Doe bleefs in mich
(1982)–Felix Rutten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Inleiding‘Dao waar mich get sjrikkeliks euverkoumme, dat ich noe nog vuil, es of 't gister gebeurd waar... En die nach höb ich op mie bed in den duuster sjtil gekreesje...’Ga naar eind1) De kleine Felix was verbijsterd en bedroefd: hoe ruw was zijn droom stuk geslagen door de werkelijkheid. Een ridder gelijk, had hij zijn nichtje Puilke, een prinsesje in een glazen schrijn, in de bonte Carnavalsstorm willen vrijwaren van iedere ruwe aanraking of besmetting. Maar Puilke had zich plotseling van hem losgemaakt en zich gestort tussen de grabbelende troep straatjongens, en stond daar nu voor hem... ‘zien hendje vol sjliek en toter’. Felix Rutten heeft in zijn lange leven nadien nog vele malen moeten ervaren, hoe de daagse werkelijkheid het droombeeld soms bruusk vergruist. Maar hij was een eigenzinnig mens, die het geloof in zijn droom nooit heeft willen opgeven en zich nimmer heeft willen neerleggen bij het onvermijdelijk tekort van het menselijk bestaan.
Felix Jean Joseph Hubert Rutten werd op 13 juli 1882 geboren te Sittard in het pand Markt 31 als eersteling uit het huwelijk van de Sittardse leerlooier Martinus Emanuel Rutten en de Roermondse Theresia Maria Hubertina Imkamp. Zijn moeder, met wie Felix zijn hele leven Roermonds heeft gesproken, heeft voor zijn geestelijke ontwikkeling veel betekend.Ga naar eind2) Zij opende zijn ogen voor de natuur, die zijn grootste liefde werd. ‘De natuur’, zo schrijft hij later aan een jonge vriend, is ‘de grote vriendin op onze levensweg, de grote troosteres in alle levensomstandigheden (...) Een mens die van de natuur houdt is dan ook nooit geheel alleen. En als daarbij dan nog een grote liefde voor de muziek komt, voor alles wat kunst betreft, wat schoonheid is, dan is daarmee een prachtige grondslag gelegd voor 'n gelukkig leven.’Ga naar eind3) Felix was een gevoelige jongen, zeer ontvankelijk voor iedere levensveredelende impressie. Ook aan één der drie gezusters Pothast, hun naaste buurlui, heeft hij in dit opzicht veel te danken gehad. Zij was voor hem ‘een onderwijzeres des levens’. Op een Paasmorgen, met Felix pratend in haar tuin, wekte zij in hem voor het eerst het verlangen naar de Eeuwige Stad. Hun | |
[pagina 6]
| |
broer, die zijn zomervakantie bij zijn zussen doorbracht, was de bekende Rolducse professor en musicus Bernard Antoine Pothast, tot wie Felix meermalen werd toegelaten voor een wijs gesprek over zijn boeken en zijn pianospel. Felix Rutten was een begaafd student: hij doorliep het Sittardse gymnasium van de Paters Jezuïeten, studeerde vervolgens filosofie te Rolduc, daarna Germaanse Filologie te Leuven, en promoveerde in 1909 ‘magna cum laude’ aan de Universiteit van Luik op een proefschrift over Vondel's Johannes de Boetgezant, dat nooit gepubliceerd is. Inmiddels waren in 1905 zijn ‘Eerste Verzen’ verschenen. Zij waren het overtuigend begin van twee decennia dichterschap in het voetspoor van de Tachtigers, waarover in katholieke kring enthousiast werd gesproken.Ga naar eind4) In 1910 maakte Felix Rutten zijn eerste grote reis: naar Scandinavië; in 1911 bezocht hij Rome. Al schrijvend trok hij daarna over het Europese continent en door Noord-Afrika. In literaire feuilletons van verscheidene kranten publiceerde hij zijn