Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud
(1991)–Henny Coomans, Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdBoeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion
[pagina 405]
| |
JeugdjarenFrank Efraim Martinus Arion werd op 17 december 1936 op Curaçao geboren. Zijn ouders, Minguel Martinus Arion en Marina Jansen, woonden toen in het buitendistrict Bona Vista. Kort na de geboorte van Frank verhuisde de familie naar Aruba, omdat zijn vader een betrekking had aangenomen bij de LAGO oliemaatschappij. Toen Frank vier jaar oud was geschiedde de grootste ramp die een kind kan treffen, zijn moeder en jongste broertje kwamen om het leven bij een ongeluk. Zijn vader moest snel naar Curaçao om Frank en dochter Selvia bij familie onder te brengen. Daarna begon voor de jonge kinderen een zwervend bestaan. Eerst logeerden ze bij hun oma, een vrouw met een sterke persoonlijkheid en menigmaal kwam zijn vader met haar in aanvaring. Op zekere dag nam hij zijn kinderen en bracht hen naar zijn zuster die op de Brionweg woonde. Het stadsdeel Otrabanda was veel levendiger dan het landelijke Bona Vista. Het leven in Otrabanda staat Frank nog helder voor de geest, hij verkende niet alleen de stadswijk maar ook de gehele omgeving. Goede herinneringen heeft hij nog aan Seru Domi met het voetbalveldje, dicht bij het kerkhofje waar mensen werden begraven die niet aan hun geloofsverplichtingen hadden voldaan. Het marktpleintje waar kooplieden allerlei waren en snoepgoed verkochten. Het sfeerrijke Otrabanda is door veel Antilliaanse auteurs beschreven. Frank bezocht ook op Otrabanda de katholieke St. Vincentiusschool, geleid door de fraters van Tilburg. Hij was een uitstekende leerling, zodat de fraters hem de tweede klas lieten overslaan. Inmiddels was zijn vader hertrouwd met Catharina (Ketty) Monte. Het gezin werd weer herenigd in een eigen home op Noord Roozendaal. Tevoren had zijn vader aan de kinderen toestemming gevraagd of hij mocht hertrouwen. Dit is heel bijzonder, want in de Curaçaose samenleving wordt niets met kinderen besproken. Frank en zijn zusje Selvia beraadslaagden daarover, zij vonden het wel goed mits ze haar geen moeder hoefden te noemen. Vooral Frank had er problemen mee, omdat hij nog steeds een sterke binding voelde met zijn jong gestorven moeder. Als kind kon hij uren gesprekken met haar voeren voor een grote foto, die bij zijn | |
[pagina 406]
| |
oma in de huiskamer hing. De nieuwe echtgenote van zijn vader was niet alleen een knappe vrouw, ze bezat ook innerlijke schoonheid. Ze begreep dat de kinderen geen moeder wilden zeggen. Jaren later bekende Frank dat Ketty de naam ‘moeder’ eigenlijk best had verdiend. In hun jeugd had het de kinderen vaak aan materiële goederen ontbroken maar aan warmte en liefde was er geen gebrek geweest. In de laatste klas van de lagere school won Frank zijn eerste literaire prijs: de Neerlandia prijs voor het beste opstel in de Nederlandse taal. De prijs bestond uit een boek ‘Donkere dagen’, het prijkt nog steeds in zijn boekenkast als een dierbare jeugdherinnering. In 1929 had zijn moeder ook de Neerlandia prijs verworven, zij ontving toen de Nederlandse vertaling van het Franse boek ‘Ursula’ van E. de Pressense. Met zijn eerste H. Communie kreeg hij het van zijn vader met het opschrift: ‘Frenkie, bewaar dit ter herinnering aan je moeder’. Frenkie, zoals hij door zijn familie wordt genoemd, Curaçao is bekend om de koosnamen. Zijn aanleg voor talen zal hij ongetwijfeld van zijn moeder geërfd hebben. Maar zijn spreekvaardigheid komt van zijn vader, want Minguel Martinus Arion was een van de activisten voor de Nationale Volkspartij, in 1949 opgericht door Mr. dr. M.F. da Costa Gomez. De politieke pleidooien van Arion waren aanleiding voor kommentaar op school. Iedereen kende zijn vader als Arion. Frank, die anoniem wilde blijven liet op school ‘Arion’ vallen. Later gebruikte hij het weer als schrijversnaam! | |
