| |
| |
| |
Hoofdstuk 9. Op bezoek bij enkele Engelstalige Caraïbische auteurs.
1. | Inleiding |
2. | Over V.S. Reid |
3. | Over A. Salkey |
4. | Over Jean D'Acosta |
5. | Chronologische bibliografie van de in dit hoofdstuk besproken en gebruikte
Engelstalige jeugdboeken |
And so I was happy about coming back to the Islands though I was very
sad about not hearing of C.C. Matthews. No one I asked had ever heard about him.
When I said he was a writer who wrote books they laughed and said no writer
would live in Mayaro. They asked me where I had heard about him and I said
England. They looked at me and asked if I had been in England. I swore to it and
when I made them believe me they said that C.C. Matthews was probably in England
because English people liked to write books. That made me despair. English
people were not the only people who wrote books. And C.C. Matthews could't be an
Englishman and write about hibiscus. So although I was happy for the sun and the
warm, strange nights, yet I was unhappy. No one knew C.C. Matthews and very few
remembered me at all.
(Michael Anthony: Hibiscus)
| |
| |
| |
1. Inleiding
‘Tussen de cactus en de agave, tussen de palmen en aan de zee leeft
de mens zijn leven en is tegelijkertijd een deel van het land. Hij ervaart
zijn emoties en verwerkt deze op een wijze, die onontkoombaar inherent is
aan de sfeer waarin hij leeft,’
schreef de op Curacao wonende journaliste Hanny Lim in 1968 in haar
‘bloemlezing uit de literatuur in de Nederlandse Antillen en Suriname’: Tussen cactus en agave.
Als Hanny Lim hier gelijk heeft en als er bovendien zoiets zou zijn als een
Caraïbische sfeer die kenmerkend is voor een Caraïbische regio, dan zou ook
de jeugdliteratuur in het Caraïbisch gebied trekken van overeenkomst moeten
vertonen. Reden waarom we ons op een excursietje wagen naar enkele werken
uit het Caraïbisch gebied, maar het zal wel een zeer beperkte excursie
worden in een zeer uitgestrekt gebied: beperkt in de (moderne) tijd, in de
ruimte en de hoeveelheid materiaal. We verkennen alleen enkele voorbeelden
van jeugdliteratuur in het Engels en laten Frans en Spaans achterwege. Onze
excursie beweegt zich vooral richting Jamaica, en van dat land nog maar
slechts enkele auteurs. De reden hiervan is de beschikbaarheid van het
materiaal; ook vanuit Londen vindt men Jamaica kennelijk het belangrijkst.
We wijden een hoofdstuk aan wat een boek op zich zou kunnen worden.
Hanny Lims bloemlezing van proza en poëzie uit 1968 was de eerste waarin
Surinaamse en Antilliaanse auteurs werden samengebracht voor gebruik in het
voortgezet onderwijs; de uitgave werd op Aruba gepubliceerd bij De Wit. Haar
nu duidelijk gedateerde poging heeft daarna nooit enige navolging gevonden,
met uitzondering van de dunne Sticusa-bundel Kennismaking met
de Surinaamse/ Antilliaanse poëzie (Amsterdam 1973), maar die was
heel beperkt van opzet.
In 1984 waagden de Nederlanders Dolf Verroen en Nannie Kuiper zich aan een
bloemlezing voor basisschool-leerlingen Ons Surinaamse ik,
die ze bij de Nederlandse uitgeverij Leopold publiceerden.
Voor het Engelstalige Caraïbische gebied waren er al eerder uitgebreide
bloemlezingen speciaal voor het secundaire onderwijs samengesteld, met werk
van een groot aantal auteurs uit de hele Engelstalige West-Indië.
Zo compileerde de Engelse Anne Walmsley in 1968 The Sun's Eye;
West Indian Writing for Young Readers, met gedichten en
prozafragmenten, een inleiding en bio- en bibliografische notities door de
auteurs zelf.
Voorkomende thema's in deze goed verzorgde anthologie zijn onder meer: de zee
en het eiland met zijn dieren als krabben en fazanten; regen en een orkaan;
een sprookje over materialisme en kunst; vormen van obeah; historische data
als de verovering van Jamaica door de Engelsen in 1655, Marrons en
gouddelvers; het alledaags leven als de rijst-oogst, een verjaardag, een
handige bananendief, een wasvrouw en een dode ezel.
De bekende Jamaicaanse jeugdboekenauteur Jean D'Acosta stelde in 1980 Over our way; a collection of Caribbean short stories for
youngsters samen, waarin ook vragen en opdrachten voorkomen. Enkele
thema's hierin zijn het schoolleven, het leven thuis en op straat, over een
fiets, over vriendschap, geesten en een waternimf, een legendarische
revolverheld en de man die het heeft gemaakt in het buitenland. Beide
uitgaven verschenen bij Longman Caribbean; ze zijn bedoeld voor jonge lezers
in de onderbouw van het secundaire onderwijs. De veelvuldig verschijnende
anthologieën voor volwassenen laat ik hier buiten beschouwing.
Zoals Shrinivasi in 1970 zijn | |
| |
‘bloemlezing uit de Surinaamse
pëzie vanaf 1957’: Wortoe d'e tan abra uitgaf, met zijn
keuze uit de poëzie voor volwassenen, die ook en vooral in het secundaire
onderwijs gebruikt werd, zo publiceerden Kenneth Ramchand & Cecil
Gray hun West Indian Poetry; an anthology for schools
(1972), waarin thematische afdelingen als ‘narrative poetry’, ‘dialect in
peotry’, ‘Nature and landscape: trees’ en ‘the line of literary resistance’
en een aantal pagina's commentaar en vragen en opdrachten voor klassikaal
gebruik. Maar het gaat in deze bundel allereerst om poëzie voor volwassenen,
geen echte jeugdpoëzie.
Er is een opvallende tegenstrijdigheid in het gegeven dat poëzie voor
volwassenen in alle talen in het hele Caraïbisch gebied het verst verbreid
en meest ontwikkeld is, maar dat de jeugdpoëzie niet van de grond gekomen
is. Het is nauwelijks overdreven te stellen dat ze ontbreekt.
Wél specifiek voor de jeugd is het aardige bokeje van Erroll Hill: Three Caribbean Plays (1979) met eenakters die door
middelbare scholieren kunnen worden opgevoerd. De thema's zijn sociale
problematiek van een erf in West-Kingston op Jamaica en de idee van de
revolutie die komen moet, maar die uitloopt op brandstichting en diefstal.
Het tweede stuk gaat over de Trinidese bongo-dans waarbij de dood iemand
komt halen als het haar tijd is, geschreven in een lyrisch-ritmische taal
rond het thema: hoe ver kan een oorspronkelijk cultuurverschijnsel worden
gecommercialiseerd zonder zijn karakter te verliezen. Het slotstuk gaat over
het carnavalsgebeuren op Trinidad en de strijd om te winnen met de beste
dans, de bestgezongen calypso en het mooiste kostuum.
Dit soort uitgebreide mogelijkheden op toneel- en poëziegebied biedt de
jeugdliteratuur van de Nederlandse Antillen tot nu toe niet in deze vorm.
Wel wordt er toneel gespeeld en ook geschreven, maar niet gepubliceerd - er
is dus geen toneelliteratuur.