ervaringen; zijn reisboeken zijn er de blijvende getuigen van. Een onderbreking van deze jarenlange trektocht was de periode van de Eerste Wereldoorlog, toen hij te Venlo en te Utrecht werkzaam was. Hij werd in die jaren een gevierd redenaar; - de herinnering aan zijn voordracht ‘De romantiek van Limburg’ is nog niet helemaal uitgewist. ‘Persoonlijk romanticus op en top, dromer die het lelijke haat en het schone mint, kon hij zijn weelderige fantasie bij een onderwerp als dit vrij laten uitvleugelen in lofprijzing van het gewestelijk landschap met zijn bonte schakering van weiden, boomgaarden en velden, met zijn glooiende heuvels vol zonnig licht en zijn dalen met ruisende beken en mysterieuze schemering.’Ga naar eind5) Dat landschap bezong hij ook in zijn bijdragen aan de geïllustreerde werken ‘Ons mooie Nederland’ (1918) en ‘Nederland in woord en beeld’ (1923). Voor het behoud ervan had hij reeds gepleit in de novelle waarin hij de bedreiging door het expansieve mijnbedrijf had opgeroepen: ‘Onder den rook der mijn’ (1914). Na de Eerste Wereldoorlog nam Rutten energiek stelling tegen het Belgische annexionisme, een beweging gericht op de losmaking van Limburg uit Nederland. Voor zijn meeslepende oratorische bijdragen aan de Nederlandse zaak werd hij in 1920 beloond met het Officierschap in de Orde van Oranje Nassau. Een ander facet van zijn auteurschap toonde hij in zijn bijbelse | |
[pagina 7]
| |
toneelspelen. Het meeste succes had zijn bewerking van de middeleeuwse Beatrijs-legende (1918): meer dan 200 opvoeringen in Nederland en België. Op het toppunt van zijn literaire roem verloofde Felix zich met die andere beroemde Limburgse auteur: Marie Koenen. Beiden hadden zij, al veel eerder, bijdragen geleverd aan het tijdschrift ‘Van Onzen Tijd’, waarin de literatuur der katholieken na 1900 tot bloei was gekomen. Op 22 februari 1919 trouwden zij. Het echtpaar vestigde zich aan de Snijdersberg te Geulle; later, in 1924, betrokken zij hun nieuwe huis aan de Schieversberg. Het huwelijk heeft geen stand gehouden. Over de oorzaken van de scheiding (van tafel en bed) hebben de echtelieden zich nooit uitgelaten. Felix heeft Geulle toen en later verheerlijkt, maar rept over Marie Koenen met geen woord. Zijn vriend Louis Gijsen herinnerde zich, dat Felix op zijn lange wandelingen nooit sprak over zijn vrouw, maar altijd over de natuur en de schoonheid van bloemen en bomen, huizen en landschap.Ga naar eind6) ‘Die mooie Geulse tijd, - het Limburgse land dat mij zo lief geweest is, met zijn goede mensen!’ noteert hij dertig jaar later.Ga naar eind7) Met zijn vertrek uit Geulle begint een nieuwe periode van reizen en trekken, die hem o.m. voert naar de landen der oude Donau-monarchie. ‘Ach, ich weit et,’ vertelt hij, 80 jaar oud, ‘ich hèij gebaore motte waerde... neit oppe Mert, wie in de sjatte van oos awd sjtadhoes, mer vööl mee wie onger Ziguinesj. De wiedte van de welt haet mich getrokke, haet mich weggelok; et laeve in de ruumte en in de vrieheid: kwestie van bloud en van kwikzilver van bènnen-in.’Ga naar eind8) Zijn roman ‘Iwan’ (1955), die in de Oekraïne speelt, is een produkt van zijn reizen in deze jaren (‘daar zit ikzelf helemaal in’Ga naar eind9)). In 1937 - hij is dan 55 jaar oud - vestigt hij zich, en nu voorgoed, in Rome, waar hij voor twee jaar privé-secretaris wordt van de Nederlandse