De Middelbare SchooltijdDe Middelbare school HBS-b, werd doorgebracht op het Radulphus College, beschreven in dit werk door prof. Carel Weeber. Hij bracht het daar tot hoofdredacteur van het schoolblad De Spectator. Frank had toen veel tijd voor sport en ook voor de Jonge Wacht. Op veertienjarige leeftijd hielp hij mee om een Jonge Wacht-afdeling voor de wijk Juicio op te zetten. Frank vertelt dat de kampdagen op Brakkeput hem veel handvaardigheid hebben bijgebracht. Op een gegeven moment kon hij zo goed koken dat hij als kok fungeerde bij de voetbalvereniging Sithoc. Frank's stiefmoeder Ketty was tevens tante van de bekende politicus en vakbondsleider Amador Nita. Nita kennen we ook als auteur van talrijke pamfletten en papiamentse novelles, waarmee hij een boodschap wilde brengen aan de Antilliaanse bevolking. Nita was ook oprichter van het weekblad Amigoe di Aruba. Van Amador Nita heeft Frank de macht van het gedrukte woord geleerd. Voordat Frank in 1955 naar Holland vertrok liet hij Amador Nita een schoolschrift zien met een novelle die hij had geschreven: ‘Sarita, mi amor’. Hij had deze novelle willen publiceren om aan | |
[pagina 407]
| |
zijn vrienden als afscheidscadeau te geven. Na lezing schreef Amador, die hij erg bewonderde, in het schrift: ‘you are a great writer’. Dit compliment heeft hem het meest gestimuleerd om verder te gaan met schrijven. Daarom heeft hij Nita willen eren door in een nummer van het tijdschrift Ruku aandacht te schenken aan het schrijverschap van Amador Nita. Frank heeft in zijn jeugd erg veel gelezen. De omgeving van plantage Noord-Roozendaal, met de tuin bekend als Hoffie di Julian, was voor Frank een oase van rust. Vaak vluchtte hij daarheen om in de eenzaamheid van de natuur inspiratie te vinden voor zijn vele geschriften. Met zijn vriend John, afkomstig van een van de Engelse eilanden, ruilde hij boeken. In die tijd had Frank veel belangstelling voor Amerikaanse cowboyboeken en zijn voorkeur ging vooral uit naar cowboys die snel de revolver trokken. Uit deze lectuur leerde Frank de Amerikaanse mentaliteit en cultuur kennen die de enkeling, de ‘good guy’, stelt tegenover de corrupte groep. Het individu moest het opnemen tegen de gemeenschap en vechten om de slechte elementen uit te roeien. Daarom bracht de cowboy jaren door in eenzaamheid om te leren snel te reageren, klaar om op het juiste moment af te rekenen en zijn doel te bereiken. Frank las ook graag Ellery Queen en Perry Mason. De advocaat met meer rechtsgevoel dan de rechters zelf. Micky Spillane werd meteen gekocht en uitgelezen. Ofschoon het niet allemaal helden waren in deze Amerikaanse literatuur wordt de durf van de pionier voorop geplaatst. In de Curaçaose gemeenschap leert het individu niet om zich te profileren en zijn eigenwaarde te verdedigen. Door de historische actergrond is er een moraal ontstaan om alles maar te slikken en ja te knikken. Men heeft de neiging om zich eruit te redden. Dit is een erfenis van het verleden uit de tijd van de slavernij. Frank verwijt de Curaçaoenaar ook dat hij niet wil erkennen dat zo iets als een gemeenschappelijk doel (kousa komun) bestaat, laat staan dat men er voor uitkomt. Daar heeft Frank de grootste moeite mee op zijn geliefd Curaçao. | |
In NederlandIn 1955 vertrok Frank naar Nederland en werd student aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij was oorspronkelijk van plan om chemisch ingenieur te worden aan de universiteit van Delft, maar het werd toch Nederlandse taal en letterkunde. In de beginjaren in Holland ervoer hij dat de meeste Antillianen met de ziel onder de arm rondliepen. Daarom richtte hij samen met enkele medestudenten ‘Baranka Antilliana’ op. Deze Antilliaanse opvang of societeit werd goed bekend in Den Haag, en verder in het hele land waar Antillianen studeerden. Er werden feestjes georganiseerd die tot in de vroege | |
