| |
| |
| |
Wim Rutgers
De literatuurkritiek en het werk van Tip Marugg
Op 15 augustus 1989 kreeg Tip Marugg de belangrijke Antilliaanse Cola Debrot-prijs, hem uitgereikt voor zijn laatste roman De morgen loeit weer aan (1988).
De Curaçaose jury schreef in haar rapport onder meer:
... de prachtige natuurbeschrijvingen en andere, adembenemende passages en een treffende atmosfeerschepping, getuigen van een opmerkelijk registratievermogen, van suggestief, bezwerend taalgebruik, met verrassende beeldspraak en beelden en gevoel voor lyriek, zoals critici reeds aanduidden, hetgeen leidt tot een aangrijpende stijl ...
Ze merkt op dat
... de schrijver autobiografische elementen in het literaire werk verwerkt, waardoor identificatie tussen auteur, vertelinstantie en romanfiguur mogelijk wordt, waarbij toch het fictie-element de overhand heeft ...
Een jaar eerder trok deze zelfde roman al sterk de aandacht in Nederland toen de A.K.O.-nominatie afkwam.
Maar niet alleen dit laatste werk, ook het eerder heeft altijd vrij wat aandacht van het literaire veld gehad. Reden om eens te gaan kijken hoe de literator Tip Marugg en zijn werk in de loop der jaren zijn beoordeeld door critici in eigen land en daarbuiten. Misschien kunnen we ons eigen oordeel scherpen aan dat van anderen.
Ik gebruik daarbij het model dat H.T. Boonstra in 1979 in De Gids besproken heeft: ‘Van waarde-oordeel tot literatuuropvatting’. Zij onderscheidt in hoofdlijnen een vijftal aandachtsaspecten in de literaire communicatie, betreffende (1) de realiteit en het werk, (2) de aandacht voor de auteur, (3) de aandacht voor het literaire werk zèlf, (4) de relatie tussen werk en lezer, en (5) de vergelijking van een bepaald literair werk met andere van die auteur of van andere schrijvers.
Wie de hierboven weergegeven jury-citaten nog een doorleest, zal daarin diverse van deze categorieën direct herkennen.
Hier wil ik eerst achtereenvolgens deze vijf aspecten uitwerken voor de drie door Tip Marugg geschreven romans en zijn poëziebundel, waarna ik de gevonden karakteristieken onderling zal vergelijken. De gebruikte kritieken staan uiteraard in de bibliografie vermeld.
| |
| |
| |
Weekendpelgrimage
Al zijn er wel een aantal verwijzingen naar de werkelijkheid, ze zijn niet dominant of zelfs maar talrijk. Een aantal critici benadrukken het on-Nederlandse karakter van Weekendpelgrimage: wel ongeveer dezelfde taal, kennelijk niet dezelfde cultuur, waarbij ze dan wijzen op het Antilliaanse milieu. Maar het boek is van een algemeen menselijke problematiek haasten zij zich erbij te zeggen; het is niet folkloristisch, al gaat het wel over Curaçao. Antilliaanse critici als Henk Dennert en Frank Martinus Arion benadrukken de zuivere weergave van de Curaçaose maatschappij en het volkskarakter.
Enkele critici zouden het boek graag in een wereldtaal vertaald zien, één zelfs jaren nadat dat allang had plaatsgevonden; Frank Martinus daarentegen zou het in 1960 al heel graag in het Papiamentu willen zien voor de héle Curaçaose bevolking. Het zal duidelijk zijn dat de ‘realiteit’ niet zoveel opgeleverd heeft, ook al omdat een aantal Nederlandse critici weinig van Curaçao zeggen te weten.
Wat de auteur betreft is er zelfs uitgesproken weinig te melden; het blijkt dat men in 1958 over het algemeen nauwelijks iets van hem weet. Voor zover enkele critici wel over gegevens beschikken, delen ze die mee, om zodoende hun lezers enigszins te informeren over deze onbekende en verre schrijver. Men geeft dan biografische gegevens in de vorm van feiten, schat zijn leeftijd - soms veel te hoog, dan weer te laag -, vertelt dat Marugg een aantal buitenlandse reizen maakte, en over zijn journalistieke werk bij het Shell-tijdschrift De Passaat.
Enkele noemen hem een blanke Curaçaoenaar, anderen maken een Nederlander van hem.
Wat zijn karakter betreft wijst men een enkele keer op ‘eerlijkheid’, ‘bescheidenheid zonder pose’ en ‘onafhankelijkheid’. Maar dat zijn toch uitzonderingen.