Een verschijnsel dat voor de Antillen en Suriname ook onbekend is tot nu toe,
is het uitgeven van romans voor volwassenen in eenvoudige vorm, geadapteerd
voor schoolgebruik; deze romans worden niet alleen van aantekeningen
voorzien, maar geheel bewerkt tot een verkorte en eenvoudig begrijpelijke
vorm. Twee voorbeelden in de serie van Longman Caribbean zijn Jan Carew Black Midas, bewerkt door de bekende Sylvia Wynter, die
ook een voorwoord wijdt aan het Guyanese creole dat de hoofdfiguur Shark
gebruikt. Het tweede voorbeeld is ook van dezelfde Guyanese schrijver Jan
Carew; The Wild Coast, dat door Charlotte Rolfe tot een
schooleditie in de Horizons-serie werd bewerkt. Daarnaast schreef Jan Carew
nog een half dozijn ‘echte’ jeugd-romans als Sons of the
flying wind (1970); The third gift (1972); Rape the sun (1973); Children of the sun
(1976); The twins of Ilora (1977) en Anancy
and Tiger als hoorspel voor de B.B.C.- radio in het begin van de
jaren zestig. Maar deze boeken kon ik nergens te pakken krijgen. Een
bijzonder groot Caraïbisch probleem: hoe bereik ik mijn studiemateriaal?!
Wèl zag ik van hem een aantal verhalenbundels die nogal afwijken van wat
‘normaal’ is in de Caraïbische jeugdliteratuur. Bij Jan Carew geen directe
aandacht voor het lokale, de couleur locale, de eigen natuur, de eigen stad
of streek, de geschiedenis of het sociale leven, maar zuivere
fantasieverhalen over algemene onderwerpen die niet specifiek ‘Caraïbisch’
zijn.
Stranger than tomorrow (1976) bevat zo drie
toekomstverhalen. Hij verkent bovennatuurlijke verschijnselen in vier
verhalen die hij bundelde onder de titel Save the last dance
for me (1976). In The Cat people (1979) nemen ratten en muizen de
regering van het land over; ene Peter Mason vindt de oplossing door | |
| |
middel van een drug. Hoe zal het zijn als je ontwaakt na je
een tijdlang te hebben laten invriezen: The Man who came
back (1979) gaat over zo'n diepvriesmens. In Dark Nights,
deep water (1981) speelt het mysterieuze de overheersende rol als
Annie haar moeder opzoekt op Shale Island en daar geconfronteerd word met
allerlei gevaren en geheimzinnige doden. In Dead Man's
Creek (1981) lezen we twee verhalen die wel over geschiedenis gaan - de
witte man contra de Indiaan, de slavernij. In 1982 tenslotte publiceerde Jan
Carew nog een drietal griezelverhalen: Don't go near the
water.
C. Everard Palmer van Jamaica volstrekt tegengesteld te werk en veel meer
zoals in het Caraïbisch gebied gewoonte is. Hij neemt de eigen omgeving, het
eigen milieu van meestal kleine dorpsgemeenschappen en hun bijzonderheden
tot uitgangspunt en beschrijft deze dorpen en de mensen op
humoristisch-belerende wijze.: A cow called Boy (1973),
A Dog called Houdini (1978), The Wooing
of Beppo Tate (1972), The Humming Bird People
(1971), My Father Sun Sun Johnson 91974) en The Cloud with the Silver Lining(1966).
Maar genoeg - willekeurig - opgesomd en terug naar de grote lijn.
Werken als Black Midas en The wild coast
horen thuis in het subgenre ‘novels of childhood’ die veelvuldig voorkomen
en waarin volwassen auteurs terugkijken op hun jeugd of op de jeugd van hun
hoofdpersonen op weg naar volwassenheid, gepaard gaande met een zich
ontwikkelende maatschappij. De hoofdfiguren zijn jong, maar het
geïntendeerde lezerspubliek is volwassen; daarom zijn deze romans geen
jeugdliteratuur in eigenlijke zin.
Diana Lebacs heeft met haar Nancho-serie dit genre
eigenlijk gebruikt voor jeugdliteratuur: we lezen de ontwikkeling van Nancho
en hoe het in die jaren op Bonaire is geweest en dàt is eact wat deze
‘novels of childhood’ beogen.
De Nederlandse Miep Diekmann heeft met haar Curacaose De dagen
van Olim (1971) een goed voorbeeld gegeven: Josje als jong meisje
en volwassen vrouw: Curacao in 1939 en 1969.
Een van de bekendste voorbeelden van zo'n ‘novel of childhood’ is Michael
Anthony: The year in San Fernando, dat uitvoerige aandacht
krijgt in hoofdstuk twaalf van Kenneth Ramchand: The West
Indian Novel and its Background (1972).
Dezelfde Michael Anthony publiceerde bij Heinemann Educational Books in de
serie ‘Secundary Readers’ een verzameling van negen korte verhalen onder de
titel Sandra Street and other stories (1973). Deze
verhalen zijn voornamelijk ‘stories of childhood’ over een ik-figuur, een
jongen van twaalf jaar, en zijn herinneringen aan zijn geboorteplaats
Mayaro, aan school, aan de straat en de spelletjes, de cacaoplantage en de
verschillen tussen het leven in een district en in de stad, over het
ziekenhuis en het lezen van een boek over de eigen omgeving:
C.C. Mathews: Hibiscus and other stories - een ongekende
ervaring voor een West-indische jongen die alleen maar over het buitenland
las en nooit over het eigene. Verder zijn er nog verhalen over de zee en de
visvangst, een straatgevecht, een Chinese winkel en een dief in een maisveld
die door een wachter wordt doodgeslagen.
Caraïbische jeugdromans zijn niet alleen geschreven voor de eigen lezers,
maar ook voor die van buiten de regio, getuige de soms uitgebreide
woordenlijsten achterin. Auteurs houden rekening met een vreemd publiek om
dat over de regio te leren, zoals bijvoorbeeld in Andrew Salkey Hurricane - een herinnering voor wie wel eens zoiets heeft
meegemaakt, maar ook de nauwkeurige beschrijving voor de buitenstaander.
Hierin komen de Engelse boeken met de Nederlandse overeen.
| |
| |
Engelstalige auteurs geven net als hun Nederlandstalige collega's hun werk
uit in Europa, bij de Oxford University Press of de Bogle-L'ouverture
Publicationes Limited in hun geval, of een met het Arubaanse Charuba te
vergelijken dochter als Longman Caribbean in de Horizons serie of vroeger in
The Blue Mountain Library, soms in samenwerking met het Ministerie van
Onderwijs op Jamaica. Soms geven auteurs hun werk in het eigen land uit,
bijvoorbeeld bij het Jamaica Publishing House, zoals Curacaose auteurs soms
op Curacao publiceren. Ook in dit opzicht komen de posities sterk overeen.
Vooral de Caraïbische afdeling van Longman heeft veel gedaan voor
onderwijsmethoden en de jeugdliteratuur. Zoals dank zij de B.B.C. in de
Tweede Wereldoorlog heel wat Caraïbische auteurs voor volwassenen konden
debuteren, zo konden jeugdboekenauteurs bij Longman terecht in de jaren
zestig en zeventig, of ze nu pas begonnen of reeds naam hadden gemaakt met
boeken voor volwassenen.
