Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Beatrix. Mijn heilige over de heide schrijdt. Een blanke glorie overspreidt De roode zoden waar zij treedt In 't wuivend leliewitte kleed. Een aureool van gouden licht Hangt om haar sneeuwwit aangezicht En zachtbewogen, zijden haar. Zij houdt de handen op elkaar Devotievol als ten gebed En 't is of ze op het luien let Der avondklok wier vroom gebrom Haar roept naar 't verre heiligdom.... De wijde heide ligt zoo stil Of zij haar tocht niet storen wil, Die zweeft - een vredevolle droom - Zoo licht door d' ijlen avonddoom. En waar zij wazig verder gleê Ging fijne heigeur met haar mee Die wierookwaaiend om haar vloog, Gelijk een wind doch niets bewoog. [pagina 101] [p. 101] Nu glinsterlicht door 't schemerwaas De stille zilverwitte Maas Die schittert, als in 't glansgewaad Mijn heil'ge er heerlijk overgaat.... Nu treedt zij heen aan de overzij Gelijk een verre melodij. - Ik zie haar nog en toch niet meer... Een flauwe schijn in 't scheemren veer... 't Is al verwaasd... een laatste zucht... Vol sterren staat de stille lucht. Over mijn wijde zielehei Ging uw gedachte zacht voorbij. - En de avond is vol stille pracht: Vol sterren staat de stille nacht. Vorige Volgende