jezuïet Zeij. De zomer van 1938 voert hem, voor het laatst, naar vrienden en bekenden in zijn geboorteland en zijn vaderstad. Zonder Geulle te hebben weer gezien, keert hij terug naar Italië, waar hij tot zijn dood zal blijven. Enkele jaren werkte hij als vertaler en uitzender voor Radio Roma. Nadat de Duitsers in 1943 Rome waren binnengetrokken, gaf hij zijn werk daar op. Een moeilijke periode brak voor hem aan: met schrijven, privélessen en de steun van goede vrienden hield hij het leven. In 1948 ging hij een dienstverband aan met de Witte Paters van Lavigerie, als verzorger van hun | |
[pagina 8]
| |
correspondentie en hun administrateur. Als vast verblijf stelden zij hem een soort portierswoning bij hun klooster aan de Via Aurelia 269 ter beschikking, gesloten aan de straatkant, met uitzicht op de tuin. Ze was klein (een zit- en slaapkamer, plus douchecel), maar voldeed volledig aan Felix' behoeften. De ‘ziguiner’ had een kluis betrokken. De Padri Bianchi hebben hun Felice een heel gelukkige en heel lange oude dag bezorgd. Toen hij 70 werd, stelden zij hem vrij van arbeid, maar met behoud van salaris en overige privileges. In en om zijn tuinhuisje kon Felix zijn eigen gang gaan; de paters lieten hem in zijn wezen. Een hunner herinnert zich: ‘Over vele dingen was hij met ons niet erg spraakzaam.’Ga naar eind10) Tot op hoge leeftijd genoot hij een voortreffelijke gezondheid en een grote helderheid van geest. In en buiten de Nederlandse kolonie had hij een brede kennissenkring. Hij was een geestig causeur, die gemakkelijk en graag in het middelpunt van de aandacht stond. Hij nam geen blad voor de mond als iets of iemand hem tegenstond, maar was even royaal in uitingen van sympathie. Oprechtheid was een van zijn grootste deugden; hij verafschuwde, naast katten en Milanezen, alle dikdoenerij. Met gemak bewoog hij zich in elk milieu: volks of aristocratisch, kerkelijk of wereldlijk. Hij genoot van zijn stad, de Romeinen, de zon, foeterde op het cultuurloze vakantievolk, op de trouweloosheid van de Italianen, van wie hij toch zoveel hield, op het lawaai van het opdringende wagenpark, op stadsuitbreiding en industrialisatie. Zolang het hem lukte, zette hij de omgeving naar zijn hand. En buiten de drukte van de stad was er altijd de schoonheid van de bloemen in zijn tuin, en in de zomermaanden, als hij het land in trok: Subiaco in de bergen bij Rome (altijd opnieuw), Umbrië en Toscane (waar ‘In Assisië’ (1960) en ‘Toskane, druivenland’ (1962) ontstonden). In 1960 bracht hij een vakantie van ruim 2 maanden door in Taormina op Sicilië, waarover hij op 11 mei als volgt bericht: ‘Ik zit dus nu al 'n dag of twaalf hier in de Villa S. Pancrazio, het hotel waar, enkele jaren geleden, onze Koningin Juliana drie weken heeft doorgebracht (als “Mevr. van Buren”) met twee vriendinnen. De eigenaars van deze “Villa” zijn goede vrienden van me; de vrouw des huizes is een Hollandse, die ik te Rome leerde kennen tijdens de laatste oorlog. Sedert was ik al herhaaldelijk bij hen, altijd als gast, en wel meerdere maanden. En zo zit ik er dus nu weer, en heers over een prachtige rustieke tuin, die | |
[pagina 9]
| |
Slot van de brief, die Felix Rutten op woensdag 11 mei 1960 vanuit zijn vakantieverblijf te Taormina op Sicilië schreef aan Chris Rutten te Sittard. In bezit van Mr. Chr. Rutten te Nuth.
