van zijn roem. Maar vanaf 1925, na een vernietigende kritiek in het tijdschrift Roeping, raakte hij in literaire kringen uit de gratie. Omdat hij zich als dichter niet vernieuwde, was dat ook onvermijdelijk. Hoewel zijn roem dus verbleekte, bleef zijn naam toch bekend door zijn reisverslagen in dag- en weekbladen en zijn reisboeken. Zijn verblijf in Rome vanaf 1937 droeg aan die bekendheid bij: als bohémien, lettré en historicus verwierf hij er zijn vaste plaats in de Nederlandse kolonie, naar de gelegenheid sportief gekleed of zeer gesoigneerd, en bekende en onbekende Nederlanders die naar Rome reisden, vertelden enthousiast over hun ontmoeting met deze kleurrijke heer, een kras ‘monument’ van Nederlandse cultuur in Italië. Onder hen ook Godfried Bomans, die Felix Rutten - ‘een stevig gebouwd mannetje, met borstelige witte wenkbrauwen, een witte snor en een wit baardje’ - aanprees als ‘de beste gids van Rome’.
Na 1955 begon een nieuwe periode van erkenning. Felix Rutten was de zeventig ruim gepasseerd, maar nog steeds kerngezond. Een oude liefde ontwaakte: die voor de ‘romantiek’ van Limburg en het dialect van zijn geboortestad. Een nooit verdwenen droom, in stand gehouden door het bewaren van afstand. In 1956 kwam burgemeester M.W.J. Coenders van Sittard naar de Via Aurelia om kennis met hem te maken en kort daarop verleende de gemeente een subsidie voor de uitgave van zijn eerste bundel dialectpoëzie, Alaaf Zitterd (1956). Felix' goede vriend en oud-stadgenoot, prof. Zef Timmers, schreef zijn kennissen aan om bij gelegenheid van Felix' vijfenzeventigste verjaardag een fonds te vormen, waaruit de uitgave van meet dialectwerk gefinancierd kon worden. Limburg zingt en Novellen verschenen in 1957 en 1958. De boekjes vonden helaas weinig kopers, waardoor | |
[pagina 11]
| |
de uitgave van de aangekondigde bundels Keuningskènjer en Luuj en laeve oet awd Zitterd niet doorging.Ga naar eind7 Maar de activiteit vond ook waardering, en niet alleen in Veldeke-kring. Want toen de Sindaco van Rome op 29 oktober 1957 aan Felix Rutten op het Capitool de zilveren eremedaille van de stad uitreikte, prees hij hem mede om zijn dialectverzen, een teken dat hij om Rome toch ook de vaderstad niet had vergeten en dat hij dus het hart op de juiste plaats droeg.Ga naar eind8 ‘Italië begint in Limburg’ had Felix Rutten in 1918 al geschreven. Nu hij Romein geworden was en de droom van het groene Limburg in hem was blijven leven, wilde hij de gelijkenis van Limburg/Sittard met Italië/Rome uitwerken en beschrijven: overeenkomsten in de karakteristiek van steden en dorpen en dagelijks leven, het taalgebruik en de volksgebruiken, de beleving van het geloof; ook zou hij Sittardse figuren tekenen die zich door hun werk en leven onderscheidden en daardoor op heel eigen wijze vorm gaven aan het ‘noi antri’ van de Romeinen: de zoeaaf Gilliam Lindemans, Nikola Reubsaet die zich hertog van Camposelice mocht noemen, de musicus Bernard Pothast, de ‘gevangen condor’ Charles Beltjens.Ga naar eind9 Najaar 1961 en heel 1962, het jaar waarin hij tachtig werd en drager van de zilveren erepenning van de stad Sittard, was hij ermee bezig: schrijven, schrappen, herschrijven. Op 13 december 1962 noteerde hij: ‘Ikzelf schrijf nu mijn “Italië-Limburg” wel voor de vijfde keer, en nóg ben ik er niet in vrede mede.’ Ruim drie maanden later was het werk ‘bijna gereed’.Ga naar eind10 Dan is er radiostilte. Mogelijk achtte hij de moeizaam tot stand gekomen compositie onevenwichtig, doordat het eraan ten grondslag liggende thema soms wat geforceerd was doorgevoerd, dan weer moeilijk waarneembaar was. Fragmenten uit Italië begint in Limburg zou hij gebruiken voor zijn bijdrage aan het ‘Limburg- | |