Een heel aardig voorbeeld van een door Longman Caribbean in de serie Horisons
uitgegeven boek is dat van de Trinidese zeezeiler en auteur Harold La Borde:
An ocean to ourselves (1978). Op heel jonge leeftijd
had Harold La Borde al zijn eerste kleine boten gebouwd. Daarna spaarde hij
en maakte plannen om een eenvoudig, zeewaardig oceaanjacht je te bouwen om
daarmee naar Europa over te steken. Na enkele jaren van voorbereiding en
constructie vertrekt hij in januari 1960 met zijn vrouw Kwailan en zijn
helper Buck voor de trip die hem met zijn Humming Bird eerst lands de Kleine
Antillen vanaf Trinidad noordwaarts brengt en vanaf Antigua via de Azoren
naar Engeland, waar hij in juli 1960 arriveert: ‘It was Saturday 15th July,
1960 - a warm summer's afternoon. Our voyage was over, and a dream had come
true.’
De auteur vertelt de wederwaardigheden onderweg op onderhoudende manier, al
lezen we helaas meer over schepen, zeilen, winden en stromingen dan over de
eilanden die ze onderweg bezoeken. Veel meer dan havens en de markten zien
we daarvan jammergenoeg niet. Dat de auteur een bijna vier bladzijden lange
woordenlijst van scheepstermen heeft opgenomen is in dit verband wel
illustratief. In 1973 kreeg Harold La Borde het ‘Trinity Cross’ als beloning
voor zijn zeilreis rond de wereld in de Humming Bird II, maar daarover lezen
we niets meer in dit boekje. Wanneer we deze Longman Caribbean serie, de
Heinemann Secundary Readers en andere uitgaven met de Nederlandstalige
Antilliaanse van Leopold en Charuba vergelijken, constateren we dat de
laatste qua uitvoering ‘kindvriendelijker’ zijn door een overzichtelijker
bladspiegel, een wat grotere letter, mooiere illustraties (al heeft Longman
ook wel goede naast stunteligstijve), een mooiere uitvoering in het
algemeen. Maar ja, de Engelse boekjes zijn veelal in een stevige pocketvorm
en dat maakt de prijs weer heel wat vriendelijker: voor enkele guldens
liggen ze in de boekhandel te koop.
Aan drie schrijvers van Jamaica wil ik hierna wat extra aandacht besteden;
alle drie hebben ze een aantal boeken voor de jeugd geschreven.
Tijdens de bespreking ervan zal ik vergelijkingen maken met de Antilliaanse
jeugdboeken om overeenkomsten en verschillen aan te geven. In hoeverre
lijken Caraïbische jeugdboeken van verschillende eilanden en in
verschillende talen toch op elkaar?
| |
| |
| |
2. Over V.S. Reid
De journaliste en kinderboekenauteur Therese Mills beschrijft in haar Great West Indians (1973) in het kort de levens en
verrichtingen van zo'n twintig bekende personen uit de Commonwealth
Caribbean, vanaf de slavenleider Cuffy tot de calypsozanger Mighty Sparrow.
Haar boekje is bestemd voor jeugdige lezers om deze meer te leren over de
eigen geschiedenis die vanuit het eigen perspectief gezien wordt en niet
door de traditioneel-koloniale Europese bril.
Het derde hoofdstukje wijdt ze aan Paul en Mozes Bogle en George William
Gordon die bekend zijn geworden in de Jamaicaanse Morant Bay Rebellion van
oktober 1865. De arme plattelanders van Stony Gut komen na drie jaar van
droogte en mislukte oogsten in opstand tegen het harde beleid van de Engelse
gouverneur Edward John Eyre, onder leiding van de geestelijke leider Paul
Bogle. Aanvankelijk vreedzame protesten hadden niet geholpen, zodat men
gewapenderhand recht probeerde te verkrijgen. De Engelse koningin had op een
verzoek tot hulp geantwoord:
‘The means of support of the labouring classes depend on their
labour. Her Majesty will regard with interest and satisfaction their
advancement through their own merits and efforts.’
Dit citaat heb ik uit Vic Reid: New Day (1949) gehaald; het
is alsof je dominee Wawelaar uit de Max Havelaar (1860)
hoort praten die de Javaan door arbeid tot Godsdienst brengt.
De opstand wordt hardhandig neergeslagen door de koloniale militairen en de
bevolking vlucht de onherbergzame bergen van oost-Jamaica in, Hun
aanvankelijke hoop door de daar verblijfhoudende marrons (nakomelingen van
gevluchte slaven) geholpen te worden blijkt ijdel; deze helpen het
gouvernement zelfs.
Deze historische gebeurtenissen heeft Vic Reid tot uitgangspunt genomen voor
zijn jeugdroman Sixty-five (1960).
Japheth Murray, twaalf jaar oud, vertelt wat hij in gezelschap van zijn
grootvader - een ex-militair die vindt dat de rechtvaardige opstand slecht
georganiseerd is en daarom niet wil meedoen - ziet van de diverse
gebeurtenissen in Morant Bay, Stony Gut en de bergen.
G.W. Gordon, een ex-slaaf en na de afschaffing van de slavernij in 1833 door
studie landeigenaar geworden en volksvertegenwoordiger, wordt zonder dat hij
deel had aan de opstand opgehangen; Bogle wordt door de marrons gevangen.
Zo beleeft de jonge lezer deze historische dagen in oktober 1865 vai een
leeftijdgenoot, die echter wel wat wijs is voor zijn twaalf jaren. De
historische feiten zijn belangrijker dan de verhaalkarakters in dit boekje.
‘We headed into the higher Blue Mountain ranges. Our ancestors had
travelled that way in old times and from there they had defied the wrathful
soldiers. We could stay there with safety until sanity returned to St.Thomas
parish. I knew that if Grandpa wanted to be a ghost, no soldier alive could
take him.’
Dat is Reids belangrijkste thema: de jeugd in aanraking brengen met en
waardering bijbrengen voor het eigen verleden. Het verhaal is sterk
anti-Engels, twee jaar voor de onafhankelijkheid in 1962. Wel geeft Reid een
beoordeling achteraf van de ondoordachtheid van de opstand via de de mening
van de grootvader. ‘Deacon’ Paul Bogle wordt eerder als een stijfkop die
niet naar goede raad wilde luisteren en een fanaticus dan als een held
voorgesteld. Maar aan het einde doet grootvader toch wél mee met de hopeloze
strijd; hij kiest zijns ondanks partij!
Victor Stafford Reid (geboren 1913 in Jamaica) is een bekend schrijver van
romans, verhalen, toneelstukken en jeugdboeken; | |
| |
hij is
daarnaast ook uitgever, journalist en zakenman. Het meest bekend zijn wel
zijn romans voor volwassenen als New Day (1949) over de
geschiedenis van Jamaica van 1865 tot 1944, en The Leopard
(1958) over de Mau-mau oorlog in Kenya. In 1980 ontving hij de prestigieuze
Jamaicaanse ‘Norman Manley Award for Excellence in Literature’, terwijl hij
ook internationaal onderscheiden werd.
Zijn tweede jeugdboek is van 1967 - The Young Warriors - en
behandelt ook een historisch onderwerp. De veertienjarige Tommy en zijn
vrienden zijn gereed om tot ‘young warriors’ te worden gepromoveerd. Ze zijn
marrons - afstammelingen van de negers die zich nooit onder Engels gezag
hebben laten stellen toen deze mogendheid ub 1655 Jamaica veroverde. Ze
wonen in de bergen (Cim-arrones = bewoners der bergen).