[pagina 408]
| |
ochtend duurden zodat degenen die van ver kwamen geen hotel hoefden te bespreken. Echter voor het feest begon was er altijd een cultureel programma met zang van Otmar Fraai, Hubert Beckers en muziek van Julian Coco. In de beginjaren in Nederland vervolgde hij met het schrijven van artikelen voor zijn schoolkrant De Spectator, maar de bibliografie leert dat hij ook in andere tijdschriften publiceerde. De Nederlandse beeldhouwer Jetty voor wie Frank poseerde raadde hem aan zijn gedichten te laten lezen aan de dichter-historicus Schulte Nordholt. Deze was juist bezig met Het volk dat in duisternis wandelt, over de Amerikaanse negerproblematiek. Schulte Nordholt bracht hem toen in contact met Cola Debrot. Frank's eerste gedichtenbundel Stemmen uit Afrika werd in de Antilliaanse Cahiers (1957) gepubliceerd, waarvan Debrot redacteur was. Door deze gedichtenbundel werd Frank bekend in de Nederlandse literaire wereld. Hij kreeg veel lof toegezwaaid en men noemde hem zelfs de ‘zwarte Vergilius’, maar hij wist niet of men het meende of dat het fijne spot was. Daardoor heeft hij geaarzeld om nog meer gedichten uit te geven terwijl hij nog kopij heeft voor tien bundels. Samen met Boy Fraai, nu hispanoloog aan de Universiteit van Amsterdam, en de psycholoog Julian Abraham richtte hij een Antilliaans tijdschrift op: Encuentro Antilliano. Frank was hoofdredacteur. Volgens een redactioneel artikel in De Spectator (mei 1958, p. 23) schreef Frank essays en gedichten in Encuentro Antilliano, helaas is het tijdschrift nergens meer aanwezig. In 1958 ondernam Frank een pelgrimreis naar Lourdes, waar hij als brancardier zijn hulp aanbood. Jaren later beschreef hij zijn ervaringen aldaar in Nobele Wilden (1979). In 1960 werd hij correspondent voor het dagblad Amigoe di Curaçao en voor de Wereldomroep hield hij geregeld radiolezingen. In 1961 bracht hij een vakantie door op alle drie Benedenwindse eilanden, zijn ervaringen lezen we in het tijdschrift Schakels. In zijn gedichtenbundel Ta amor so por vinden wij zijn nostalgische verzuchtingen van een tropenkind dat moeite heeft om te leven binnen twee culturen. Ook schreef hij in de jaren '60 voor het tijdschrift Oost en West en het Haagse dagblad Het Vaderland. | |
RukuJuist voor zijn doctoraal examen zag hij het niet meer zitten en hij brak zijn studie af. Hij ging terug naar huis om zich heel intensief te gaan bezig houden met de Antilliaanse cultuur. Hij stelde een biografie van het Papiamentu samen, daardoor weten we nu wat er aanwezig was in de rijke bibliotheek van het bisschoppelijk paleis, dat door de brand van 30 mei 1969 | |
[pagina 409]
| |
geheel verwoest werd. Persoonlijk heeft hij tijdens de brand een grote houten kist met een aantal boekwerken gered en gebracht naar de dichtstbijzijnde pastorie. Onlangs ontdekte ik die grote kist bij Pater Streefkerk die hem jaren heeft bewaard. Na de opstand van de meidagen 1969 begon Frank Martinus met de uitgave van het tijdschrift Ruku. Volgens Frank is het grote belang van Ruku geweest dat het de aanval heeft geopend op de vastgeroeste idee dat alles wat uit Nederland kwam goed was. Voor hem was het een daad van vrijmaking. Hij wilde bewijzen dat hij een echte ‘jui di Korsow’ was, een kind van dit eiland. De innerlijke gespletenheid van de tropenmens die met een andere cultuur in aanraking komt. Hij heeft Ruku zelf helemaal gefinancierd, geredigeerd, uitgegeven en voor een groot deel zelf volgeschreven. Het heeft twaalf nummers gehaald, hetgeen voor een Antilliaans tijdschrift bijzonder is. Want op de Antillen rijzen de tijdschriften als paddestoelen uit de grond om daarna weer snel te verdwijnen. | |