[pagina 12]
| |
nummer’ (mei 1963) van De Nieuwe Limburger en bewerken tot artikelen voor de tijdschriften Maasland (1968-1970) en Limburg Vandaag (1970-1972). Intussen was de tachtigjarige op 25 januari 1963 in de Sittardse stadsschouwburg gehuldigd. Op de eerste rij bleef een stoel onbezet; hij was bestemd voor de feesteling, die afwezig was maar de volle zaal vanaf een geluidsband toch toesprak. Godfried Bomans legde het de feestgangers uit: ‘Hij heeft Limburg gekend als een argeloze bruid en vreest de ontmoeting met de kloeke zakenvrouw, die eruit te voorschijn kwam. Ziedaar de reden van die lege stoel.’ Hoewel hij er niet wilde verschijnen, is Felix Limburg en Sittard voor die huldiging heel dankbaar geweest. Hij wilde graag iets terugdoen. | |
TerugblikDrie jaar later, op Witte Donderdag 1966, toen hij door een hartziekte getroffen werd waarvoor hij enkele weken in een kliniek moest worden opgenomen en waarvan hij maar langzaam herstelde, was hij ‘net klaar met een nieuw handschrift, dat ik Terugblik genoemd heb, Vijftig jaren Limburg, 1880-1930...’. Aan deze ‘kleine cultuurgeschiedenis van ons gewest’, waarvan de titel oorspronkelijk ‘Achteraf gezien’ luidde, had hij een goed jaar gewerkt. Jan Poelhekke, de directeur van het Nederlands Historisch Instituut in Rome, en Anton van Duinkerken, pseudoniem van de Nijmeegse hoogleraar Willem Asselbergs, hadden hem plaatsing in Maasland of een uitgave in boekvorm door Desclee de Brouwer te Brugge geadviseerd. Het eerste leek Felix, gelet op de omvang van het typo- | |
[pagina 13]
| |
script, niet wel mogelijk, Desclee de Brouwer wilde een autobiografie, en uitgeverij De Toorts in Haarlem, waar in 1960 zijn boekje In Assisië verschenen was, zag het voor haar fonds niet zitten. Was er dan in Limburg geen uitgever te vinden? Felix Rutten legde de vraag voor aan archivaris Offermans, met wie hij voor en na de huldigingsbijenkomst in Sittard uitvoerig gecorrespondeerd had. Ondanks de donkere wolken boven de gemeentelijke financiën achtte deze, na ruggespraak met de gemeentesecretaris en de secretaris van de Culturele Raad Limburg, een uitgave door de gemeente Sittard met steun van Anjerfonds en provincie niet onmogelijk.Ga naar eind11 Rond Terugblik volgen nu vier maanden van bedrijvigheid. Op 2 januari 1967 stuurt Felix aan Offermans het typoscript toe. Deze gaat onmiddellijk over tot kritisch doornemen en maken van notities. Op 2 maart reageert hij: een schrijven van acht pagina's met vele kanttekeningen, enig commentaar en een aantal vragen. Felix zegt hem per omgaande hartelijk dank en wijst tevens met nadruk op een potentiële sponsor, de industrieel dr. Louis van der Grinten uit Venlo, ‘een van mijn intiemste Limburgse vrienden’. Deze was bij Felix op bezoek geweest en bleek geïnteresseerd in ‘de zwanenzang van de welhaast vijfentachtigjarige, Limburgse schrijver’. Op 2 april gaat Felix uitvoeriger in op Offermans' opmerkingen en vragen en voegt er een geheel herziene versie van de beide eerste hoofdstukken bij. Offermans op zijn beurt zoekt contact met dr. van der Grinten, die zich tot steun bereid verklaart, en met Constant Verheggen, de cultuurambtenaar van de gemeentesecretarie, aan wie hij meedeelt dat voor Terugblik gelden uit de provinciale kas kunnen worden aangetrokken en tevens vraagt te bezien of er door de gemeente iets | |