Heel uitgebreid gaan de recensenten - natuurlijk - op het werk zelf in, met veel en gevarieerde karakteristieken. De talrijke elementen die daarin steeds terugkeren zijn allereerst een weergave van de inhoud van Weekendpelgrimage in het algemeen, waarna de hoofdfiguur en zijn verhouding tot het eiland besproken wordt, zijn persoonlijke gewoonten en zijn verhouding met Koning Alcohol, zijn ideeën over zelfmoord, de moderne industrialisatie van Curaçao en zijn daarom geschonden landschap, de verhouding tussen wit en zwart op het eiland, het avontuur met Altagracia, de verhouding tot Europa, zijn jeugdherinneringen, zijn fantasieën, en wonderlijk genoeg, nauwelijks iets over de godsdienst. Hoewel het moei-
| |
| |
lijk, zo niet onmogelijk is een exacte telling te geven van alle gebruikte motieven, is de hierboven gegeven lange opsomming gebaseerd op een aflopende reeks. Daarnaast vallen incidentele kenmerken als: het onvervulbare, aanvaarding van de leegte, het onbereikbare, heimwee, weemoed, zelfanalyse en andere.
Niet zo vaak wijzen recensenten op de stijl, met termen als: zakelijk geschreven in soepel Nederlands of in een taal waarin de invloed van de missiepaters nog merkbaar is. Zijn stijl wordt helder en concreet genoemd, door anderen poëtisch. Ook wijzen velen op de techniek van de monologue intérieur.
Nog minder recensenten besteden aandacht aan compositorische zaken, aan de ik-vorm, de hoofdstukken, de stilstaande tijd, de herhalingen, de cyclische bouw, het identieke begin en het al of niet positieve slot. Enkelen vinden de compositie gezocht of niet voldoende hecht, in zijn geheel of alleen in enkele details.
Vele critici larderen hun betoog met citaten. Toen ik deze naging, merkte ik tot mijn verbazing dat op een hoeveelheid van achttien getelde uitgebreide tekstcitaten, er slechts vier bij waren die twee keer voorkwamen. De critici kozen alle verschillende citaten ter adstructie; kennelijk is er niet één passage in het boek te vinden die iedereen zó karakteristiek voorkwam dat ze om citeren vroeg.
Critici stelden nogal eens expliciet dat ze outsiders zijn, maar ontmoeten of herkennen toch verrassende elementen die hen aanspraken. Voor de Antilliaanse critici was er van een duidelijke HERkenning sprake. Allerlei andere, individuele karakteristieken zijn over het algemeen zeer lovend: werk van de eerste rang, verfrissend, veelbelovend, je voelt de tederheid enzovoorts, in totaal meer dan 35 van dit soort lovende persoonlijke reacties.
Is het dan allemaal goud wat er blinkt? A. Marja, de gevreesde, vatte als volgt samen wat hij over deze roman bij zijn collegae-critici gelezen had:
Het is dus zo, dat de juichende critici een jonge debutant als Tipp (!) Marugg geen dienst hebben bewezen met zo onmatig over zijn debuut te jubelen. (Haags Dagblad 5 juli 1958)
Maar er waren wel degelijk heel wat kritische bedenkingen. Men vond de compositie als geheel niet sterk, zagen we al, of men vond dat de dronkenmansbiecht te los van het geheel stond, of men wees op het niet passende avontuur met Altagracia (literair onaanvaardbaar bedoel ik), of ze wezen op het huns inziens zwakke slot. Anderen ergeren zich aan het gekeuvel, het verwarde, ongelijke, onevenwichtige, grootsprakige, declamatorische.
De kritiek zit hem dus vooral in taal en stijl, in de compositie en een
| |
| |
enkele keer ook in de inhoud, als Ton Neelissen zegt dat het jeugdboek van Miep Diekmann: De boten van Brakkeput méér inzicht in de Curaçaose maatschappij geeft dan Weekendpelgrimage.
Veel critici beginnen met erop te wijzen dat de roman eerst in het door Cola Debrot en Henk Dennert geredigeerde tijdschrift Antilliaanse Cahiers is verschenen, waarna ze dan enkele andere auteurs noemen die daarin publiceerden: Charles Corsen, Oda Blinder, Aletta Beaujon. Daarnaast wijzen ze op Luc. Tournier en De Stoep, daarmee Weekendpelgrimage in een Antilliaanse literaire traditie plaatsend. Twee critici vinden Tip Maruggs werk minder dan dat van Debrot; anderen zeggen dat ze weinig bekend zijn met de Antilliaanse letteren of gewoon dat deze niet bekend zijn. Frank Martinus Arion vergelijkt in 1960 Weekendpelgrimage met C. Debrot: Mijn zuster de negerin (1935) en B. van Leeuwen: De rots der struikeling (1959). Hij heeft lof voor alle drie. Het is wonderlijk dat niemand van de critici iets zegt over het latere werk van Debrot - alleen Mijn zuster de negerin dient als referentie.
