| |
| |
| |
Maastricht
De stad die de ster voert
Zoo legert als een morgenmist
De ziel haar zangen op uw toppen:
Een dageraad van amethyst
En versch ontloken rozeknoppen.
Dáár houdt mijn hart zijn heil gevest!
Dáár zoekt mijn ziel haar zoete nest.
Lang heeft zij u reeds gelokt in de groene diepte van het dal, - de kroon der Maas, de historische veste, de stad die de ster voert, het veel getorende Maastricht. Van alle zijden is het gezicht verrukkelijk, van waar de wandelaar ook dale van de zingende heuvels om tot haar te gaan. Kome hij van ver, den weg van Gulpen volgend, de lange olmendreef, die met verrassende kromming zwenkt voor 't groote instituut van Heer; is hij gestegen op de dorre bergkruin, die boven 't dorpje Bemelen koepelt, - ideaal tooneeldecor met zijn spelonken-rijke rots, zijn put, zijn kerk op den heuvel, in een ruiker van groen gestoken, - of beklimt hij den Lichtenberg met zijn ruïne, éens een Romeinsche lichttoren, later Alva's verblijf, en sinds 1750 een puinhoop, - of daalt hij van den St. Pietersberg, komt hij van 't mooie slot van Canne of laat hij zich leiden door den Jeker langs zijn liefelijke vallei: altijd ligt de stad met haar bloeiende torens weer voor zijn oogen als een kostbaar kleinood, onder den nevel die haar sluiert, als een droomgezicht uit een tooververhaal.
In eynen dall scoen ende liecht
Daer twee water tsamen gaan
zong Veldeke van haar, de vader der Dietsche
| |
| |
dichters al te gader, die de eerste was in de rij dergenen die haar bezongen hebben. Laat den spotlustigen Limburger, met een toespeling op den naam harer voorstad, ook lachen: ‘Wijk, wijk, Maastricht komt aan’, - hare geschiedenis en hare indrukwekkende schoonheid wettigen haar trots. Om de majesteit van haar verleden, om de voornaamheid harer architectonische schatten, om de wijding, die over haar heen ligt als ‘een heilige stad’, is zij de hoofdstad van Limburg. En zoo haar geestelijk leven ook heden ten dage geen brandpunt is van verwarmenden gloed, de ster van haar ouden, ouden roem blijft stralen schieten van haar wapen, en haar eeuwig jonge schoonheid bezielt nog altijd de jonge Limburgsche kunstenaars.
In de voorstad rijst het nieuwe station, een pronkstuk van Nederlandsche bouwkunst, dat men hier met recht meer Limburgsch mocht wenschen. Door de lange moderne straten schrijdt men naar den Maasoever, waar de monumentale steenen brug der middeleeuwen, gebouwd tusschen 1280 en 1289, de toegang vormt tot de stad. Links daarvan bevindt zich op eenigen afstand nog het ‘Waterpoortje’, waar de Romeinen, onder Vespasianus, een houten brug gebouwd hadden naar den tegenovergestelden oever met een Porta Regia, waar nu de Lieve Vrouwekerk verrijst.
In een wijdgestrekte lijn van huizen en kerken doemt Maastricht er op, tot den rand der Maas gestuwd, met al zijn toppen en torens tegen de lucht, met den pronkgevel van de Augustijnenkerk (1650), naar de eene zijde zich verliezend in den damp zijner fabrieksschouwen, aan den anderen kant, met zijn romaansche tinnen en vestingtoppen, verdwijnend in het wolkend groen van het stedelijk park.
De Maasstroom die uit het wazige België komt, waar de heuvels langs zijn bedding glooien, weerspiegelt bij de stad een rest van vestingwerken, onder den rook der fabrieken van Regout, en negenmaal
| |
| |
voltrekken de bogen van de brug haar ronding achter elkander in het klare water. De Zuid-Willemsvaart, die evenwijdig aan de Maas haar strakke lijn trekt, brengt takels en masten voor het gezicht der bonte huizenrijen, waarachter de torens staan, de romaansche O.L. Vrouwekerk, uit den Limburgschen mergel als uit geel ivoor gesneden, de gothische a-jour toren van Sint Jan, de driekroon van Sint Servaas en de renaissance-spits van het stadhuis.