| |
[pagina 10]
| |
van de rotsen af over zee uitziet. (...) Vijftig jaren geleden kwam ik hier voor het eerst, terugkerend uit Griekenland en op doorreis naar Noord-Afrika en Spanje. Nu is 't een nest van “opgeprikte vlinders” en vrouwvolk in bonte broeken: hetgeen ik haat! Ik kan geen bergen meer bestijgen, omdat mijn hart me dat niet toelaat (had ik dan toch maar géén hart!!). Ik moet me dus tevreden stellen met uit de verte naar de Etna te kijken, die daar nog altijd staat te pronken met zijn enorme pels van hermelijn, echte, witte, winterse sneeuw, waaruit soms plotseling een rose gloed en rook opslaat. Na een week van regen, koude, nevel en narigheid is de óók hier zo lang verlangde lente losgekomen. De pauwblauwe zee heeft haar witte schuimrand aan kant gedaan en ligt er nu als een spiegel zo glad en glanzend, blauw als van louter smeltend saffier. Zó zie ik ze uit onze tuin, die ik nu wel “mijn tuin” mag heten, waar ontbeten en gegeten wordt temidden van voor jullie onbekende bomen en heesters, planten en bloemen, met de waaiers der palmen boven ons hoofd. - En om hier dus mijn boterham te verdienen, hoef ik alleen maar bloemen te plukken en boeketten te fabriceren. Binnenkort bloeit hier zelfs de echte lotus!’Ga naar eind11) In de loop der jaren is Felix Rutten een Limburgse Romein geworden, de gids bij uitstek voor talloze bezoekers uit Nederland. Dankbaar hebben Godfried Bomans, Bertus Aafjes, Gabriel Smit, Anton van Duinkerken, Professor Timmers en zovele anderen, minder bekend maar dankzij Felix even gelukkig, daarvan getuigd.Ga naar eind12) De stad Rome eerde Felice voor deze kwaliteiten door hem b.g.v. zijn 75e verjaardag op het Capitool de medaille van verdienste uit te reiken. Het heeft Felix getroffen dat hij bij die gelegenheid niet slechts bedankt werd vanwege zijn liefde voor de Eeuwige Stad, maar ook werd geprezen om de trouw aan zijn vaderstad, waarvan hij de lof had gezongen in zijn toen pas-verschenen dialektbundel ‘Alaaf Zitterd’. Want het Sittards was hij - naast de beide landstalen die hij smetteloos sprak - blijven koesteren; het geregeld verblijf van zijn stadgenoot Prof. Timmers was hem een vreugde: ‘als hij vrij is, eten we elke avond samen, en spraeke dan same oos Sittesj Plat (waar ik mijn hart aan ophaal)’.Ga naar eind13) Aan Limburg, dat hem vanaf 1938 niet meer gezien had, schonk hij de laatste vruchten van zijn gerijpt literair talent. De kosmopoliet koos daarvoor als medium de taal van zijn jeugd. Na ‘Alaaf Zitterd’ verschenen de dichtbundel ‘Limburg zingt’ | |
[pagina 11]
| |
en een verzameling ‘Novellen’. Nadien werden nog enkele gedichten gepubliceerd in het tijdschrift Veldeke (evenals veel van het eerdere dialektwerk geschreven in Hotel Belvedere in Subiaco). Felix werd oud genoeg om als profeet in eigen land te worden geëerd: bij zijn 80e verjaardag verleende Sittard hem het ereburgerschap; ietwat verlaat (op 25 januari 1963) huldigde cultureel Limburg zijn Italiaanse Nederlander tijdens een feestelijke zitting in de Sittardse schouwburg, waar Godfried Bomans de afwezige feesteling in ‘De lege stoel’ treffend karakteriseerde. Felix' borstbeeld was er wèl, en daar werd de bronzen erepenning die de Culturele Raad Limburg hem verleend had, plechtig bij geplaatst. Willem Andriessen vertolkte er Chopin, Limburgse schrijvers brachten eerbetoon, en de stem van de afwezige zong op de band de lof van zijn Sittard: ‘Ich noum mich mie Zitterd mit in miene rökzak. Op mien sjouwere gong et mit mich mit, wo ich auch mien tente opsjloug. En of ich ummer al wieër en wieër koum, mit mien hart waar ich te gelieker tied toch auch dao gebleve. Zitterd haw ich in miene