Twee keer wordt Marugg vergeleken met de Surinaamse auteur Albert Helman, met de Amerikaanse (neger-)literatuur in het algemeen of enkele vertegenwoordigers van de Engelstalige en Duitstalige letterkunde. Enkelingen proberen het werk te karakteriseren via aanduidingen als ‘romantisch-rationalistisch’ of ‘realistisch-surrealistisch’. Deze ‘eerste authentieke Antilliaanse roman’ wordt echter nergens in een Caraïbische traditie geplaatst.
Sommigen plaatsen Weekendpelgrimage wél in het subgenre van de drankroman, en vergelijken het met H. Fallada: Der Trinker, Max Dendermonde: De dagen zijn geteld, of Ch. Jackson: Lost weekend.
Na deze contemporaine dag- en weekbladrecensies heb ik een zevental later verschenen en uitgebreider ‘beschouwingen’ onderzocht, vanuit de vraag of er overeenkomsten en verschillen zijn aan te wijzen tussen het directe circuit en de latere bezinning.
Allereerst vallen er véél overeenkomsten op, vooral wat de uitvoerig beschreven inhoudsaspecten betreft. Men beschrijft de algemene inhoud, de personages, de motieven en de thematiek. De meest voorkomende karakteristieken zijn die van de problematiek van de ‘protestant blanku’ op Curaçao, zijn verhouding tot het eiland en de (zwarte) bevolking, nu de traditionele cultuur verdwijnt en de moderne industrialisering onverbiddelijk toeslaat. De hoofdfiguur zit met zijn probleem van drank, eenzaamheid en geloof, die hij in zijn herinneringen in één lange monologue intérieur laat passeren. Maar hij pleegt geen zelfmoord, vlucht niet naar Canada, - hij accepteert zijn eiland. Symbolen daarvan zijn de indjuboom en de bula duifi met de zwarte ring om zijn nek.
| |
| |
In de analyses wordt na de thematiek de nadruk gelegd op de compositie met zijn herhalingen, spiegelingen, contrasten, flash backs, het cyclische, het stilstaan van de tijd, de ruimte etc. Hoewel deze aandacht hier veel uitgebreider is dan in de recensies - dat valt ook niet anders te verwachten - is ze toch secundair, het komt althans minder vaak voor.
Ook op de stijl en het taalgebruik wordt niet veel geattendeerd. Wei is opvallend dat er in deze analyses (nog) veel meer geciteerd wordt en veel uitvoeriger - men heeft daartoe ook wat meer ruimte. Ik telde ver boven de dertig verschillende uitvoerig geciteerde passages, ook hier weer met uitzondering van een bepaald citaat op pagina 43 over de oude plantagehouders, steeds verschillend.
Ik wijs op de veel gedetailleerder motiveringen en de gevarieerde interpretaties maar ik ben geen enkele analyse tegengekomen die aan de vroegere recensies een compleet nieuwe dimensie toevoegde. Er zijn wat de interpretatie betreft slechts accentverschillen.
De zeven ‘essays’ richten zich bijna uitsluitend op de tekst zelf. Ze geven nauwelijks informatie over de auteur, ze vergelijken slechts mondjesmaat met ander literair werk van Marugg (uitzondering Eva Abraham- Van der Mark), of andere Antilliaanse auteurs (uitzondering Aart G. Broek) of Caraïbische auteurs (uitzondering opnieuw Eva Abraham-Van der Mark, die Weekendpelgrimage met Jean Rhys: Wide Sargasso Sea vergelijkt).
In de romananalyses zijn de elementen die verwijzen naar de werkelijkheid weliswaar geïntegreerd, zodat er geen aparte schets van de Curaçaose maatschappij gegeven wordt (met uitzondering van Harry Theirlynck, die dat wel doet in zijn literair-sociologische benadering). Ook de directe lezersreacties in positieve of negatieve zin komen niet naar voren, met uitzondering opnieuw van Harry Theirlynck, die de negatieve en positieve evaluerende balans opmaakt. De overige analyseren meer dan dat ze evalueren, met de onuitgeschreven achtergrondgedachte aan de vanzelfsprekende positieve waardering die Weekendpelgrimage algemeen geniet.