[pagina 14]
| |
gedaan kan worden. Typoscript en gevoerde correspondentie geeft hij aan Verheggen door. Aan Felix Rutten doet hij verslag van zijn activiteiten en deelt hij mee dat de afdeling Onderwijs, Cultuur en Recreatie de zaak van de gemeentelijke en provinciale subsidies verder behandelt. Ook attendeert hij Felix nog eens op twee zijns inziens gevoelig liggende passages in Terugblik, namelijk de verwisseling van de burgemeesters Rutten en Gijzels bij de ontvangst van de Koningin op de Sittardse tentoonstelling van 1913 en de negatieve benadering van de zusters ursulinen.Ga naar eind12 Blijkbaar had hij niet de moed om een derde gevoelige kwestie aan te taken, t.w. de weinig vleiende karakterisering van een aantal leden van de familie Rutten, waar Felix nu eenmaal veel minder mee ophad dan met de familie van zijn moeder, de Imkamps. Op 12 april 1967 tenslotte deelt Offermans aan Felix Rutten mee: ‘Alle correcties worden conform uw aanwijzingen aangebracht.’ Tegelijk geeft hij aan Constant Verheggen nog enkele gewisselde brieven door en merkt op: ‘De (door Felix Rutten gewenste) correcties zal ik aanbrengen zodra de financiering begint te lopen. Geef me dan alle manuscripten van Felix even terug.’ En vol optimisme schrijft hij aan Felix Rutten: ‘als streefdatum hebben we uw verjaardag, 13.7.67.’Ga naar eind13
Na 12 april 1967 zijn gedurende anderhalf jaar geen relevante stukken voorhanden, maar op grond van de brieven die vanaf 14 oktober 1968 over Terugblik gewisseld zijn, is de gang van zaken wel te reconstrueren. Welnu, de afdeling Onderwijs, meer in het bijzonder Constant Verheggen, onder supervisie van zijn chef, Johan Pilgram, legde het typoscript met daarbij gevoegde correspondentie voor aan A.H. Simonis, die tot oordelen bevoegd geacht werd; - archivaris Offermans duidde hem liefst aan met de benaming ‘deskundige’ (tussen aanhalingstekens! wat iets zegt over beider relatie). ‘Men’ (Simonis, Pilgram en Verheggen, de afdeling Financiën, wellicht ook gemeentesecretaris Karel Hendriks, die tevens econoom was van de zusters ursulinen) kwam daarna tot het besluit dat, gelet ook op de kritische noten van Offermans waarmee Simonis het naar verluidt eens was, én gezien de toestand van de gemeentelijke financiën, het typoscript niet in de voorliggende vorm kon worden uitgegeven. De uitgave van een versie die van gevoelige elementen gezuiverd was, achtte ‘men’ in de toekomst overigens niet uitgesloten. Een bijkomend probleem was het plan voor de uitgave van een groot historisch boekwerk, Sittard, historie en gestalte, waarvoor Burgemeester en Wethouders op 20 september 1967 een krediet van 13.000 gulden hadden verleend. Dit project, waaraan behalve Simonis en Offermans ook Felix' vriend Timmers meewerkte, nam concrete vormen aan in de periode 1968-1970, - reden temeer om met Felix' geesteskind geen al te grote haast te maken. Het typoscript van Terugblik, inclusief de tweede versie van de eerste twee hoofdstukken en mét een aantal erover gewisselde brieven, bleef dus in handen van Simonis en werd, al dan niet met opzet, vergeten.Ga naar eind14 Ook Felix Rutten had geduld, meer dan een jaar. Van de negatieve ontwikkelingen in Sittard wist hij niets, ook niet via zijn vriend Zef Timmers, met wie hij pas op 3 december 1969 over de gang van zaken rond Terugblik zou spreken.Ga naar eind15 Maar de tekst van Terugblik liet hem niet los. In juli-augustus 1968 maakte hij een nieuwe versie (de derde) van de eerste | |