Nu zijn we in ongeveer 1735, dus in de tijd van de ‘marronoorlogen’, die van
1734 tot 1739 geduurd hebben, waarna de kolonialen gedwongen waren vrede te
sluiten. De jongens worden eerst ondervraagd over de geschiedenis van de
marrons, wat de auteur de gelegenheid geeft heel wat informatie via het
verhaal op natuurlijke wijze te ventileren. Daarna worden ze onderworpen aan
proeven als boogschieten, messenwerpen, slinger en steengooien en rennen
naar een uitkijkrots en terug zonder eten of drinken of rusten.
Na de proeven gaan de jongens samen op jacht, ook 's nachts. Dan ontmoeten ze
Engelse soldaten op patrouille. De jongens rennen naar huis en waarschuwen
de marrons die zich gereed maken voor de verdediging. Tommy en Johnny gaan
dwars door de Engelse linies om hulp te halen bij de marrons dieper in de
bergen. Ze worden bijna gepakt. Maar hun vriend Charlie redt ze, al wordt
hij daarbij gevangen genomen. De marrons van de bergen komen helpen. Charlie
leidt de Red Coats in een hinderlaag (zie voorplaat) zodat de Engelsen
verslagen worden.
‘We have fought a good battle, but so have the English. Now that
the Spaniards are no longer here, we are the Old Jamaicans and the English
are the New. Let us hope that the day will come when we can both live
together in peace. If we cannot live together, then the English may have the
plains. We shall keep our mountains.’
Een van de aardige motieven is het gebruik van de Anansi-traditie, de slimme
spin die moet dienen om de Engelsen te misleiden - zo gaan literaire
traditie en actualiteit samen.
Charlie, die eerst een bedrieger was, blijkt later toch een dappere marron
geworden te zijn. De psychologie in het verhaal is zwak, maar het was Reids
opzet ook niet om een psychologische analyse te geven, maar om te wijzen op
het heldhaftige verleden van de vrijheidlievende marrons. Hij is erin
geslaagd door middel van een avonturenverhaal waarin enkele jongens de
traditionele heldenrol spelen, een stukje geschiedenis tot leven te brengen;
daarmee het traditioneel avontuurlijke jongensboek een nieuwe
maatschappijkritische functie gevend. Hij doet zo op historisch gebied wat
Siny van Iterson bereikt op eigentijds sociaal terrein, maar de wijze van
benadering is heel anders.
Waar Siny van Iterson alleen maar registreert zonder partij te kiezen, zijn
de figuren bij Reid duidelijk gescheiden naar vriend en vijand in een sterk
partijdig taalgebruik; de Engelsen zijn alleen maar de vijandige indringers,
weliswaar ook wel eens dapper maar dom en onaangepast aan het leven in de
wildernis van de bergen. Terwijl Miep Diekmann in haar historische jeugdboek
over de slavernij Marijn bij de Lorredraaiers juist twee
kanten liet zien en de jeugdige lezer de keus liet, wordt door Reid vooral
één standpunt opgedrongen. Zijn verhalen blijven in het historische steken,
terwijl | |
| |
Miep Diekmann in Mens te koop juist
uigaat van onze eigen tijd om de lezer daarna naar het verleiden in verband
met ons heden te voeren. In dit vroege werk legt Reid het duidelijk af tegen
Nederlandstalige auteurs.
In 1831, twee jaar voor de werkelijke emancipatie in Brits-West-Indië,
verspreidde zich onder de slaven van West-Jamaica het gerucht als zou de
Emancipatie al officieel afgekondig zijn, maar door de planters geheim
gehouden worden.
Dit historische gegeven is het onderwerp van Vic Reids derde jeugdboek: Peter of Mount Ephraim (1971). Preacher ‘Daddy’ Samuel
Sharpe verkondigt het aan zijn volgelingen, nadat hij het gelezen heeft in
The Watchman, geschreven door de kleurling Mr. Robert
Osborn. Hij wil zijn rechten vreedzaam opeisen voor zichzelf en zijn mensen,
maar datloopt uit de hand in Kensington en Mount Ephraim. De mensen moeten
de bergen invluchten. Daarmee stopt het verhaal van Reid dat niet meer
vertelt hoe de opstand wreed werd onderdrukt.
We lezen de gebeurtenissen via de veertienjarige Peter Jonas, de zoon van een
slaaf-timmerman die eerst niet wil meedoen maar wel partij kiest naderhand,
evenals zijn broer, de fanatieke jager Jacob. In dit verhaal maakt Reid
diverse keren gebruik van de orale spreek-woordentraditie.
In zijn meest recente, dikke jeugdboek Nanny Town (1983)
gaat Reid ook uit van een gegeven uit de orale literatuur, namelijk de
‘griot’: ‘degene die de geschiedenis bewaart in zijn geheugen en doorgeeft
aan de jeugd om daarmee de toekomst voor te bereiden.’
De ik-figuur ‘griot’ Kwame Oduduwa is leerling van de oude Kishee geweest en
vertelt nu van de Jamaicaanse historie: de marrons in de bergen en hun
oorlog tegen de Engelse koloniale legers van 1734 tot 1739. Zo is dus de
‘griot’ in het verhaal gelijk aan de verteller: beiden geven het verleden
door aan de jeugd van toen én nu.
De marronkinderen doorliepen een ‘jaar van de griot’ om hun geschiedenis te
leren, een voorloper van de moderne school - maar zij kregen wel volstrekt
aangepast onderwijs dat noodzakelijk was voor hun situatie.
‘And so commences my tale of what befell us in those years, from
“Thirtyfour to Thirtyeight”. From the great war, when we made Nanny-Town a
slingshot town, to the Treaty of Peace with the English.’
In drie delen vertelt Kwame Oduduwa over de eerste Engelse aanval op Nannie
Town in 1734 en de tweede in 1736. Beide mislukken en de Engelsen lijden
grote nederlagen. Deel drie beschrijft een lange tocht heen en terug die een
aantal jonge marrons, waaronder Kwame, maken naar West-Jamaica, waar Kojo
regeert in het bergdistrict. Op de terugweg doden ze enkele Engelse
soldaten. Kishee, de oude ‘griot’ wordt door de marron Sun Cat gedood - nu
zal de jonge Kwame de officiële ‘griot’ van de stam worden. Op 1 maart 1739
sluiten de Engelsen vrede met de marrons, waarbij bepaald wordt dat de
bergen voor de marrons zijn.
‘It is mightier than any trade to be e Griot. Mightier that a hunt
or an ambush; for everything is in a story-tale and in a song-tale. You are
putting into the minds, forever, into the minds of those who hear you and
into the minds of those to come, the deeds of all the tribe, black, white or
brown,’
zo houdt de oude ‘griot’ de jonge generatie het verhaal van zijn jeugd voor.
Het totale verhaal heeft, doordat het door de ‘griot’ verteld wordt een
sterk oraal karakter, dat nog wordt versterkt door spreekwoorden,
Anansiverhalen, zangen van de ‘griot’ die door het gebeuren heen gevlochten
worden, onderbrekingen van het verhaal en uitweidingen als in de Afrikaanse
orale traditie. Zowel vormelijk als inhoudelijk speelt de Afrikaanse
literaire erfenis een grote rol.
| |
| |
‘Do you know it was Africa the Saviour fled when, as a Babe, King
Herod tried to kill Him? Our ancestors in Egypt made Him safe. And at that
time nobody in Spain of England had ever heard of Him. Did you know?’