| |
In de straten van Tepalka
Sommige critici wijzen op het gegeven dat Weekendpelgrimage slecht verkocht en al na een paar jaar bij De Slegte terecht kwam, en dat In de straten van Tepalka zelfs Sticusasteun nodig had om gepubliceerd te worden door de Bezige Bij:
Auteur en uitgever worden hartelijk gelukgewenst met de officiële steun en met wat dit voor hen ook financieel betekent, maar zou de uitgave zonder die steun niet tot stand zijn gekomen? Dat zou, gezien de
| |
| |
vloed van modieuze kul-verhalen, waarmee de lezer wordt overstroomd, een schandaal zijn geweest. (Jaap Joppe)
Er zijn maar weinig ‘realistische’ verwijzingen te melden. Er wordt nogal eens gewezen op het on-Nederlandse karakter van de roman, die eerder aansluit bij de (Latijns) Amerikaanse sfeer en daarnaast een algemeenkosmopolitisch karakter heeft. Een tweetal critici wijst nog op de overgangen tussen realiteit en verbeelding.
Ter afwisseling een veelzeggend citaat:
Behalve de wanhoop van de jonge mens in het algemeen in deze zich omvormende wereld - waar naartoe? - speelt hier ongetwijfeld de nostalgie een rol van de mens, die in een snel tempo uit een wereld van slavernij en kolonialsme tot een absolute zelf-ontplooiing wil geraken.
Over de auteur vermeldt men niet veel meer dan dat hij een Curaçaoenaar is die weinig schrijft en van wie ook niet veel bekend is. De roman zelf wordt weer heel uitvoerig beschreven. Men vertelt de inhoud in het algemeen en wijst op de hoofdfiguur, het ik-personage, die in een ziekenhuisbed ligt in een Zuidamerikaanse stad, op zijn ‘bezoek’ aan Conchita en aan de kermis. De ‘ik’ heeft pijn, hij fantaseert en overpeinst zijn leven, hij uit zijn jeugdherinneringen, spreekt van vereenzaming en zijn verlangen naar contact. Hij denkt na over de zin van het leven en zijn identiteit, maar weet dat identificatie onmogelijk is. Hem worden de laatste kerkelijke sacramenten toegediend en hij sterft.
Om de psychologische sfeer aan te geven waarin het hoofdpersonage zich bevindt lezen we vaak karakteriseringen als: machteloosheid, onaangepastheid, neurotische trekken, wanhoop, ontgoocheling, uitzichtloosheid, schuld, gemis, Weltschmerz, kwetsbaarheid en dergelijke meer.
Wat de stijl betreft geeft men een veelheid van karakteristieken: allereerst wijst men op ‘temperament’, taalbeheersing in het algemeen, de vloeiende stijl, concreetheid, spot, koele toon, ironie en cynisme. Men schrijft over de opnieuw gehanteerde schrijftechniek van de monologue intérieur en de on-Nederlandse woordkeuze. De compositie kenmerkt zich volgens enkele critici door raadselachtigheid en het ontbreken van elke voorgeschiedenis van de hoofdpersoon.
De lezers-recensenten zijn niet zo eenduidig juichend als bij Maruggs romandebuut. Naast een veelheid van positieve, een flink aantal negatieve kwalificaties. De woordkeus is hierbij zo rijk en zo gevarieerd dat ze bijna alles omspant van ‘een niveau van de wereldliteratuur’ tot ronduit ‘niet gelukt’. Een aantal lezers wees op de toegankelijkheid van de roman voor de Nederlandse consument. Het positieve of negatieve oordeel wordt gebaseerd op zowel taalgebruik, compositie als inhoud - er is geen eensgezindheid te bespeuren.
| |
| |
Algemeen wordt deze tweede roman gekoppeld aan de eerste, waarbij men vooral overeenkomsten ziet - de twee liggen in elkaars verlengde, met daardoor enkele negatieve beoordeling als ‘overbodige doublure’. Enkele recensies ter gelegenheid van de herdruk in 1988, na het A.K.O.-succes van de derde roman, verbinden in hun stukjes nu de tweede met deze derde roman (zie hierna).
Critici wijzen op het on-Nederlandse karakter van de roman en gebruiken deze kwalificering om zich tegen de Nederlandse letteren af te zetten. Enkele voorbeelden ter verduidelijking:
Geen ogenblik zakt de roman weg in de landerigheid die in onze literatuur zo gemakkelijk tevoorschijn komt, wanneer er iets tegen het ‘leven’ of tegen de menselijke staat te berde wordt gebracht. Misschien maakt het boek daarom een zo onhollandse indruk.