[pagina 15]
| |
twee hoofdstukken gereed. Toen Frans Kengen, zijn oude vriend uit Geulle, hem in de augustus-september in Rome bezocht, gaf hij die het typoscript mee. Hij verzocht Frans om het aan Offermans te overhandigen, met de mededeling dat hij nu ook eigen geld voor de uitgave wilde fourneren. Zo zou het gestrande schip wellicht weer vlot raken en zou zijn vurige hoop in vervulling kunnen gaan, dat Terugblik nog voor zijn dood - Felix was intussen 86 jaar geworden - zou verschijnen.Ga naar eind16 Een telefoontje van Frans Kengen was voldoende om archivaris Offermans in de pen te doen klimmen. Dezelfde dag nog deelde hij Pilgram, chef van de afdeling Onderwijs, mee dat Felix Rutten nu zelf geld wilde steken in de uitgave van Terugblik, dat hij twee hoofdstukken (‘die thans in mijn bezit zijn’) had herschreven en dat deze nu in de plaats moesten komen van de betreffende hoofdstukken in het typoscript, dat indertijd door Offermans aan de afdeling Onderwijs was doorgegeven. ‘Nu is de vraag: heeft u of een der andere heren soms nog het handschrift in het archief? Zoudt u een en ander willen (doen) nazien?’Ga naar eind17 Heeft Pilgram dat echt gedaan? Heeft hij Constant Verheggen gevraagd het na te trekken? Waren hij en Verheggen werkelijk vergeten wie de ‘deskundige’ was die het typoscript indertijd ‘nog eens bekeken’ had? Wisten zij dan niet meer, dat overleg, onderling en met derden, geleid had tot de beslissing het project vooralsnog niet door te zetten? Johan Pilgram zelf zegt desgevraagd, dat hij zich niets kan herinneren en acht dit een logisch gevolg van het feit dat Constant Verheggen dit soort zaken zelfstandig placht te behandelen.Ga naar eind18 Hebben Pilgram of Verheggen Simonis over de zaak aangesproken? En heeft die, misschien met medeweten van andere betrokkenen, gedaan of zijn neus bloedde? Hoe dan ook, het typoscript van Terugblik heette te zijn ‘zoekgeraakt’. Wie ging het Felix vertellen? Die missie mocht Frans Kengen op zich nemen. Op 3 februari 1969 berichtte hij zijn oude vriend dat het typoscript in Sittard zoek was. Felix reageerde op 11 februari onthutst: ‘Je brief van 3 dezer is een pijnlijke slag voor mij geweest, die me tot in mijn slaap toe gekweld heeft.’ In eerste instantie was Felix ervan overtuigd dat Offermans ‘met de beste bedoelingen’ had gehandeld, maar al gauw wilde hij Offermans - tot nu toe zijn enige aanspreekpunt bij de gemeente - als zijn boodschapper naar de burgemeester sturen om verhaal en schadeloosstelling. Offermans gaf zijn oordeel over de gang van zaken aan Frans Kengen, met wie hij over de pijnlijke kwestie heel open communiceerde. Hij schreef, ervan overtuigd te zijn dat niet de heer Pilgram verantwoordelijk was voor het zoekraken; eerder geloofde hij dat ‘het manuscript de buit (was) geworden van een “verzamelaar”; er zijn lieden die alles verzamelen en alles kunnen gebruiken’. Maar hij wenste zich niet door Felix te laten gebruiken: ‘Ik heb de zaak naar beste weten afgedaan, de zaak doorgegeven aan de Heren die voor de centen en uitgifte zorgen. Ik heb de schrijver zelf de gang van zaken medegedeeld en geen bezwaar gehoord. Ik heb mijn portie dus geblazen. Ik stop er dus mee.’Ga naar eind19 En weer bleef het stil.