Reid slaagt erin een boeiend verhaal te maken, een avonturenverhaal dat door
de historie is gevoed en door de literaire historie vorm kreeg. De Engelsen
blijven zeer vaag maar het leven van de marrons wordt in beeldende
beschrijvingen geëvoceerd. Nanny Town is een eenvoudig verteld, zuiver
jeugdboek om jongeren op te voeden tot een bewust-zijn van de eigen
historie. Dit meest recente boek is niet zo sterk eenzijdig en anti als
ander werk. Bovendien spelen nu jongens én meisjes een rol, terwijl het
vorige werk zuiver en alleen over en voor jongens geschreven werd. De
meisjes speelden er een secundaire, dienende rol op de achtergrond in.
Met zijn vier jeugdromans heeft Reid de jeugd een beeld gegeven van enkele
belangrijke data uit hun eigen geschiedenis: de marron-oorlogen van
1734/1739; de gebeurtenissen net voorafgaande aan de emancipatie in 1833; de
Morant Bay rebellie van 1865. Als verteller sluit hij aan bij de literair
orale traditie van zijn land.
Een Curacaose vrijheidsheld die in 1795 in opstand kwam tegen de slavernij,
als Tula, aan wie wel toneel en een roman voor volwassenen zijn gewijd en
die jaarlijks met een speciale herdenkingsdag op 17 augustus - Tuladag -
wordt geëerd, heeft tot nu toe niet geinspireerd voor een jeugdboek. Zo is
ook Ted Schouten: Boy, een Antilliaanse jongen in het
Nederlandse verzet (1985) allereerst voor volwassenen bedoeld. Dat
is trouwens ook zo met Tata Colin en zijn in 1835 geraande
opstand aan wie Ruud Mungroo in Suriname een boek wijdde. Ook de in Suriname
geërde Anton de Kora wiens Wij slaven van Suriname zo veel
gelezen wordt, kreeg tot nu toe geen beschrijving in een Surinaams
jeugdboek.
Het eigen verleden en de eigen helden zijn geen thema in de jeugdliteratuur
van Suriname en de Nederlandse Antillen. Ik denk dat juist de
jeugdliteratuur een middel bij uitstek is om jonge lezers de eigen
geschiedenis te laten beleven.
De bekende Curacaose dichter Richard Hooi (Yerba Seku) heeft wel een gedicht
op TULA geschreven, dat ik hierbij afdruk.
Tula |
strijd |
je naam |
voor bevrijding |
is maar |
in de |
een symbool, |
oorlog |
je strijd |
tegen |
is realiteit, |
misbruik, |
je fierheid |
opportunisme, |
moet |
huichelarij, |
in onze |
tegen |
geest |
onrechtvaardigheid |
trillen |
heeft |
elke |
je strijd |
strijd |
gezorgd |
voor rechtvaardigheid. |
voor de |
je gedachten |
grond, |
van eenheid, |
de grond |
je idealisme, |
van eenheid, |
je grootheid |
de grond |
waren |
van rechtvaardigheid |
zeker |
de grond |
op de |
voor geestelijke |
voorgrond |
bevrijding. |
in je |
|
| |
| |
| |
3. Over Andrew Salkey
In hun A short history of the West Indies schrijven J.H.
Parry en Philip Sherlock in een adem over ‘een serie onlusten’ in Jamaica
(1966 en 1968), Curacao (30 mei 1969) en Trinidad (1970):
‘The disorders in Jamaica, Curacao and Trinidad served as hurricane
signals to the new states and nations...’
Andrew Salkey (in 1926 in Panama geboren, maar uit Jamaicaanse ouders en in
Jamaica opgegroeid en bekend Caraïbisch auteur) beschrijft in Joey Tysen (1974; in 1985 in het Nederlands vertaald voor de Derde
Spreker serie) de gebeurtenissen op 15, 16 en 17 oktober 1968 toen er in
Jamaica ernstige onlusten uitbraken met enorme materiële schade, die door de
politie en het leger gewelddadig en bloedig werden onderdrukt met het gevolg
dat er drie doden vielen en vele gewonden. De studenten kwamen in opstand
tegen de uitwijzing van de bekende Guyanese historicus Dr. Walter Rodney (in
het boek Dr. Buxton), die de toegang tot de Universiteit van The West Indies
werd ontzegd ‘wegens zijn verkondigingen van gezagsondermijnende theorieën.’
Salkey geeft een verslag van de gebeurtenissen die hun hoogtepunt vonden op
woensdag 16 oktober en hun voorspel en naspel op de dag vooraf en daarna,
aan de hand van een aantal jongelui, onder wie Joey Tyson en later ook diens
vader Mr. Tyson, die een van de dodelijk gewonde slachtoffers wordt. Het
boek is als verhaal mislukt omdat de auteur verslag doet als alleswetende
journalist, niet als verteller die de figuren wat laat beleven. De magere
verhaaldraad wordt bedolven onder moralisaties en beschouwingen over de
Cubaanse Revolutie, over arm en rijk, over regering en politie, over Marcus
Garvey en zijn ‘Back to Africa’ beweging, over de verschillen tussen
studenten en arbeiders, over bauxiet en toerisme en buitenlandse
overheersing.
‘Drieëntachtig cent van iedere dollar verdiend in de
bauxiet-industrie gaat naar Canada, terwijl zeventien cent naar Jamaica
gaat, on als je eens even aan toerisme denkt, en het hele gebied, dat
Trinidad, Barbados, Jamaica en de kleinere eilanden omvat, dan gaat
drieennegentig cent van iedere dollar naar Canada, terwijl zeven cent naar
het Caribisch gebied gaat... Diefstal op grote schaal met goedkeuring
van de regering. En dat is wat die geweren en dat traangas de hele dag al en
vanavond beschermen, dat soort diefstal en de andere diefstallen die nog
komen.’ (p. 94)
De gewelddadigheid richt zich met name tegen buitenlandse
vertegenwoordigingen. De verteller kiest onvoorwaardelijk partij voor de
opstand, inclusief alle rellen, brandstichtingen en steengooierij naar
politie en leger. Het zwakke van het boek is deze felle zwart-wit tekening
die naïef is. Daar lijken me jonge lezers niet door overtuigd te raken.
‘Als jonge mensen aan de basis gezamenlijk in actie komen met één
hart, één liefde en één doel voor ogen, dan wordt dat de grootste beweging
die dit land ooit heeft gezien. Als de armen en de verworpenen als één man
opstaan en die ouwe-heren-show opdoeken, dan betekent dat het einde van dit
systeem en het begin van iets nieuws.’ (p. 96)
Het vertelprocédé van een jongen die als toeschouwer van en deelnemer aan de
opstand fungeert lijkt enigszins op dat van Edward de Jongh: E
dia di mas históriko over 30 mei 1969 op Curacao, weliswaar voor
volwassen lezers, maar ook met jonge hoofdfiguren. Boy Kalina (achttien jaar
oud) wordt van aanvankelijk toeschouwer tot deelnemer aan de onlusten. Zijn
brandstichting komt hem op zeven maanden gevangenisstraf te staan. Edward de
Jongh hanteert ook de reportage-techniek naar hij laat | |
| |
veel
meer dan Salkey twee kanten zien; de overeenkomst tussen beide boeken is
vooral de documentatie buiten het verhaal om. Maar ook hierin is De Jongh
beter dan Salkey omdat hij vollediger is en minder moraliserend eenzijdig;
bovendien spreken de in het boek opgenomen foto's duidelijke taal, wat bij
Salkey ontbreekt.