Het Romeinsche Trajectum groeide aldus tot de bisschopsveste van St. Servatius, die zij driehonderd vijftig jaar bleef, tot dat sterke bruggenhoofd, waar Spanje en de Staten om streden met felle bitterheid, ‘de parel van Brabant’, die voor Lodewijk XIV viel.
Nauw en grauw zijn haar straten; er wemelt Waalsch leven; maar haar kleur doet denken aan de oude Vlaamsche stad. Links trekt de romaansche stijl, in 't meesterwerk der Lieve Vrouw, de kerk met haar vestingfront, van binnen zoo rijk gestoffeerd met de kolonnetten van haar kooromgang; in 't gouden kapelletje bij den ingang rust het beeld der wandelende Madonna, die aanleiding gaf tot den ‘beeweg’ door de stad. Rechts op het ruime marktplein rijst het stadhuis, als een ander ‘paleis op den Dam’ gebouwd van 1659 tot 1664, uit Naamschen hardsteen, regelmatig vierkant, met overdekt bordes en plechtige trappen, voornaam doende met zijn vestibule en zuilengaanderij, zijn plafondschilderingen van Theodorus van der Scheur, en van Coelers, zijn gobelins en goudleerbehang in Prinsenkamer en Burgemeesterskamer, en Doyen's stukadoorwerk, waarmee de Brabantsche Schepenkamer prijkt.
Het Oud-Stadhuis of Dinghuis in de Groote Staat, een merkwaardig gebouw uit de tweede helft der XVde eeuw, diende een tijd lang tot oudheidkundig museum.
Maar de belangstelling richt zich allicht op de eerste plaats naar 't Vrijthof, het harteplein der stad, met St. Servaas, die kerk van alle stijlen en geslachten,
| |
| |
die met haar pracht het brandpunt vormt der heerlijkheid van Maastricht.
De stadshistorie speelt tegen den achtergrond van dit vergrijsd gebouw, dat er over St. Servatius' graf werd opgericht. Een wonder avondrood van legenden omhuivert haar silhouet, en de geheimzinnige fluisteringen der eeuwen beven in haar somber ruim, waar Karel de Groote in steen gehouwen staat onder de gewelven die de torenkroon en de Byzantijnsche ‘keizerzaal’ schragen, waar Monulphus en Gondulphus, haar bouwers, slapen, waar de groote relikwieën van Limburg bewaard worden en tentoongesteld om de zeven jaar, en het stadspalladium ‘de Noodkist van Servatius’ het gebeente bergt van den stadspatroon. In het gezicht harer hallen vermoordden de Spanjaarden, bij 't groote bloedbad zelfs de grijze kanunniken, die met hun eerwaardigste heiligdommen hen vergeefs verbiddend te gemoet trokken. In de schaduw harer torens werd ‘het wilde Everzwijn der Ardennen’ gevonnist op het Vrijthof. Hier klopt de polsslag der historie levendig, en ook wanneer de Zondagsche drukte van het bevallige en kleurenminnende volk de wijde ruimte van het Vrijthof vult, om de spattende fonteinen en de muziektent, en onder de linden van het plein wemelend, de terrassen der café's bezet met krioelende beweging en vroolijkheid, - de torens daarboven, de koorschelpen met hun rondgangen en de statige Sint Jan, met trotsche vaart in de lucht stijgend, houden er den droom van 't verleden levendig, en zingen hun verre heugenissen met de klingelende muziek van 't klokkenspel, dat er den gang der gouden uren leidt in het spoor van zijn geluid.