Toen Felix op 13 juli 1969 in Albergo Belvedere te Subiaco bij Rome zijn zevenentachtigste verjaardag vierde, waren er ook gelukwensen van Burgemeester en Wethouders van | |
[pagina 16]
| |
Sittard. In zijn reactie bracht Felix de ‘vreemdsoortige’ - hij had ook best mogen zeggen: beschamende - gang van zaken rond Terugblik ter sprake. De burgemeester wist van niets en vroeg Offermans, ziek thuis, om hem nader te informeren. De volgende dag al voldeed deze omstandig aan het verzoek. Drie weken later volgde een brief van burgemeester Dassen aan Felix Rutten, waarin over de zaak gesproken werd in termen van ‘beslist geen boze opzet’ en ‘een ongelukkige samenloop van omstandigheden’. Tegelijk verzocht Dassen aan Felix om aangetekende toezending van ‘de nog in uw bezit zijnde copie van uw handschrift’, opdat in Sittard daarvan de nodige kopieën gemaakt konden worden; portikosten etc. kwamen uiteraard voor rekening van de gemeente. Pas enkele maanden later, op 28 oktober 1969, kwam Felix met zijn antwoord: ‘Laat ik er maar liever niet meer aan denken. Voor mij is de aardigheid er voorgoed of en ik stoot me maar liever geen tweede maal aan eenzelfde steep.’Ga naar eind20 | |
‘Terugblik’ nader beschouwdFelix Rutten deelt in het ‘Woord vooraf’ en in diverse brieven uitdrukkelijk mee dat Terugblik geen verkapte autobiografie is, omdat dat niet zou passen bij ‘zijn bescheiden aard en wezen’. Al eerder, op 2 april 1963, had hij tegenover Offermans, die zich bijzonder geïnteresseerd toonde in zijn levensverhaal, opgemerkt: ‘(...) Maar ik kan geen boek gaan schrijven over mezelf. Dat ligt allerminst in mijn aard en ik heb nooit geleerd om werk te maken van mijn eigen “Wenigkeit”.’Ga naar eind21 Enige pose is hier niet vreemd aan, want hij stond graag centraal in een gezelschap en genoot van hem verleende onderscheidingen. Van de andere kant was soberheid toch ook een levenskenmerk en kon hij goed omgaan met mensen, ook en graag met ‘gewone’. Maar hij verzweeg een argument voor zijn afkeer van een autobiografie. Het was gelegen in enkele mislukkingen, waarmee hij liever niet te koop liep, t.w. zijn niet meer gewaardeerde dichterschap en de relaties die niet duurzaam waren. In het bijzonder gold dat laatste in deze periode voor zijn contacten met twee vrouwen. In de eerste plaats de Noorse Sophie Dreyer, op wie hij echt verliefd geweest is, zoals zij dat was op hem. Hoewel hij niet op haar huwelijksaanbod is ingegaan - hij wilde zijn vrijheid nog niet opgeven - zou hij zijn leven lang contact met haar blijven houden. De andere was Marie Koenen, de enige met wie hij, meer met het hoofd dan het hart, een formeel contract sloot, dat echter niet volstond om deze twee strijdige naturen een leven lang met elkaar te laten optrekken. De scheiding deed hem Geulle verlaten, de plaats die hem om de natuur en om de mensen lief zou blijven en waar hij begraven had willen worden, liever dan in Rome. Ze leidde ook tot zijn vertrek uit Limburg, waar hij thuis was en in aanzien stond. Het argument om over deze pijnlijke zaken te zwijgen was legitiem; een mens hoeft met zijn ongeluk niet te koop te lopen. Over de pijn die hij voelde sprak hij niet, en geleden tegenslagen waren voor hem geen reden tot zelfbeklag. Maar de schoonheid die hij daarin óók beleefd had, bleef hij koesteren, ook al was ze verdwenen. Hij bleef leven met de droom. Dat was zijn recht. In zijn memoires over de jaren 1880-1930 blikt hij terug op zijn jeugd, zijn studiejaren, ook op dat stuk van zijn leven waarin Sophie en | |
[pagina 17]
| |
Marie aanwezig waren. Maar hij putte uit de grote voorraad van zijn herinneringen slechts voorzover hém dat beliefde.