kop en in mien hart. Ich haw et in mien pen en mien gedachte. Euveral vonj ich et auch weiër trök: dao wo kaore bluide, wo kannadasse roesjde, wo mer eine leverik opgòng of eine nachtegaal zòng. Ich zuikde Limburg in alles waat ich zoug. Ich heurde zien sjtöm en sjpraok, die ich mit michzelf bleef sjpraeke, in sjtilte en einzaamheid, de sjpraok van oos “eulenteule kraaktuut mit höre kònkernölle sjpènderik”. En es vraemden of anger vrunj mich irges sagte: “Veer gaon nao hoes, veer gaon heivesj”, woord ich sjtil en vuilde 't heimwee in mich opkòmme, - heimwee dat ich geprobeird höb te vergaete in de meziek van mien Limburgse leidjes.’Ga naar eind14) Waarom had Felix Rutten de invitatie om de feestelijkheden te zijner ere in Sittard bij te wonen, eigenlijk afgewezen? Hij had toch niets meer te vrezen? De Tweede Wereldoorlog waarin hij aan Radio-Roma had meegewerkt (al was er in hem geen enkele sympathie voor het fascisme te bekennen geweest) was lang voorbij: Marie Koenen was in 1959 gestorven. Hoewel Felix zich tegenover burgemeester Dassen beriep op zijn hoge leeftijd die een lange reis, met de daarbij komende emoties van een weerzien na 35 jaar, bezwaarlijk maakte,Ga naar eind15) liet hij zich veel openhartiger uit in een brief aan zijn petekind: ‘Laat me rustig hier blijven en stel me niet bloot aan grove ontnuchteringen. Ik ben niks benieuwd naar nieuwe straten, wanneer ik er de oude | |
[pagina 12]
| |
schilderachtigheid niet terug kan vinden: en die is verloren gegaan. Sittard breekt z'n oud Stadhuis af, om er plaats te maken voor een moderne winkelkast. Dát is er dus heden en toekomst; voor mij geldt alleen het verleden. En dat (in mijn hart nog levend gebleven) sterft met mij, als álles wat voorbijgaat.’Ga naar eind16) Toch stond Felix toen nog lang niet met één been in het graf. De tachtigjarige bleef van een onverminderde vitaliteit getuigen, al verminderde de publicatiedrift. Zo nu en dan verschenen nog bijdragen van zijn hand in Veldeke, Maasland of Limburg VandaagGa naar eind17); daarnaast werkte hij aan zijn ‘Terugblik’ over de jaren 1890-1930, waarvan hij het typoscript in 1967 ter beoordeling aan de gemeente-archivaris van Sittard voorlegde. Maar tot een uitgave is het niet gekomen. Eerst op 85-jarige leeftijd gaat het met Felix' gezondheid berg-af: een hartinfarct, een ziekte aan zijn enige, nog goede rechteroog, hardnekkige bronchitis. Het lopen zelfs - en wat was hij een wandelaar geweest! - wordt moeilijk. Ook het weer lijkt met het jaar slechter te worden. Hij kreeg echt ‘de mismood in’. ‘Er is een ogenblik geweest om terug te keren naar mijn geliefd Geulle,’ schrijft hij aan zijn petekind. ‘maar dit is ook niet meer zoals ik het gekend heb, en hoe zou ik nú daar nog aan kunnen gewennen als aan een thuis? En dus...’Ga naar eind18) Meer dan hem lief is, moet hij zijn kamer houden, ‘een vertrek vol herinneringen aan het verleden, waar naast gedroogde bloemen ook de vaasjes met verse rozen geuren.’Ga naar eind19) Op goede dagen werkt en zit hij in ‘zijn’ kloostertuin en geniet van de warme zon, na een frisse douche. In de zomer van 1971 - hij was 89 jaar geworden - ging Felix tegen zijn gewoonte in, niet naar Subiaco. In oktober begon hij ineens te sukkelen: aderverkalking. Hij had nu permanente verzorging nodig. De paters vonden voor hem een plaatsje in een ziekenhuis voor bejaarden, even buiten Rome. Daar is Felix Rutten op 22 december 1971 om 8 uur 's morgens overleden. Vanuit de kapel van zijn ‘Padri Bianchi’ aan de Via Aurelia werd Felice op 24 december begraven.Ga naar eind20) Zijn lichaam werd ter aarde besteld op het kerkhof Campo Verano te Rome, zijn tweede heemland.
