Sonnetten(1921)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [Lief, laat de herfst de schoone pracht verwoesten] Lief, laat de herfst de schoone pracht verwoesten Van 't veld dat stierf aan rijpens overdaad. De wilgen ballen hun verweerde knoesten, Wild om de schaad van hun berooiden staat. Laat dag aan dag de late loovers roesten In onverzoenbaarheid van bit'ren haat... Lief, zoo wij zelfs de sterren missen moesten, Hebt gij niet mij? Heb ik niet uw gelaat? Ik kus uw lippen en ik kus uw lokken, Stroomende lokken van uw zonnig hoofd; Wat bloesem zal mij om uw haar verlokken, Wat is mij zomers rijp en sappig ooft, Sinds 'k tot uw ziel en schoonheid aangetrokken, Weet: dat geen macht mij meer deez schatten rooft. Vorige Volgende