Voor een ruim vijfentachtigjarige zijn de herinneringen benijdenswaardig accuraat en getuigen ze van een nog scherp waarnemingsvermogen. Als we Felix in onze aantekeningen bij de tekst soms moeten corrigeren, staat daar heel veel tegenover dat géén bijstelling behoeft. Na Frans Erens, die in zijn Vervlogen Jaren het Limburgse landleven opriep van het derde kwart van de negentiende eeuw, heeft Felix Rutten met zijn Terugblik een uniek egodocument nagelaten, dat ons mensen en dingen in en rond Sittard anno 1900 tekent en dat ons de veranderingen laat meebeleven die groeiend nationaal gevoel, mijnindustrie, nieuwe middelen van verkeer en de katholieke emancipatie in Limburg teweegbrachten. Tot nu toe beschikten we alleen over uitstekend fotowerk uit die periode, nu is er ook een literair document over onze regio van een eeuw geleden.
In zijn ‘Woord vooraf’ deelt Felix Rutten ons verder mee dat hij wil schrijven over ‘hoe men in die dagen van romantiek en schuldeloze achterstand in ons zuiden geleefd heeft’. Dat door Felix graag gebruikte woord ‘romantiek’ vraagt om toelichting, omdat wij er, in de wereld van kunst en literatuur althans, iets anders onder verstaan dan Felix. Die had er | |
[pagina 18]
| |
overigens best wel over nagedacht. Met zijn lezing over De Romantiek van Limburg was hij tijdens de Eerste Wereldoorlog een veelgevraagd spreker, en daarin heeft hij zich duidelijk uitgesproken: ‘Romantiek is droom. Romantiek is kind van verbeelding, is feest van fantasie. Zij haat wat lelijk is en vlucht daarom de werkelijkheid.’ Bij ‘romantiek’, zó verstaan, paste Limburg wonderwel. Het land is er romantisch, omdat het een land is, ‘waarin zich schoonheid in-dromen laat, (...) een land kortom, dat de fantasie stof geeft. In zulk een land moet er achtergrond van historie zijn, er moet atmosfeer zijn en er moet zijn wat de Engelsen “scenery” noemen.’ Ook het katholiek geloof, de kerk paste daarbij. ‘Zij is loutere romantiek. Want droomt zij niet schoonheid in alles, God in broodgedaante, zijn bloed in wijn, de hemel in azuren hoogte en het leven in de dood?’ Ook in de folklore is er romantiek, voorzover er tenminste sprake is van ‘schone verbeelding’: denk aan sagen, legenden, mirakelen, verhalen over de heiligen, kinderversjes en volksliederen. Maar helaas verdween het oude, romantische Limburg met het steeds verder doordringen van de nieuwe tijd: ‘De sage verbleekt, de sfeer der dichterlijkheid verijlt, de bonte dromen der oude blijheid vervluchtigen, de vredige stilte van eens wordt verstoord door het nieuwe geluid. Dit is de onverbiddelijke wet der verandering, de ijzeren wil van de nietsontziende tijd.’Ga naar eind22 Elders formuleerde Felix Rutten romantiek als ‘schoonheid van verbeelding, gedroomd in de dingen der werkelijkheid, tot een versiering en verheffing van het bestaande, opgekomen bij een dichter of bij een dichterlijk volk’. Voor het speuren naar deze schoonheid heeft hij een bijzonder talent gehad. Hij beleefde ze in de klanken van poëzie en muziek, in het golvende landschap van Zuid-Limburg, in gemeenschapsfeesten, in de verschijning van een vrouw of een jonge man. Zijn schoonheidservaring sublimeerde hij soms tot een goddelijke verrukking die hem ook fysiek aangreep. Terugblik bevat er diverse voorbeelden van. Zo voelde hij zich door de muziek van Wagners Meistersinger ‘heengesleept, weggedragen, ten hemel opgevoerd’. Een Limburgse processiedag was voor hem als ‘een bloeiende hymne’: ‘ik had kunnen schreien om de schoonheid van de dingen, schreien van geluk.’ Naar het woord van Keats was waarheid voor hem schoonheid, en schoonheid waarheid. In de ogen van heel wat tijdgenoten en nakomelingen is Ruttens schoonheidsbeleving opgeklopt, staat de dichter niet met zijn benen op de grond. Maar voor de ‘ongeneselijke romanticus’ Rutten was ze ‘versiering en verheffing van het bestaande’.Ga naar eind23