De Sint Servaas, de ‘Frye Ryckx Kercke’, eenmaal onmiddellijk van het Duitsche Rijk afhangend, heeft den vorm van een Latijnsch kruis, 93 bij 43 meter lang en breed. S. Monulphus begon den bouw en S. Gondulphus voltrok dien (561-600) heet het; en zoo ook zou Karel de Groote het westelijk gedeelte daarvan gebouwd hebben, dat nog naar hem genoemd
| |
| |
blijft. (De kapel van Karel den Groote). Maar de bouwkundige vormen zijn er om te bewijzen, dat dit niet hooger opklimt dan tot de XIde eeuw. In dien tijd is de oudste bouw vervangen door het nog bestaande werk en de kerk aanmerkelijk uitgebreid. De pracht die in 1811 gesloopt was, werd in 1881 hersteld. Het groote voorportaal aan de zuidwestelijke zijde is een meesterwerk uit het overgangstijdperk, en het steenen gewelf dagteekent uit de XVde eeuw. Sierlijk is de koorgang die de gloriedagen der oude kapittelkerk herinnert, en rijk aan middeleeuwsche kunstwerken hare schatkamer met kostbaar vaatwerk in edel metaal en schilderijen van Van Dijck, de Crayer, Quellijn.
De Sint Janskerk daarnaast, in het bezit der Nederduitsch Hervormden, met haar toren van 1450, bevat de graven van Salmasius en den aardrijkskundige Bachiène.
Heel de omgeving dezer monumenten, met de deftige oude huizen die eertijds door de kanunniken van 't kapittel bewoond werden, ademt een voorname rust, en de geweldige steunmuren, over de straat heen gespannen om den torenbouw der Servatiuskerk te schragen, laten niet na, een ernstigen indruk te maken op den bezoeker.
Maastricht heeft zijn oude monumenten in eere gehouden, en de laatste tijd heeft er piëteitvol hersteld. De prachtige Dominikanerkerk, die achter de huizen der ‘Groote Staat’ verscholen ligt, komt hierbij het eerst in aanmerking. Een ander gothisch gebouw, de kerk der Minderbroeders, heeft zijn beuken opengesteld voor den schat van het Limburgsch archief. Door heel de stad verspreid, liggen zijn kerken, kapellen en merkwaardige oude gevels. Maastricht zal deze thans in menigte te herstellen hebben, en moge daarbij de vergissing die het ‘Staar-gebouw’ is, te niet worden gedaan.
Ook vindt men nog op verscheiden plaatsen merkwaardige resten van de middeleeuwsche stadsversterking, groote muurbrokken in mergel, die menig
| |
| |
fantastisch motief vormen, schilderachtig begroeid met wisch en kruid, en warm van kleur in rijke mengeling, wanneer de zon ze beschijnt.
Het fantasievolste beeld biedt de stad, wanneer men langs de Zuid-Willemsvaart, achter de Lieve Vrouw om, langs den ouden stadswal heen, zijn schreden richt naar het Pater Vincktorentje en de Helpoort. Daar herleven de middeleeuwen in het gezicht der historische muurklompen; daar rankt de legende om 't oud gesteente, als de wilde rozen, die er zich slingeren om het puin der oude Jeker-verdediging.
De Helpoort uit het begin der XIIIde eeuw, gaat er trotsch op, het oudste vestingwerk in Nederland te zijn. Dicht daarbij vindt men nog den vestingtoren, dien Victor de Stuers op zijn kosten liet herstellen, tot een blijvend aandenken aan de stad; en het bastion der vijf koppen herinnert een der treurige episoden uit den strijd met de Spanjaarden, om vijf verraders, die er werden onthoofd (1638).
Door de Zwanenpoort treedt men uit dit plantsoen in het villapark, dat zich uitstrekt voorbij de bastions en de groene grachten der historische stad. Men heeft er een blik op het terrein ‘de Kommen’, een stadssieraad, dat door den bouw eener nieuwe kazerne onherroepelijk wordt verwoest.
Onder al de merkwaarkige huizen en bouwwerken, die de wandeling door Maastricht zoo rijk maken aan stemming, munt het klooster uit, dat Lodewijk XIV er afstond aan de grauwe zusters van Hasselt om er de krankzinnigen te verplegen. De huizen, die de vorst hiervoor toewees, dienden na de opheffing van 't klooster beurtelings tot liefdadige doeleinden, pakhuis, schildersatelier (van Henri Govaerts), school en zelfs tot brokkenhuis. In 1912 werd dit afgestaan aan het Natuurhistorisch Genootschap, dat er zijn verzamelingen onderbracht naast de zalen, die bestemd werden tot stedelijk museum van oudheidkunde. Sinds dien tijd is Maastricht in zijn ‘Heksenhoek’ een statig
| |
| |
gebouwencomplex rijker geworden, in een stijl waarvan nog zoo menig fraai exemplaar voorhanden is, zij het dan ook onder lagen van kalk en verf onvermoed.