Niet alleen de Caraïbische geschiedenis van de jaren 1968-1969 is in hoge
mate vergelijkbaar - ook Suriname kende zijn februaristaking 1969 waardoor
Pengel moest aftreden - de manier waarop auteurs daarop reageerden ook. Het
is heel instructief het ‘verslag’ van anderhalve bladzijde over 30 mei 1969,
waarmee Diana Lebacs haar verhaal Sherry gewoonweg
onderbreekt, nop eens te lezen. Sherry reageert met:
‘Sherry huiverde van opwinding. Het belangrijke was geschied! Een
keerpunt in de Curacaose geschiedenis. Zou dit het begin zijn van meer
veranderingen en verbeteringen in de toekomst?’ (p. 124)
De Surinaamse dichter Dobru schreef over 30 mei 1969 in Bar
Poeroe:
W'stad gaapt
de stenen hebben het mij verteld
hoe zoet de wraak van het proletariaat kan zijn
maar in de krotten en in de knoek
een miniverschuiving in de eilandsekonomie
Tien jaar later was de Arubaanse jonge dichter Cyril Berkel een van de velen
die 30 mei 1969 herdachten in een gedicht. Hij schreef in Kontakto Antiyano; jaargang XI, nummer 5:
30 di mei
On that day, not the 30th of April,
WORKERS, modern slaves, said: Enough!!
and took to the streets (UNARMED!)
the police, modern bombas, took to the
streets too (ARMED!), they were not enough.
The Dutch, their lackeys & pupies, modern
slave-owners, asked for and got
(HEAVILY ARMED!) soldiers-kersvers-
- They used all their knowhow in oppressing
Gerardina & Gutierrez were murdered,
Godett was hot in the back, Brown
Nita died of ±, not too long after.
Tula & Carpata & Wacao & Mercier were
Nameless slaves were whipped,
Free ‘junan di tera’ were banned from
the same island, Curacao in September 1795.
-Only cowards & traitors will allow our aspirations to be drowned
in blood again -
Are we aware of this? We must prepare
today for the future, TOMORROW!
Joey Tyson (1974) is de zevende jeugdroman van Andrew
Salkey die naast een aantal werken voor volwassenen eerder schreef: Hurricane (1964), Earthquake (1965), Drought (1966), The Shark Hunters
(1966), Riot (1967), Jonah Simpson
(1969), The river that disappeared en Danny
Jones (1980).
Wat alleen motief was bij Sonia Garmers Orkaan en Diana
Lebacs Suikerriet Rosy, het zo veelvuldig en angstwekkend
verwoestend gebeuren van een orkaan, werd tot een meer centraal gegeven in
een kinderboekje van de Nederlandse auteur Piet Meinema over Sint Maarten:
Storm over Sint Maarten, waarin vanaf het achtste
hoofdstuk over de orkaan Frederik verteld wordt die flinke | |
| |
schade aanrichtte. Maar Dominica, Sint Maarten en al die andere Bovenwindse
Eilanden liggen in de echte orkaanzone, wat met de A.B.C.-eilanden niet het
geval is.
Andrew Salkey nam het orkaangeweld tot thema in zijn eerste jeugdboek: Hurricane van 1964.
In een ik-verhaal, verteld door de dertienjarige jongen Joseph Nataniel
Brown, horen we hoe deze, zijn zusje en zijn vader en moeder de orkaan Chod
weliswaar overleven, maar met enorme materiële schade door de harde wind en
het hoge water.
In vier delen van de ochtend tot de andere morgen worden de gebeurtenissen
van uur tot uur en later zelfs minuut tot minuut beschreven: de voortekenen
als de drukkende hitte; de waarschuwingen over de radio; de
voorzorgsmaatregelen; de overrazende orkaan; de stilte in het ‘oog’; de
daaropvolgende laatste storm en regen, en de verschrikkelijke materiële
verliezen voor heel Kingston en Jamaica. Naast deze zaken lezen we over het
gezinsleven en de vrienden van Joe, zoals gezien door de dertienjarige
mannelijke hoofdfiguur.
‘I like telling stories. I also like writing them down. I have
decided to write about the exciting time I once had during a hurricane which
blew through the Island and which caused a lot of damage to a large portion
of Kingston and Saint Andrew.’ (p. VII)
De natuur speelt in het werk van Caraïbische auteurs een grote rol: orkanen,
aardbevingen, flora en fauna in tropisch uitbundige sfeer, vruchten en
groenten, de regen en de droogte, de bergen en de zee zijn impressionistisch
weergegeven decor en symbool van het wisselende leven. Andrew Salkey maakte
de natuur tot thema in zijn vroege werk voor de jeugd. En zie de
beschrijvingen van Irbisca door Diana Lebacs in Suikerriet
Rosy, tegenover de droge Benedenwinden die toch ook heel mooi zijn
volgens Siny van Iterson in Schaduw over Chocamata. En zo
zijn er vele voorbeelden te geven.
Ook het tweede boekje van Salkey behandelt een natuurverschijnsel: Earthquake Rickey Thomas, twaalf jaar, logeert met zijn
broertje Doug van tien jaar en zijn achtjarige zusje Polly in de grote
juli-augustus vakantie bij de grootouders op het platteland in de heuvels
van Sint Andrews. Als ze ‘three on a desert island’ spelen, voelen ze een
aardschok, die zich bij het avondeten herhaalt. Ze ontmoeten de Rastafariman
Marcus die waarschuwt voor een aardbeving. Als ze zondags op de berg gaan
spelen, wordt Marcus die daar ook is, bedolven door een aardverschuiving,
maar gered door de kinderen. Dan vertelt grootvader het verhaal over de
grote aardbeving op veertien januari 1907, waarbij veel mensen omkwamen. De
kinderen zijn er erg van onder de indruk.
Salkey heeft vaak grote aandacht voor alles wat met eten te maken heeft.
Uitvoerige beschrijvingen van ontbijt, lunch en supper komen we tegen; de
woordenlijst achterin bestaat bijna geheel uit beschrijvingen van gerechten
- dranken - vruchten. Daaraan is een zeker exotisme niet vreemd, maar eten
speelt in het Caraïbisch gebied een belangrijke rol in het dagelijkse leven
- mijn leerlingen in Suriname konden er uren over praten, ook de jongens. En
de boeken die het beste verkocht worden zijn hier de kookboeken! De
achterplaattekst noemt dit eenvoudige verhaal ‘a cleverly constructed story
of mounting tension’ en dat is het ook.
Het eerste deel waarschuwt dat er iets ernstigs zal gebeuren - we denken aan
het steeds maar weer uitgestelde verhaal van grootvader, maar het is de
aardbeving die werkelijk plaatsvindt - en die door Marcus voorspeld wordt,
die zelf bedolven raakt. | |
| |
Maar pas aan het einde van het eerste
deel, ver na het midden van het boek. Ook grootvaders verhaal wordt nog weer
enkele bladzijden uitgesteld. Nogmaals wijs ik op het aansluiten bij de
orale traditie: grootvader vertelt, zoals in Hurricane
over de grote droogte van 1932/1933 verteld werd.
De orale traditie is nog erg sterk in het Caraïbisch gebied. Van de
oorspronkelijk Indiaanse bevolking zijn er nog steeds een aantal mondeling
overgeleverde verhalen bewaard, de negerslaven hadden geen ander middel dan
lied en Nanzi-verhaal ter beschikking om te protesteren tegen hun
onmenselijk lot, en sloten met dat genre bij Afrika's literatuur-traditie
aan. Lezen en schrijven was de slaven tot in de negentiende eeuw verboden;
een leestraditie is nog nooit echt ontstaan.