Marugg moet door de taal waarin hij schrijft als een Nederlandse auteur worden beschouwd evenals de kleine groep schrijvers en dichters uit de Antillen, maar dat is dan ook alles, want in zijn denken en schrijven is hij volledig on-Nederlands.
Antilliaanse auteurs staan dichter bij de Amerikaanse en Zuidamerikaanse literatuur dan bij de Nederlandse.
... de ongebreidelde verbeeldingskracht en het temperament, waartegen onze eigen kunst een beetje schraaltjes afsteekt.
Binnen de Nederlandse literatuur, waar slappe ironie, de hang naar realisme en een muffe academische lucht nog altijd de boventoon voeren, is het werk van Marugg een verademing.
Als we de in de recensies genoemde auteurs echter vergelijken met deze beweringen, zien we dat ze maar gedeeltelijk waargemaakt worden:
- er worden wèl veel Antilliaanse collega's, even, genoemd;
- de Nederlandse schrijvers lijken inderdaad weinig vergelijkbaar;
- maar bij de overige auteurs uit de ‘wereldliteratuur’ zie ik echter weinig van Amerikanen en niets van de Zuidamerikanen. En opvallend: Caraïbische auteurs worden nooit genoemd. De Antilliaanse letteren worden in 1967 (nog) niet in dat verband bekeken.
| |
De morgen loeit weer aan
Niet minder dan 35 reacties heb ik gevonden op Maruggs derde roman: De morgen loeit weer aan. En nagenoeg alle waren ze (heel) positief, ook acht van de negen die al verschenen voor op 7 april 1988 bekend werd dat de roman een van zes genomineerden voor de A.K.O.-literatuurprijs 1988 was. Welke argumenten voerde men aan?
Slechts een enkeling schetst iets over het leven op en de geschiedenis
| |
| |
van de Benedenwindse eilanden met zijn exotische landschap, ‘het sociale en psychologische commentaar waartoe het eilandleven zo lijkt uit te nodigen.’ In het werk constateert men wel nu en dan de prachtige en zuivere natuurbeschrijvingen, Maruggs ideeën over de armoede en de geschiedenis van Zuid-Amerika en het Caraïbische gebied, de hèrinneringen aan de slavernij en de tragiek van de ‘protestant blanco’, en wijst men soms op de vereenzelviging van de ‘ik’ met deze geschiedenis en politiek.
Het wordt bijna een cliché te schrijven over de geringe produktiviteit en het lange zwijgen van de auteur, zijn vermeende kluizenaarsbestaan, de stilte rondom zijn persoon en de onbekendheid in Nederland. Daarom vertellen een aantal critici maar weer iets over Maruggs leven, zijn honden, zijn werk voor zijn pensionering, en zijn drinkgewoonten. Er is iets over Marugg bekend sinds de interviews van H.M. van den Brink in 1986 en Cees Zoon in 1988. Jos de Roo en Elly Wempe die de auteur persoonlijk kennen zijn uitvoeriger en De Roo probeert de ontstane mythe te corrigeren: woont hij op een landgoed (?), in een troosteloos rijtjeshuis (?), is hij een Hollander (?).
Ondanks de onbekendheid met de auteur besluiten niet minder dan 14 critici dat Marugg autobiografisch te werk gaat.
Opnieuw is men heel uitvoerig over het werk zelf. Men vertelt de inhoud, waar de ik-kluizenaar in de nacht, die hoedster is als een zwarte vrouw, op de stoep van zijn huis zit, de alcohol onder handbereik, in het gezelschap van zijn trouwste hond en een pistool. De ik vertelt van zijn eenzame herinneringen en dromen en hallucinaties over het persoonlijke oud worden, de dood in de vorm van een eventuele zelfmoord, zijn jeugd met de fraters, zijn verblijf in Venezuela. Hij denkt aan zijn gesprekken met de ex-onderwijzer en nu dorpsgek Eugenio, de vogels op de Grote Berg die zich te pletter vliegen als ze niet meer tot de paringsdaad in staat zijn, de maanwind en de vlinders die dood aankondigen. Hij denkt aan ‘30 mei 1969’, de onbarmhartige God en de ‘ziener’ in El Castillo. De ‘ik’ identificeert zich lichamelijk met zijn continent en hallucineert de gezamenlijke en complete vernietiging. Dit zijn de motieven waarnaar het meest naar verwezen werd.
Men verwijst op de bezwerende stijl, de strakke structuur, de monologue intérieur, het gebruik van ongewone deftige en (ver)oude(rde) woorden, of de zuiver-poëtische taal, de zinsbouw, de precisie en helderheid en de ironie.