Felix Rutten kon en wilde het mooi zeggen. Zijns inziens moest er ook poëzie zijn in de stijl. Daardoor doet zijn taalgebruik soms wat artificieel aan, toont hij zich een late Tachtiger. Maar wie de tekst hardop leest, deint mee op de zinsmelodie en zal bemerken dat er soms zelfs sprake is van esthetisch genot. Wij houden van zakelijkheid en tempo; Felix vraagt van ons even rust, opdat we kunnen genieten van de kunstzinnige formulering. Hinderlijk wordt zijn taalgebruik eigenlijk alleen in hoofdstuk XI. Het is de rede die hij in 1924 uitsprak in de Sint-Servaas te Maastricht voor een gehoor van enkele duizenden, en dat moest zonder luidsprekers. Het is dus tijdgebonden, gedateerde retoriek, ge- | |
[pagina 19]
| |
zwollen qua vorm én inhoud, maar voor Felix was het de apotheose van zijn werken voor Limburg. Voor ons heeft de rede iets onnatuurlijks, iets kunstmatigs, is de overdrijving er kenmerkend in aanwezig, zaken waar Felix juist zo'n hekel aan had. Als cultuurhistorisch fenomeen behoudt hoofdstuk XI echter zijn waarde. De andere hoofdstukken hebben stilistisch én inhoudelijk veel meer te bieden. Ze staan vol van beeldende beschrijvingen en rake typeringen.
Een enkel woord nog over het eerste hoofdstuk, waarin Felix Rutten met de lezer door de geschiedenis van Sittard wandelt. Ook in de tweede versie had het nog iets geforceerds, een verplicht historisch nummer. De derde versie is meer anekdotisch van opzet, een weinig ingekort en zodoende beter geworden, wat vriendelijker ook voor de Sittardenaren zelf. Dat geldt niet voor de derde versie van het tweede hoofdstuk. Hier is alleen sprake van incidentele verhelderingen, terwijl een aantal tekenende fragmenten zijn weggelaten. Daarom kozen we voor de derde versie van hoofdstuk I, terwijl we vasthielden aan de tweede versie van hoofdstuk II. | |
De tekstuitgaveFelix Rutten worstelde met de spelling, en velen met hem. Hij was met die van De Vries en Te Winkel opgevoed, had in zijn jonge jaren Kollewijn meegemaakt en was al weg uit Limburg toen Marchant eind jaren dertig wat rust bracht. Intussen was er het ‘groene boekje’ van 1954, maar voor de jonge generatie van de jaren zestig was dat lang niet progressief genoeg. Aan archivaris Offermans schreef Felix Rutten op 2 januari 1967: ‘Hoe moeten we thans schrijven, volgens de laatste aanmaningen daartoe? Collega's zeggen me: “Dat komt er niet meer op aan. Schrijf zoals het je in de kop komt, wat de spelling betreft.” En hij vervolgde met enkele voorbeelden van onduidelijkheid, die bij het schrijven de nodige irritatie wekten. ‘Hoe moet het? En per slot wordt je schrijverij, met de beste bedoelingen begonnen, nóg een hutspot wegens de taalkundige onzekerheden. Men zal er, helaas, mijn geschrijf terdege op moeten nakijken!’Ga naar eind24 En een ratjetoe werd het: ‘langen tijd, met hamerenden aanslag’, ‘finantiën, pretensieloos’, ‘bizonder, agraris’, en nooit consequent. Lag het eerst in ons voornemen de kleur van het typoscript door het handhaven van de spelling zoveel mogelijk te bewaren, Ruttens gebrek aan systematiek deed ons besluiten de anno 2003 geldende spellingregels toe te passen, terwijl we voor dialectteksten gebruik gingen maken van de zgn. Veldeke-spelling. Ook hielden we de huidige voorschriften aan met betrekking tot de spelling van toponiemen, het hoofdlettergebruik, het aaneenschrijven van woorden en het gebruik van verbindingsstreepjes. Afkortingen van titels schrijven we met kleine letter. Ten aanzien van de interpunctie laat Felix Rutten zich niet primair leiden door de grammaticale, zeggen we: logische, bouw van de zin. Hij gebruikt een ritmische interpunctie, waarbij vooral de uitspraak, in zijn geval vaak: de declamatie, de interpunctie bepaalt, in het bijzonder het gebruik van de komma. Wij besloten Ruttens gebruik van de | |
[pagina 20]
| |
leestekens te respecteren, als daardoor het gemakkelijk lezen van de zin niet in het gedrang komt. Aperte schrijf- en tikfouten hebben we stilzwijgend gecorrigeerd.
