Inleiding
‘Wie de cultuurgeschiedenis van dit kleine land kent, lacht om de schema's waarmee de praatvaars van verre komen aandragen’, schreef dokter Chris Engels op 23 mei 1972 aan zijn correspondentie-vriend Johan van de Walle. Beide auteurs kwamen als Nederlanders aanvankelijk ‘van verre’, en ze deden moeite om hun ziekte die ‘Curaçao’ heet te leren begrijpen.
In dit werk over ‘Drie Curaçaose schrijvers’ staat een verzameling opstellen van een groot aantal van dergelijke mensen ‘van verre’, die vanuit geheel verschillende levenservaringen schrijven. Maar ze hebben gemeen dat ze alle iets uitstralen van deze gezamenlijke liefde voor een eiland in de Caraïbische Zee.
Tegenover dit begrijpen van buiten-af, zijn er in dit boek ook artikelen van Antillianen zelf, waarop misschien het volgende citaat van de Curaçaose dichter Pierre Lauffer van toepassing is. Dit statement werd uitgesproken bij het aanvaarden van de aan hem uitgereikte Colá Debrot-prijs in 1969:
Sintimentu di nos ta skondi pa esnan ku no por komprondé, pero nos ku ta ju di tera, nos ta biba ku nos ideal.
Door de Antilliaanse dichter Henry Habibe, in Watapana van november 1969, vertaald met:
Ons gevoelsleven is verborgen voor hen, die ons niet kunnen begrijpen, maar wij, landskinderen, wij weten waarvoor wij leven.
Dat Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Frank Martinus Arion uitsluitend of overwegend de Nederlandse taal als expressie- en communicatiemiddel hanteren, en hun romans bij Nederlandse uitgevers publiceren, heeft tot gevolg dat er zich drie groepen critici met hun werk bezighouden:
- | zij die West Indië niet kennen en het werk beoordelen in een Nederlands-Europese context; |
- | de groep die we passanten kunnen noemen, mensen die tijdelijk of voorgoed naar de Antillen immigreerden en deze op hun manier willen leren begrijpen; |
- | de Antillianen zelf, die zich uitspreken door middel van een in de Antilliaanse cultuur gewortelde levenshouding. |