Het vertelkarakter is ook in de Antilliaanse jeugdliteratuur sterk. Sonia
Garmers en Desiree Correa vertelden hun eerste verhaal aan de bandrecorder.
Het veelvuldig en graag gebruiken van dialogen hoort ook vanuit dit oogpunt
beschouwd te worden.
Bijna geheel uit dialogen bestaat Danny Jones, het meest
recente boek dat ik van Andrew Salkey las. In vier delen met elk vier
hoofdstukken wordt het leven van Danny Jones beschreven op een belangrijk
moment. Hij heeft een Jamaicaanse vader en een Engelse moeder en woont in
Londen. Danny Jones is dus een ‘migrantenboek’ voor de jeugd.
In het eerste deel maken we kennis met een nieuwe, nog jonge leraar Mr.
Johnson, die zijn best doet de kansarme en gediscrimineerde kleurlingen te
begrijpen op de Russell Park school, met 1700 leerlingen, waar echter niet
veel ideeën van de grote filosoof Bertrand Russell in praktijk worden
gebracht.
Welezen via dialogen over het schoolleven, de gezinnen en de buurt waarin
Danny en zijn drie vrienden Peter, Barry en Joyce wonen, over de straat en
de disco, over de politiebehandeling met een goede en slechte agent, en over
het carnaval waar iedereen uit de plooi komt en de verbroederingsdans
meehuppelt.
We zien het verschil tussen de eerste generatie immigranten en de jongeren:
Danny's conflict wie en wat hij is. De ouderen zijn teleurgesteld over
Engeland, het land waar ze vroeger zo tegen hebben leren opzien en dat nu zo
tegenvalt.
Zo klaagt Mr. Jones tegen zijn buurman:
‘Now, there's the business of the young people, selfish,
frantically individualistic, all of them, running riot with all their
expectations and satisfying them at everybody else's expense. Lots of
cheating and down-right stealing going on, high and low. Sell-out politics.
Bombs exploding, right, left and centre. Sex shops. Glorification of
homosexuality. Parents fading out fashion. Like you, Gittings. Like me.
Education getting a beating from all sorts of licenses manipulators and
idiots. Race and racism behind every remark. Straightforward perdition!
That's all it is. Unadulterated perdition! The beginning of the end of this
country’, (p. 80/81)
Vergelijk de ervaringen van Sonia Garmers in Lieve Koningin,
hierbij stuur ik U mijn dochter en die van Mayra in Sonia Garmers:
Orkaan en Mayra, of die van Sherry
van Diana Lebacs, in Nederland.
Aan het einde van het verhaal besluten Danny en zijn ouders naar Jamaica
terug te gaan, nadat Danny zijn opleiding - O -level - heeft afgemaakt in
het komende jaar. De directeur van school reageert met:
‘And think of all that exquisite weather in Jamaica. Beaches and
sunshine, everywhere!’ (p. 128)
Een clichébeeld waartegenover het staal, beton en ijzerdraad als van een
concentratiekamp van de Engelse school staat.
Via veel dialogen tussen steeds weer andere figuren krijgen we als lezer een
veelzijdig beeld van het leven van allochtonen | |
| |
in Engeland: de
leraar praat met de directeur, deze praat met de politie; deleraar praat met
de klas en de leerlingen apart, hij praat met hun ouders; de ouders praten
onderling over dekinderen, de directeur en de leraar, enz.
Het nadeel van een dergelijke vorm is dat er niet zo veel handeling is: de
eerste les in de klas, een bezoek aan de ouders, een beschrijving van een
disco, een gepleegde inbraak in de school zijn de gebeurtenissen die het
verhaal enigszins levendig moeten houden. Maar de dialogen zelf zijn
onderhoudend, ook door de verschillende kanten die zo belicht worden. Dit
boek is gelukkig heel wat veelzijdiger dan Joey Tyson. Het
geeft een reëel voorstelbaar beeld van de situatie van minderheden in een
racistische maatschappij met goed- en kwaadwillenden:
‘A voice from nowhere called out, “Go back to the jungle and take
your nigger-loving, white trash friend with you! This is a white man's
country. We don't want you, here.” Danny looked up to a third floor window
of the house he and Mr. Johnson were passing, at that moment, and shouted,
“Come down and make me!” There was no one at the window. “Does that sort of
thing happen often?” Mr. Johnson asked. “Now and then,” Danny said.
“That one's a freaked out army major, retired now. Used to be in Nigeria,
ages ago. Fancies himself a member of the National Front, round here. He
just hangs out with them. He ain't nothing, really.”’ (p. 73)
Een vergelijking met Angela Matthews: De witte pest is in
het voordeel van Danny Jones: het niet worden geaccepteerd
komt er realistischer en veelzijdiger in naar voren, zonder een geforceerd
gunstige wending aan het einde van het verhaal.
Maar Thalma máákt het uiteindelijk in Nederland, en de oplossing die Danny Jones aandraagt moet toch wel ontmoedigend zijn voor
die mensen die niet in de gelegenheid zijn naar hun vaderland terug te
keren. De migrantenroman als literaire uitingsvorm van een bij uitstek
Caraïbisch verschijnsel - migratie - is terdege in de jeugdliteratuur
doorgedrongen.
Petronella Breinburg schreef One day, another day (1977)
over een Caraïbisch meisje in Engeland en haar leven in dat vreemde land;
Jean Mac Gibbon schreef over hetzelfde onderwerp reeds eerder in Hal (1974).
Daarnaast zien we de Caraïbische mens in New York, als in Rose Guy: The Friends (1974), Caludia Mills: Luisa's
American Dream (1981) over een Cubaans meisje dat fantaseert over
de rijkdom en weelde die ze in de V.S. zal bereiken, en Nicolas Mohr:
En Nueva York (1970) dat het leven van de arme
Portorikeinen in de V.S. beschrijft en hun strijd om te overleven.
Omgekeerd zien we ook werken waarin jongeren van buiten zich leren aan te
passen aan het Caraïbisch gebied. Theodore Taylor schreef The
Cay (1969) over Phillips die in de Tweede Wereldoorlof op weg van
Curacao naar Miami getorpedeerd wordt en nu noodgedwongen in West-Indië gaat
wonen, waar hij aanvankelijke racistisch-discriminatoire ideeën moet leren
corrigeren omdat ze niet met de werkelijkheid overeenkomen. Carolyn Meyer
schreef Eulalia's Island (1982) over een verblijf op
Sint-Lucia. Al heel vroeg was Arthur Calder-Marshall erbij met The man from Devil's Island (1958) over een meisje en twee jongens
die in Trinidad een Franse matroos die van Duivelseiland is ontsnapt, gaan
helpen en daardoor in conflict komen met volwassenen. Een gegeven dat doet
denken aan Miep Diekmann! De boten van Brakkeput dat
enkele jaren eerder verscheen.
Maar het opsommen van deze titels is arbitrair, een verslag doen van enkele
eilandjes in een complete archipel, een greep uit een grote voorraad.