Uitgebreid en veelvuldig geven de critici hun mening. Uit een veelvoud van vaak kunstig gevonden terminologieën destilleer ik het volgende:
- | een hele serie aanduidingen als indrukwekkend, intrigerend, magistraal, herkenbaar, dwingend enzovoorts; |
| |
| |
- | het lange wachten op een nieuwe roman - ook als je de auteur nauwelijks kent - werd beloond; |
- | over de ‘wezenlijke’ inhoud, de perfecte stijl, de prachtige beelden en de functionele uitweidingen. |
Negatief zijn uitingen als: deze roman sprak me minder aan, een wir-war van bijzinnen, te barok, te geëxalteerd, te grote holle woorden. Maar dat is voor deze roman een kleine minderheid in het positieve koor.
Nagenoeg elke criticus wijst op het vorige werk of bespreekt dat ook nog even kort, vooral de twee eerdere romans. Vrij vaak wordt er gewezen op de grote overeenkomsten, de voortzetting in de drie romans en het on-Nederlandse karakter ervan. Ik citeer enkele uitlatingen ter adstructie omdat me toch wel intrigeert wat dat on-Nederlandse dan precies inhoudt:
... een van de meest mysterieuze schrijvers uit het Nederlandse taalgebied ...
Wat mij betreft kan W.F. Hermans met zijn klaaglied over al dat autobiografische in de Nederlandse literatuur m'n rug op, zolang dat genre zulke spirituele, volstrekt oorspronkelijke, en met dynamiet geladen literatuur oplevert als De morgen loeit weer aan.
Anders dan de meeste Nederlandse romans is het niet klein gedacht, niet beperkt van strekking, niet benepen van sfeer ...
Men moet waarschijnlijk uit een ander werelddeel komen om zo nog te kunnen en te durven schrijven, zonder belachelijk te worden of vals te klinken.
Sommigen wijzen op de Latijnsamerikaanse traditie. Bij de auteurs en werken die als referentie worden genoemd, zien we Malcolm Lowry: Under the volcano het vaakst opduiken. Maar er wordt heel weinig vergeleken, anders dan met het vroegere werk van Marugg zelf, wat op twee uitzonderingen na - die wijzen op het toch wel wat vaste recept - positief beoordeeld wordt. Enkelen zien het werk als tropisch-existentialisme tot een klassieker worden.
| |
Afschuw van licht
Het kleine aantal van slechts zes recensies maakt het uitplussen hier wel wat moeilijk, zo niet onmogelijk. Daarom geef ik alleen maar karakteristieken.
Men wijst op persoonlijke zaken zoals het beschrijven van het eigen leven: de jeugd bijvoorbeeld, en op maatschappelijke zaken als typische aspecten van het Curaçaose culturele erfgoed, de verhouding wit-zwart op het eiland, die beschreven worden. Marugg beziet de werkelijkheid be-
| |
| |
paald niet optimistisch, vindt men. Hij verkeert vaak in een droomwereld of in de fantasie.
Slechts één criticus schrijft even iets over Maruggs debuut in De Stoep van december 1945, toen de dichter 22 jaar jong was. Een Nederlandse tijdschriftredactie noemde hem kennelijk de ‘Curaçaose autodidact’. Men wijst op het persoonlijke element in de poëzie: onmacht en doorleving, zelfspot en cynisme.
De kenmerken van de poëzie zijn volgens inhoud, motieven en thema's de volgende. Ik som ze maar gewoon op: noodlot, doodsangst, en angst voor het licht en het verlangen naar de nachtzijde, het isolement dat vaak genoemd werd, de jeugd. Daarnaast spelen de natuur, geloof en bijgeloof, erotiek, en gevoelens als weemoed, ontgoocheling en het besef van het aanvaarden van het leven en jezelf een hoofdrol.
Wat de stijl en taal betreft wijst men op de scherpe beelden, het uitgekiende woordgebruik vol bijbetekenissen, het scheppen van een eenheid uit de tegenstellingen, de paradox, associaties en het tegelijk verhullen en onthullen.
De Papiamentstalige poëzie beoordeelt men anders dan de Nederlandstalige:
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat bij het schrijven van Papiamentse gedichten door Antillianen de inspiratie vrijer tot uiting komt dan bij het schrijven van Nederlandse gedichten. De Papiamentse poëzie heeft geen lange traditie die veroorzaakt dat bepaalde vormen en het rijm remmend zouden kunnen werken. De dichter wordt niet geobsedeerd door welk rijmschema dan ook en de sluimerende woorden vloeien vanzelf; het ritme en de eenvoud in woordkeus van Papiamentse gedichten is vaak treffend.