Na zijn dood is het al gauw stil geworden rond Felix Rutten. Een comité heeft er echter voor gezorgd, dat zijn 100e geboortejaar niet onopgemerkt voorbijgaat. Behalve door deze bloemlezing, krijgen zijn leven en zijn werk de nodige aandacht op een | |
[pagina 13]
| |
langspeelplaat, geproduceerd door Sjef Vink, en door een tentoonstelling, waarmee het Letterkundig Centrum Limburg in Kasteel-Oost te Valkenburg zijn start maakt. De catalogus van deze expositie bevat, naast een bibliografie door Peter Nissen, een schets van Felix' literaire persoonlijkheid door Paul Haimon. In Sittard vindt de officiële herdenkingsplechtigheid plaats en te Geulle wordt een gedenkplaat onthuld. In de periode 1905-1920, toen de woordkunst in de literaire wereld nog hoog stond genoteerd, is Felix Rutten overtrokken bewonderd. Daarna brak er een veel langere periode van onderschatting aan. Ook zijn dialektwerk, dat met steun van de Gemeente Sittard is uitgegeven, kreeg niet veel aandacht en werd maar moeizaam verkocht. Intussen hebben we wat meer afstand kunnen nemen en kunnen wellicht tot een rechtvaardig oordeel komen. Het Nederlandstalig werk van Felix Rutten vult een flinke boekenplank met dichtbundels, toneelwerken, reisverhalen en ander proza. Voor een bloemlezing daaruit lijkt de tijd voorbij, hoewel zijn talent als beschrijver niet onderschat moet worden. Als dichter is hij groot geworden in de tijd van Tachtigers en Neoromantici. Evenals zij heeft hij met grote technische vaardigheid schone taalvormen gecreëerd. Zijn dichterschap heeft zich nadien eigenlijk niet meer verder ontwikkeld, waardoor zijn Nederlandstalige bellettrie al spoedig gedateerd bleek. Zijn dialektwerk past door thematiek en motieven eveneens in de wereld van de Neoromantiek, maar het is natuurlijker, zuiverder, directer. Ten dele is het dialekt zelf daarvan de oorzaak: een spreektaal waaraan literaire tradities en verstarring vreemd zijn; anderdeels mogelijk de wijsheid van de ouderdom, want dit werk is grotendeels geschreven na zijn 70e levensjaar. Goed beschouwd, blijkt ook uit het dialektwerk dat Felix Rutten sinds zijn vorming als mens en als auteur geen wezenlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij is zijn hele leven een romanticus geweest, maar als zodanig wel een fenomeen. ‘Een romanticus,’ zo legt Godfried Bomans ons het verschijnsel Felix Rutten uit, ‘is iemand, die zich van de werkelijkheid een bepaalde voorstelling gevormd heeft en dit beeld getrouw blijft, ook als de realiteit daaronder reeds lang verdwenen is. Ik ben (zegt Bomans) geen aanhanger van deze opvatting, maar dit belet mij niet, voor zulke mensen een diepe genegenheid te hebben. Zij stellen de idee hoger dan de feitelijkheid. Voor de keuze | |
[pagina 14]
| |
geplaatst een van beide te offeren, behouden zij hun eigen droom. Dit moge een vlucht uit de werkelijkheid lijken, maar wie er goed over nadenkt, ziet in dat voor het consequent leven in een persoonlijke gedachte een geestkracht nodig is, die hij de dromer wel benijden mag. De meesten onzer zijn realisten, niet uit werkelijkheidszin, maar bij gebreke van een daarmee concurrerend visioen. Zij leggen zich bij de feiten neer, omdat de feiten hun te machtig zijn. Maar er leven er onder ons, die op eigen benen staan. Het zijn de koppigen en eigenzinnigen, die wonen in de verborgen hoekjes van deze aarde, op zolderkamers, in kelders of onder de bruggen van de Seine. Felix Rutten woont in een tuinhuisje aan de Tiber.’Ga naar eind21 Felix' dialektwerk - en dat is hier verder aan de orde - is een voortdurende illustratie van dit ‘consequent leven in een persoonlijke gedachte’. Die persoonlijke gedachte, die Felix Rutten nooit heeft willen opgeven, is dat alleen de natuurlijke staat waarlijk schoon is en dat iedere verandering daarvan een aantasting betekent. In dit geloof heeft Felix geleefd en