In het stedelijk park verlustigen bizonder fraaie boomengroepen en merkwaardige gewassen den wandelaar, en wonderlijk bekorend is 't er, wanneer in de zomeravonden de beroemde zangvereeniging ‘de Staar’ er zingt of de stedelijke muziekschool er concerten geeft. Wie er bij maneschijn over de Maas blikt, met haar zilverigen damp omneveld, zooals zij statig en kalm daar stroomt door de stilte, een zilveren straat gelijk, waant er misschien te schouwen wat het dichtende volk er zag: Sint Servaas, die zegenend over het water wandelt.
De oude straten der stad, de Tongersche en Brusselsche en Breestraat, staan vol deftige heerenhuizen en vroegere kloosters; het hospitaal Kalvariënberg en de bouw der Kruisheeren zijn er merkwaardigheden. Naar den havenkant heen en langs de Boschstraat vertoont de stad haar meest typische gedeelten, die een schilder zullen boeien; maar daar ook staan de menschenpakhuizen opgestapeld in de arbeiderswijken, die verleden jaar opnieuw tot een veelbesproken ‘kwestie’ geworden zijn.
Maar wie beschrijft Maastricht in één bladzijde? Twee boeken zijn niet voldoende om het verleden te bevatten dezer historievolle stad, om niet te spreken van de kasteelen harer omgeving en van de labyrinthen van haar doorwoelden Sint Pietersberg, met zijn geologische wonderen en de verdwijnende flora van zijn kruin, Bokken-, Poppen-, Wantsenorchis of Hondswortel en Arnica, die bloemisten, drogisten en kunstschilders vernietigden, en waartoe de kalkbranderij thans nog het hare doet.
Ja, haar omstreken! De bergen omgeven haar naar alle zijden, en van alle zijden heeft men den blik op haar veelgetopte, rijkgetorende schoonheid, die als een gebeeldhouwd kunstwerk, als een kostbaar klei- | |
| |
nood er in de diepte ligt uitgespreid over het fluweel van het dubbel dal.
De Maas gaf haar den fieren naam; de Jeker schonk haar zijn liefelijkheid. Het Belgisch gedeelte der vallei eindigt, waar het sprookjesslot van Canne, dat droomerigste van al de Limburgsche kasteelen, zijn hooge, zwaargeschoorde muren verheft, met de ronde bastions, de trappen en terrassen, en de versierde poorten zijner hangende tuinen, zijn zware windvanen en het speelsche torentje zijner kapel, terzijde als op den uitkijk staande, en de massa zijner verweerde en begroeide muurbanken stapelt tegen den wuivenden achtergrond van zijn hoog overschaduwend woud.
Maar het merkwaardigste harer omgeving is de Sint Pietersberg met zijn honderden gangen onder de aarde, reeds door Plinius om zijn steensoort geroemd. Van alle groeven van Limburg is deze de belangrijkste, zoowel om haar omvang als om de vondsten er gedaan, van voorwereldlijke dieren als de Mosasaurus en de twee reuzenschildpadden, die er in natuurlijke grootte werden uitgehouwen. De gids zal er den negendrup wijzen of de fontein, een waterbekken in een hollen steen, door vallende druppen uitgehold en steeds weer gevuld, alsook de ruimten voor meteorologische opnamen ingericht, en tal van andere merkwaardigheden, waaronder een afbeelding van H.M. koningin Wilhelmina, door H.M. zelf met Hare handteekening voorzien.