... bijna zou je geneigd zijn te denken dat het gebruik van het Papiamentu hem sterker bindt aan de lezer dan het Nederlands, een zekere vertrouwensrelatie mogelijk maakt, hoe vreemd dit ook moge klinken bij gedichten waaruit zo sterk de eenzaamheid spreekt.
Lezers vinden zijn poëzie eigenaardig, ze doet zo pessimistisch aan, zijn taal is duister als een geheimtaal, of getuigt juist van meesterschap, is uitgekiend zodat je eerst alleen maar intuïtief, later ook intellectueel stukje bij stukje kunt passen, waarvan een sterk suggestieve kracht uitgaat. Zijn verzen zijn authentiek, als harde diamanten, zijn poëzie is als loden extase. Zo wordt het lezen van de gedichten een boeiend soort psycho-analyse voor de lezer die bereid is te lezen en te herlezen.
Maruggs poëzie wordt gekarakteriseerd als surrealistisch-avantgardistisch, zonder enige verdere uitleg. Men vergelijkt zijn latere poëzie met de vroegere, de Papiamentstalige met de Nederlandstalige, en ziet daarin
| |
| |
sleutels of verschillen. Verder zijn er geen literaire verwijzingen, alleen Jos de Roo vindt hem veel beter dan veel Nederlandse dichters.
| |
Conclusie
Wat kunnen we na deze uitgebreide analyses van de recensies op de afzonderlijke werken van Tip Marugg opmerken, als we ze onderling vergelijken? Vallen er bepaalde tendenties te bespeuren? Laten we dat opnieuw per onderdeel nagaan.
Een groot aantal critici melden bevindingen die sterk overeenkomen, zoals het on-Nederlandse karakter (waarbij het referentiekader van de critici dus toch Nederland bleef), het algemeen menselijke, het kosmopolitische en exotische. Men spreekt wel over (Latijns)-Amerika, niet over het Caraïbisch gebied. Geen van de recensies gaat diep op de Antilliaanse maatschappelijke realiteit in. Kortom: men constateert dat het werk anders is, maar slaagt er niet in dat andere analyserend te benoemen in heldere karakteristieken. Herhaaldelijk blijkt hoe weinig bekend de mens Marugg is. Zoiets was natuurlijk bij zijn debuut te verwachten. Daarom verstrekt men in 1957 vaak feitelijke gegevens, om de auteur toch enigszins te introduceren - men haalt de bijzonderheden van de achterkant van de boekuitgave. Ook in 1988 is Marugg nog onbekend. De oorzaken daarvan zijn het lange zwijgen en de geringe produktiviteit. Wat men weet is via twee interviews: H.M. van den Brink in 1986 en Cees Zoon in 1988. Men ziet nu de parallellen tussen wat men gelezen heeft over de auteur en de hoofdpersonages uit zijn werk. Opvallend is dat bijvoorbeeld expressieve of intentionele argumenten in het geheel niet gebruikt worden. Dat kan ook niet want men weet niets wezenlijks over Maruggs persoonlijkheid en zijn ideeënwereld omtrent leven en letteren.
Op de werken zelf gaan alle recensenten bij alle vier teksten verreweg het meest gedetailleerd in. Men bespreekt daarbij de inhoud, motieven en thematiek het meest uitgebreid. Enkele constanten daarin zijn: het eiland Curaçao, zijn landschap, de geschiedenis van de slavernij en de rasrelaties nù, de culturele tradities. In het leven van de hoofdfiguur speelt de alcohol een overheersende rol. Hij denkt veelvuldig aan de eigen ondergang door middel van zelfmoord, en die van het eiland, de stad of het hele continent. Het leven van de hoofdpersonages wordt gekenmerkt door eenzaamheid en een verlangen naar contact, de nachtzijde van het bestaan, dromen en fantasieën en jeugdherinneringen, en veel minder frequent over het geloofsmotief. De constante aandacht voor deze zaken wordt hier natuurlijk duidelijk gegenereerd door de constante, manifeste aanwezigheid van deze motieven in de teksten zelf.
| |
| |
Taal en stijl krijgen opvallend veel minder aandacht. Men wijst dan vooral op het onnederlandse Nederlands. Antilliaanse critici wijzen erop dat het gebruik van Papiamentu Marugg meer vrijheid geeft om zijn lezers te bereiken. Nederlandse critici wijzen op het woordgebruik, dat gekenmerkt wordt door enerzijds een grote rijkdom aan vocabulaire, anderzijds vindt men zijn woordkeus ongewoon of verouderd. Over de zinsbouw spreekt men positief als vloeiend, soepel, sober, terwijl een minderheid het te barok vindt. Er is veel aandacht voor het schrijfprocédé van de innerlijke monoloog, en enige voor elementen als ironie en spot.