gewerkt. Vanuit dit geloof bezong hij een leven lang de natuur, schreef hij zijn poëzie over Limburg, zijn Geulle en ‘Awd Zitterd’, en dichtte hij over de banden van liefde en vriendschap, niet slechts tussen hem en de (gestorven) geliefde of de jonge vrouw, maar ook tussen hem en de knaap of de jongeling. Om de schoonheid van het zuivere te kunnen blijven bezingen, heeft hij veel moeten incasseren. Want de werkelijkheid houdt die droom niet in stand. Afscheid nemen is dan ook het droeve rondo van zijn leven geweest. Ondanks alles blijft hij trouw aan zijn droom. Dit is zijn kracht, maar ook zijn zwakte. Voorzover hij zich niet bevindt in het onaangetaste landschap of binnen de omheining van zijn tuin, staat hij immers een beetje naast de werkelijkheid. De natuurpoëzie van Felix Rutten loopt, afgezien van wat Italiaans-pastorale verzen, echt in het voetspoor van Tachtig. We kennen de thema's: het opengaan van de natuur in de lente, de volte der herfstkleuren als begin van het afsterven, de eeuwig zich verjongende natuur tegenover de vergankelijkheid van het mensenleven, dit alles vaak gekoppeld aan het eigen zieleleven. Als bezinger van het Limburgs landschap heeft Felix zijn droom kunnen redden door uit Limburg weg te blijven. De DSM-kalender van 1968 ‘Hoe groen is dit dal...’, die inderdaad een sprookje is, deed zijn hart opspringen: ‘een prachtige hymne | |
[pagina 15]
| |
ter viering van ons Geuldal... werkelijk Limburg waard,’ schrijft hij enthousiast.Ga naar eind22) Gasten uit Limburg zijn welkom in Rome, maar de Limburgse Romein wil niet hier te gast zijn. Hij wil leven met de herinnering. ‘Breng alsjeblieft niets voor me mee,’ schrijft hij aan Chris Rutten, ‘ik rook niet en snoep niet. Laat je moeder voor mij alleen maar een boterham smeren van zwart, Limburgs roggebrood. Daar houd ik van, en 't herinnert mij 'n hele boel.’Ga naar eind23) In deze sfeer zijn de gedichten ontstaan, waarin hij, soms wat rhetorisch, de loftrompet over Limburg steekt of zijn romantisch heimwee uitzegt. Met zijn liefdespoëzie is het een moeilijk geval. De meest intieme gegevens uit Felix Rutten's nalatenschap staan ons (nog) niet ter beschikking. Bij de weinige nog levenden die hem goed gekend hebben, bespeuren we een begrijpelijke prudentie. Het is wel zeker dat we zijn vele liefdesgedichten niet kunnen lezen zonder er rekening mee te houden, dat ze spreken niet slechts over een gestorven of levende geliefde vrouw, maar ook over de geliefde knaap of jongeling. Felix heeft zeker tweemaal een pleegzoon gehad: de namen van Imre uit Hongarije en Savino uit Italië zijn ons bekend geworden. Maar ook een ondernemende, de kunst of de natuur beminnende jongeman was, zonder er soms erg in te hebben, in staat Felix' hart sneller te doen kloppen. Deze warme liefde voor de jeugd, die zich bij hem uit in vele vormen, is zuiver, idealistisch. Het gebrek aan hoffelijkheid van de Italiaan in de liefde ergerde hem bijvoorbeeld mateloos: ‘Hij kent de idealiteit niet, de romantiek van de liefde... Hij weet niet wat verering is. Hij is alleen maar libidineus.’Ga naar eind24) Een andere band tussen mensen, waaraan Felix hoge eisen stelde, is de vriendschap. Hij was onvoorwaardelijk trouw en eiste dat ook van de ander. Wie eenmaal tot zijn domein was toegelaten, schonk hij zijn hart, maar hij legde hem of haar daarbij ook zíjn wetten en regels op. Dat kon tot pijnlijke incidenten leiden. Als zijn petekind Margit, voor wij hij een grote, vaderlijke vriendschap koesterde, in het huwelijk gaat treden, kan hij dat maar moeilijk verwerken. Aan haar a.s. man schrijft hij: ‘Wel moest ik er aanvankelijk aan wennen, om naast mijn liefste petekind een vreemde man te zien opduiken, met (voor de toekomst) de pretentie dat ze voortaan helemaal van hém zal zijn. Maar dat is, helaas, het gewone lot van oude mannen: ze worden afgeschoven en opzij gezet, zoals de niet langer in-de-mode-zijnde heiligenbeelden worden opgeborgen op de zolders van de sacristie. | |