De aantekeningen bij de tekst - gemakshalve gebruiken we vaak de term ‘noten’ - zijn soms slechts van editietechnische aard. Meestal hebben ze evenwel een verklarend, heel vaak ook een toelichtend karakter. Ze moeten dus gemakkelijk naast de tekst van Felix Rutten gelezen kunnen worden. Vandaar dat we ze, in een niet afwijkende letter, per hoofdstuk afdrukken, al doen we het om esthetische redenen aan het eind van ieder hoofdstuk. Er is naar gestreefd om alle in het typoscript voorkomende woorden, zinswendingen of feiten, die voor de niet-gespecialiseerde lezer verklaring behoeven, van aantekeningen te voorzien. In vrijwel alle gevallen is ons dat gelukt. Maar de uitzonderingen bevestigen de regel. Alsdan hebben we daar uitdrukkelijk op gewezen, in de hoop dat er lezers zijn die ons antwoord kunnen geven op deze nog openstaande vragen. Duitse teksten hebben we onvertaald gelaten. Bij de vermelding van eenvoudige personalia of facta hebben we een verwijzing naar voor de hand liggende naslagwerken (woordenboeken, encyclopedieën) achterwege gelaten. Hetzelfde geldt voor gegevens die we ontleenden aan de registers van de burgerlijke stand en van de bevolking.
De zin van het toegevoegde Personenregister vloeit voort uit de aard van de tekst en de aantekeningen. Deze bevatten over een groot aantal personen vaak nieuwe gegevens. Zonder de ingang van een personenregister zouden geïnteresseerden er mogelijk van verstoken blijven.
De vondst van het verloren gewaande typoscript van Terugblik werd gedaan door Peter Schulpen. In deze uitgave verzorgde hij de keuze van de illustraties: oud fotomateriaal dat qua sfeer past bij de inhoud van de tekst. Lou Spronck schreef de inleiding. Tekstpresentatie, aantekeningen en personenregister zijn hun gezamenlijk werk.
Een persoonlijk woord tot slot. Wij willen dank brengen aan de velen die op onze vragen een antwoord of een tot de oplossing bijdragende reactie konden geven. Onder hen verdienen speciale vermelding: Jeannette Bemelmans, Jo Joskin, Wiel van Mulken, dr. Harry G.M. Prick, dr. Ben Salemans, leden van het kerkbestuur Sint-Martinus Spekholzerheide, medewerkers van de Stadsbibliotheek Maastricht, het Rijksarchief in Limburg, het Stadsarchief Sittard-Geleen en van de Gemeentearchieven van Kerkrade, Maastricht, Roermond en Venlo. Patrick Jongen bewerkte het typoscript van Felix Rutten tot een digitaal bestand. Dr. Antoine Jacobs verdient een apart woord van dank, omdat hij ons werk met een kritisch oog wilde keuren en voorzien van opmerkingen en suggesties, die vaak tot bijstellingen leidden. | |
[pagina 23]
| |
|