Sonnetten(1921)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] [Hoe kwam dit drijven, dat men leven noemt] Hoe kwam dit drijven, dat men leven noemt, Tot nog toe vreemd mij voor en zonder zin, Met schoonheid van verbeelden fraai verbloemd, Maar schijnbaar leeg en zonder ziel diep-in; Tot willoos dwalen scheen ik mij gedoemd, Naar doel zoo ongewis als 't blind begin. Maar sinds heb 'k dit bestaan wel hoog geroemd, Daar 'k zin en wezen vond verklaard in Min'. Nu weet ik mij in vast ompaalde baan, Lief, drijven om uw ster, mijn stille zon, Vuurkern der glorie van mijn schoon bestaan, Droom mijner liefde en aller liedren bron. In Dood en duister zou mijn stip vergaan, Zoo 'k mijn gelaat van u afwenden kón. Vorige Volgende