AmsterdamIn 1971 besloot Frank zijn studie af te maken en kort daarna behaalde hij zijn doctoraal examen. Vervolgens kreeg hij een baan aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Terug in Nederland begon zijn vriendschap met Trudi Guda, die hij al vanaf 1961 kende, vaster vormen aan te nemen. Zij had antropologie in Leiden gestudeerd. In 1970 had Trudi een gedichtenbundel uitgegeven ‘De geur van franchepane’. Volgens Frank is niet Dubbelspel zijn eerste roman, maar ‘De formule van het leven’. De Expo had hem geïnspireerd en de roman werd in korte tijd geschreven in Oegstgeest. Met Dubbelspel is hij in 1969 begonnen, waarvoor hij in 1974 de Van der Hoogt-prijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde kreeg. Het bedrag van ƒ 1000,- stelde hij ter beschikking aan het Centrum voor apartheidspolitiek tegen Zuid-Afrika in Amsterdam. Tussen 1971 en 1975 maakte hij diverse reizen o.a. naar enkele Afrikaanse landen en Martinique. Ook ging hij nog een keer naar Lourdes. In 1975 verscheen zijn Afscheid van de koningin voor hij naar de West vertrok. In Nederland heeft Frank zich intens bezig gehouden met Antillianen bij elkaar te brengen. Tijdens zijn studententijd en ook na zijn studie richtte hij diverse Antilliaanse clubs op. In 1972 een Caraibisch centrum in de Bijlmer. Een politicus die hem in die tijd heel goed heeft geholpen met het oprichten van dit centrum, is de huidige burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn, die zeer sociaal bewogen bleek te zijn. | |
[pagina 410]
| |
In zijn Amsterdamse tijd werd Frank ook voorzitter van het Antilliaans Contactcentrum, dat het tijdschrift Kontakto Antyano uitgaf. Frank was zo ingeburgerd in het Antilliaans gebeuren in Nederland, dat het erop leek dat hij hier voorgoed zou blijven. Maar het liep anders af en in 1975 ging hij doceren aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren in Suriname. | |
Suriname - Curaçao - PapiamentuInmiddels waren Frank en Trudi Guda (1977) getrouwd in Suriname. Hun eerste kind Margina Isis kwam in 1981. Na de coup van Bouterse 1980 vertrok Frank naar Curaçao waar hij momenteel directeur is van het ‘Instituto Lingwistiko Antiano’. Hier begon hij met het werk dat hij altijd heeft willen doen: de standaardisering van de Papiamentse taal. Zijn passie voor het Papiamentu is hem van kind af aan bijgebracht door zijn stiefmoeder Ketty. Ketty was een fervente lezeres van de Tuyuchi-feuilletons. Ook de La Union en La Cruz de papiamentstalige bladen van de R.K. missie ontbraken thuis niet. Een ommekeer in zijn leven bracht het verhaal van de broer van een van zijn oude schoolmakkers, John Oldeboom, die hem vertelde van zijn bezoek aan de Kaapverdische eilanden. Deze was zo verbaasd de Kaapverdische bevolking een taal te horen spreken waarvan hij in eerste instantie dacht dat zij papiaments spraken. Sindsdien verhoogde zijn belangstelling voor de studie van het Papiaments en haar oorsprong. Als directeur van het ‘Instituto Lingwistiko Antiano’ zien we hem in felle discussies verwikkeld rondom het invoeren van het Papiamentu op school. Zijn onplezierige opmerkingen doen hem als agressief overkomen, terwijl achter dit masker een vriendelijke persoonlijkheid schuilt. In 1987 stichtte hij de papiamentstalige lagere school ‘Skol Humanistiko Erasmo’.
Na de opstand van dertig mei 1969 heeft zijn aangetrouwde neef Amador Nita hem een zetel aangeboden in de regering, maar toen was hij nog niet klaar om de politieke arena te betreden. In 1988 heeft hij zijn eigen partij opgericht: KARA, afkorting van ‘kambio radikal’ (naar een totale ommezwaai). Zijn partijblad heet Kinikinter. Door de ongezouten taal van de literatuurcritici is hij nu gehard voor de politiek, want wie verandering in het sociale bestel wil aanbrengen moet zelf de verantwoordelijkheid op zich nemen en niet langs de zijlijn blijven staan en kritiek leveren. Hij werkt momenteel aan zijn dissertatie over de oorsprong van het Papiamentu, waarop hij aan de UvA wil promoveren. |
|