[pagina 16]
| |
Allicht breekt de eerste ontsteltenis zich dan baan in hopeloze en nodeloze scheldpartijen.’Ga naar eind25) Hoe hard die klap bij Felix was aangekomen, blijkt bijna twee jaar later nog, als hij er tot zijn jonge vriendin José Boyens over spreekt, waaraan hij dan een tirade koppelt over het huwelijk als een vorm van vrijheidsberoving, die vrouwen zich met open ogen laten welgevallen: ‘Alle mannen zijn egoïsten; dat is nu eenmaal zo. Ze beloven wel dat ze 'n leven lang voor je op de knieën liggen, maar dat is waanzin; dat is nonsens; dat is wartaal. Mannen zijn geen aanbidders; mannen zijn van nature bezitters’.Ga naar eind26) Als Felix zulke eisen stelde aan zijn vriendschappen, hoe zal hij dan geleden hebben als hij afstand moest doen van een geliefde: een vrouw of een pleegzoon. De herhaalde ervaring van het menselijk tekort, van de realiteit die de droom verstoort, van de vergankelijkheid der oorspronkelijke zuiverheid... de noodgedwongen konstatering daarvan heeft er bij Felix Rutten niet toe geleid, dat hij ontrouw werd aan zijn hoge droom. De Limburgse dialektliteratuur dankt er een groot aantal mooie gedichten aan, met vakmanschap geschreven. Het dialektproza van Felix Rutten heeft een zekere omstandigheid als nadeel. Maar wie zich wat rust gunt, kan genieten van gaaf geschreven en boeiend vertelde geromantiseerde herinneringen. Van de hierachter opgenomen vertellingen zijn voor de kennis van Felix' Sittardse jeugd van belang: ‘Tis Mallego’, ‘Vastelaovend mit Puilke’, ‘Veer, Zittesje batterave’, ‘Wage zònger paerd’ en ‘Hònderd jaor trök’. ‘Ernestine’ voert ons binnen in de kring van de Luikerwaalse clerus, waartoe familieleden van Felix hebben behoord, terwijl ‘Michel en zien “femme”’ ons verplaatst naar de Roermondse burgerkringen waaruit zijn moeder voortkwam. ‘Oswald’ toont ons iets van Felix Rutten's eigen-aardige zieleroerselen; de ‘particuliere vriendschap’, zoals die op kostscholen heette, en de aantrekkingskracht van de jongeling op de rijpe man komen erin ter sprake. ‘Paosjlelies’ is een Limburgse dorpsvertelling uit de sfeer van de regionale roman, waarmee zijn Geulse echtegenote Marie Koenen triomfen vierde. ‘Heimwee nao Limburg’ is het verhaal van Lucie, de vrouw die in Wenen de herinnering aan Limburg vasthoudt in haar eigen Limburgs kamertje en ondanks intens heimwee geen gebruik maakt van de gelegenheid om haar geboortegrond weer te zien: ‘waar | |
[pagina 17]
| |
et dan neit baeter den awwen droum vas te hawte en te blieve laeve in de sjoon illusie...’Ga naar eind27) Lucie koos voor het behoud van de droom. Felix Rutten heeft niet anders gedaan. Hij heeft zijn droom bemind en er ons van gezongen: Doe bleefs in mich. En zal 't mit mich gedaon zeen,
Kans doe getreust dich zègge: ‘Pès hae ging,
Haet hae mien sjoonheid in zien hart gedraage.
Zie laefde in zien herinnering.’Ga naar eind28)
| |
NotenVoor deze inleiding werd (passim) gebruik gemaakt van een aantal stukken, die zich bevinden in het Gemeente-archief Sittard (een ongenummerde map met recent verworven stukken van en over Felix Rutten, de Map Familie Rutten en de Map Letteren 1955-1975 genummerd 1.854.3), van een collectie Brieven van Felix Rutten aan Chris Rutten (in bezit van Mr. Chr. Rutten te Nuth) en van enkele aan Felix Rutten gewijde publicaties: José Boyens: Felix Rutten - Tachtig jaar Italiaans Nederlanderschap, in: Roeping 38 (1962-63), p. 21-29; R. Jans: Felix Rutten en zijn Iwan, in: De Bronk 3 (1955-56), p. 84-8; H.H. Knippenberg: Felix Rutten, in: De Bronk 5 (1957-58), p. 46-52; J.J.M. Timmers: Felix Rutten in Rome, in: Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold 1980, p. 29-34; Felix Rutten 80 jaar - herdenking en waardering, Sittard 25 januari 1963. |
|