De schaarse critici die aandacht aan de compositie besteden, geven een heel verschillend oordeel, dat varieert van strakke structuur via onevenwichtige elementen, tot ronduit verwijten van een zwakke compositie. Op een element als de herhaling wordt door enkelingen wel eens gewezen. Compositorische karakteristieken zijn weinig in aantal - en dùs weinig opvallend in Maruggs werk?
Ik concludeer dat Marugg kennelijk door de Nederlandse critici vooral gelezen wordt om zijn onhollandse inhoud en thematiek, en veel minder om zijn taal waarover de meningen al veel meer uiteenlopen, in het geheel niet om compositorische redenen, die men althans nauwelijks enige aandacht waard acht.
De persoonlijke reacties van de recensenten nemen opvallend toe: was men bij het debuut kennelijk nog een beetje terughoudend en klonk er wel eens ‘verrassend’ en ‘veelbelovend’, bij het tweede werk wordt men in zijn oordelen zowel zorgvuldiger met emotieve en identificatie-argumenten, als genuanceerder in de beoordeling van allerlei relevante aspecten als inhoud, taal en compositie, in het positieve èn negatieve. De tweede roman maakte relatief de meest negatieve beoordelingen los. Het positieve bejubelen vindt in het derde werk zijn hoogtepunt, zowel vóór als ná de A.K.O.-nominatie, met enkele uitzonderingen.
Men wijst op de onbekendheid van de Antilliaanse literatuur in het algemeen en Tip Marugg in het bijzonder. In 1957 wordt Weekendpelgrimage in de Antilliaanse literaire traditie geplaatst, verbonden met de Antilliaanse Cahiers en de poëzie die in De Stoep verscheen. Later werk refereert men algemeen aan het voorafgaande, en aan meer of minder namen van individuele Antilliaanse auteurs. Waar men grote overeenkomsten ziet tussen de drie romans oordeelt men daarover in het algemeen positief, maar enkele keren ook negatief als doublures.
Het aantal literair-kritische verwijzingen naar de Antilliaanse context neemt bij de drie achtereenvolgende romans in absoluut aantal af, bij de laatste ook sterk in de variatie daarvan. Het laatste werk wordt uitsluitend op zichzelf beschouwd of - soms - even met Boeli van Leeuwen vergele-
| |
| |
ken. Fungeerde Cola Debrot in de jaren vijftig als herkenbaar baken, daarna veel minder. Frank Martinus Arion wordt slechts weinig genoemd, anderen slechts individueel, anderen dan Nederlandstaligen helemaal niet. De recensies plaatsen de werken van Tip Marugg dus niet beargumenteerd in een Antilliaanse literaire traditie.
Hoewel veel Nederlandse critici wijzen op het on-Nederlandse karakter van Maruggs romans, besteden ze toch veelvuldig aandacht aan de vergelijking met Nederlandse auteurs, echter zo gevarieerd en individueel, dat er geen lijnen van verwantschap in te ontdekken vallen. Men wijst op de literaire traditie van (Latijns) Amerika en noemt in dat verband een beperkt aantal namen van uitsluitend Noordamerikanen; concrete verwantschap met Zuid-Amerika blijkt nergens. Het aantal Europese auteurs-verwijzingen overtreft dat van de Amerikanen verre, zodat de beweringen van de Zuidamerikaanse traditie niet meer dan losse flodders zijn. De Surinaamse literatuur wordt nauwelijks ter vergelijking gebruikt, op incidentele uitzonderingen na. Ook de Caraïbische literatuur is geen referentiekader van waaruit deze Curaçaose auteur in de recensies besproken wordt. Aanduidingen als ‘tropisch-existentialisme’ (de term is geleend van Cola Debrot) en ‘surrealisme’ die enkele keren opduiken, worden nergens geëxpliciteerd en blijven daarom in de lucht zweven.
Behalve de sterke nadruk die op de interpretatie van de drie romans zelf gelegd wordt, is het opvallend dat deze zo'n indruk van tijdloze consistentie geeft ondanks een tijdverloop van ruim dertig jaar. Waarschijnlijk geven de drie romans daartoe zelf de aanleiding, want er is toch sprake van heel diverse critici en media.
Er zijn geen verschillen te bemerken tussen de recensies op de romans en op de poëzie, voorzover daarover wegens het kleine aantal op de laatste iets te zeggen valt wat hout snijdt. Wel wijst men enkele keren op het hermetische karakter van de Nederlandstalige en het wat meer opene van die in het Papiamentu.
|
|