Een wandeling in deze labyrinthen behoort bij een bezoek aan Maastricht, zooals een tocht door de Valkenburgsche katakomben bij een reisje door 't Geuldal voegt. Beide doen de gedachte onwillekeurig naar Rome uitgaan, naar het klassieke Rome, wiens colonisten de eerste beschaving brachten in deze streken, waar hun riviertol het eerste begin was der huidige stad, - naar het heilige Rome der eerste Christenen ook, wier cultuurmonumenten in de katakomben van Valkenburg voor 't eerst werden nagebootst. Zoo huldigt het Nederlandsch Italië van
| |
| |
Geul en Maas in een tweevoudige gedachte, nóg wel in de schaduw van den berg die genoemd is naar den patroon van het Roomsche Rome, de stad, die, moeder aller volkeren, de bergen van dit land heeft doorgroefd, en de harten van dit volk gekerstend.
Fantastisch staat de ruïne van Sint Pieters fort met de holle oogen zijner arcaden over de stad uit te staren; liefelijk contrasteert daarmede het lachend Slavante, langs den Wilhelmina weg bereikbaar, eens een Observantenklooster (waarnaar de naamsverbastering), thans een ontspanningsoord, te midden van schaduwrijke boschjes, eigendom der stad, die er Zondags de bezoekers vergast op muziekuitvoeringen.
Heerlijk blijft het vergezicht over de stad, door den nieuwen koepel der S. Lambertuskerk bestreken, door de oude torens gekroond, - heerlijk ook over de Maas heen, naar de groene overzijde, waar Heer zijn schilderachtige huizengroepen onder de popels verspreidt en Gronsveld met Rijckholt schuil gaat tegen de zwaarbegroeide hellingen.
En voor hen die een staal wenschen te zien van een Zuid-Limburgsche boerenhoeve, is Lichtenberg een kijkje waard, hoe verfoeilijk het dan ook moet heeten, dat men er een historische ruïne ontwijdde met het getimmerte van een uitzichttoren!
Tot Maastrichts omstreken behoort ook Eysden gerekend te worden, met zijn mooie kade-wandeling langs het water, en het kasteel van graaf de Geloes met zijn welverzorgde parken.
Noordelijk van de stad heeft men Berg en Terblijt, op de kruin van den berg gelegen, met die prachtige wandeling, dalwaarts, naar Houthem, waar men de Rotswoningen langs zijn weg vindt; en tot de uitstapjes die Maastricht onvergetelijk maken, behoort zeker ook een tocht naar Geulle, het bekoorlijke heuvelplekje boven de Maasvallei.
En telkens na die omzwervingen door de vrije natuur, het groene land met de bonte landhuizen en
| |
| |
de blonde heuvels, met het uitzicht op de blauwe verten, na de panorama's van Sint Pieter's hoogten en de intieme hoekjes waarmee de dalen altijd weer den wandelaar verrassen, zal men te Maastricht de blijde drukte van het Vrijthof weervinden met zijn buitenzitjes en zijn wandelaars, fonteingeklater en, klokkenspel en muziek in den zomeravond, de vroolijkheid van zijn opgeruimde bevolking, om haar gastvrijheid zoo geroemd, en de schaduw zijner stillere, afgelegen straten, vol van de heugenissen van vroeger dagen van sage en droom, en doorademd met de rijke poëzie van een historievol verleden.
Hoopvol ziet de stad de toekomst tegemoet, en den nieuwen voorspoed die haar de nieuwe industrie der mijnen kan brengen, langs een uitgebreid verkeersnet van ijzeren lijnen en de zilveren straat eener bevaarbare rivier.
De stad moge haar feilen hebben, en te betreuren mag het zijn, dat zij geen breeder economische toekomst in 't vooruitzicht heeft, dat geen sterker impuls van haar uitgaat voor het geestelijk leven der provincie, - de vreemde bezoeker staat vol bewondering voor haar schatten van middeleeuwsche goudsmeekunst en van gebeitelden steen; hij heeft eerbied voor haar verleden en liefde voor haar schoonheid, en huldigt haar als de kunstenaars haar blijven bezingen: zij, de stad met de ster, Limburg's heerlijk dichtwerk in steen gebeiteld, de Meikoningin der Limburgsche Romantiek, de heilige stad aan Limburg's heiligen stroom.
|
|