Bovenstaande titels waren aanwezig in de bibliotheek van Sint-Maarten. Maar
het lijkt me toch wel voldoende om aan te tonen dat Danny
Jones niet alleen staat en dat de migrantenroman een frequent
verschijnsel is.
| |
| |
| |
4. Over Jean D'Acosta
In tegenstelling tot Vic Reid en Andrew Salkey schrijft Jean D'Acosta
(Jamaica 1937) haar creatieve werk alleen naar voor de jeugd en niet mede
voor volwassenen. Daarnaast publiceert ze kritische artikelen en literaire
essays. Als taalkundige is ze goed op de hoogte van het Jamaicaanse creole,
de vorm van het Engels zoals dat op Jamaica gesproken wordt. Ze doceert
historische grammatica aan de University of the West Indies.
‘Her children's books have caught the particular Jamaican
atmosphere beautifully and use the Jamaican speech rhythms with grat
accuracy and insight’
meldt Donald E. Herdeck in zijn Caribbean Writers; a
bio-bibliographical critical Encyclopedia (1979), dat een ware bron
is voor de kennis van de Caraïbische literatuur in het algemeen.
In twee jeugdboeken Escape to Last Man Peak (1975) en Voice in the wind (1978) gebruikt Jean D'Acosta in de
dialogen Jamaicaans creole. In het laatste boek laat ze dienstbode Maud deze
vorm van het Engels gebruiken, waarmee ze een sociale standing illustreert.
Een Caraïbisch auteur heeft dus de mogelijkheid in de taal, door middel van
een meer of minder gecreoliseerde vorm, de sociale positie van de figuren
aan te geven, een literair middel dat ook Samuel Selvon, Edgar Mittelholzer,
Jan Carew en vele anderen hanteren. Hierdoor krijgt het afwijken van het
Europese Engels plotseling een heel andere dimensie: het is geen gebrekkige
taalbeheersing naar een literair-stilistisch middel bij uitstek. Diana
Lebacs hanteert hetzelfde middel voor het Nederlands -de taal van Sherry's
moeder bijvoorbeeld. En ook Desiree Correa gebruikt het in de dialogen.
Het is daarom noodzakelijk zeer voorzichtig te zijn met klachten over
‘onzuiver taalgebruik’ bij Caraïbische auteurs; ze geven de afwijkingen van
de Standaard weer om realistische effecten in hun werk te bereiken. Een kind
of ook ouders die (nog) nauwelijks naar school is geweest kán gewoon geen
goed Engels of Nederlands spreken, wat deze auteurs gebruiken voor de
karakterisering van de sociale positie van hun figuren. Een andere oplossing
is die van Miep Diekmann: een kind praat 100% goed Papiamento; ik vertaal
dat in een 100% goed Nederland. Maar als Nederlands auteur zou het haar ook
onmogelijk zijn haar figuren de juiste creolisering te laten gebruiken; daar
is een zeer grote vertrouwdheid met de taal in het land voor nodig en een
fijn oor.
Escape to Last Man Peak beschrijft hoe tijdens een
gevaarlijke epidemie Mrs. Brown, de weeshuismoeder van Sunrise Home bij
Spanish Town sterft. Alle kinderen zullen volgens een gezondheidsinspecteur
worden verzameld en ondergebracht in werkkampen. Nelly, Jimmy, Pauline,
Sylvia, Myrna, Wuss-Wuss, Pet, Doris, Frankie en Gerald willen dat niet en
vluchten weg, naar Last Man Peak bij Windsor, waar Wuss-Wuss vroeger woonde
bij zijn grootvader:
‘“Me live dere wid Taata until I reach over seven, an' 'im tell me
say me musn' frighten. Taata was a preacher, an' I tink' im run off de
duppy.” His face brightened again. “It nice up dere fi true: all a you
woulda like it. We 'ave one little spring, jus' down de 'illside -
plenty-plenty fish an' shrimps in dere. An'me still 'ave some fish'ook put
up, what Taata an' me did use. An' plenty bird in de bush, an'
starapple an' mango an' plum an' otaheite apple. Taata did plant all sorta
sinting, flowers an' all because 'im want me to come back. Matron 'ave a
paper fi me, to go back dere when me big. An' me know where de paper deh,
for she show me once.”’ (p. 11)
Ze nemen Bess mee, de hond van de | |
| |
zieke buurman Mr. Henry. Van
hem krijgen ze ook eten voor de lange tocht naar de andere kant van het
eiland. Eerst nemen ze nog afscheid van Teacher Mack, die hen wat boeken
meegeeft voor onderweg en hen de beste route uitlegt. Daarna begint de lange
tocht met al zijn avonturen.
De kinderen ontmoeten Pocomania-dansers die de epidemie willen doen
verdwijnen met het offeren van een van de kinderen: Blood! Blood of Jesus!
Livin' Sacrifice! Kill the Sacrifice! (p. 44). Maar de grote hond redt de
kinderen. Er wordt op ze geschoten vanuit een verlaten bauxiet-raffinaderij,
waar ze overnachten. De kinderen vinden een in het water vastgeraakte ezel
met een baby en een klein jongetje, die door hen gered worden van
verdrinking. De ezel is gelukkig beladen met voedsel, zodat de kinderen weer
te eten hebben. De moeder heeft zo haar kinderen weggestuurd toen ze zelf
ziek werd. In een eenzaam huis in een dal zijn de twee mensen gestorven; de
kinderen vinden de op het laatste moment geschreven afscheidsbrief.
Ze ontmoeten de Rastafari-profeet Isaih en Mr. en Mrs. Jarreth, bij wie ze
eten en slapen. Ze krijgen twee kalveren cadeau en kippen. Ze maken een
bende jongens bang die de weg onveilig maken (waaraan de voorplaat van het
boek ontleend is). Tenslotte komen ze op hun plaats van bestemming, net op
Kerstavond. Hun avontuur is geëindigd; ze zijn thuis.
Het verhaal is als een eigentijdse pelgrimstocht van de dreigende dood naar
de redding, van de zekere ondergang naar het zich op nieuwe mogelijkheden.
De avonturen van deze groep worden in episoden - van gebeuren naar gebeuren -
beschreven, zonder dat de auteur zich verdiept in de afzonderlijke
karakters. Ook de ik-vertelster Nellie Atkins blijft psychologisch een vage
figuur. Daardoor blijven interpretaties als ‘de pelgrimstocht als symbool’
ook enigszins in de lucht hangen; het spannend avontuur opent geen
perspectieven op een dieper idee en als zodanig is Jean D'Acosta te
vergelijken met Siny van Iterson, ook door beider aandacht voor het
geheimzinnige, irreële. Beiden zijn auteurs die observeren en scherp
registreren, waarbij ze het eventuele interpreteren overlaten aan de
(volwassen) lezer.
Jean D'Acosta's tweede boek - Voice in the wind - speelt in
de tijd van de Tweede Wereldoorlog en de dreiging van de Duitse onderzeeërs
in het Caraïbisch gebied.
Peter, Annabell en Dennis krijgen van hun oom Simon Peter die op een Noorse
tanker vaart, enkele cadeautjes: een verrekijker, een kompas en een ketting
met horloge die aan een gestorven Tante Flossie hebben toebehoord. Dan
gebeuren er allerlei geheimzinnige dingen: door de kijker zien de kinderen
de gestorven tante werkelijk - ze geeft hen boodschappen door, ze horen een
geheimzinnige stem (zie de titel). Het alledaagse leven in een kleine
Jamaicaanse gemeenschap in de Tweede Wereldoorlog wordt levendig beschreven
via de kinderen: de oudste, Peter, gaat naar een kostschool, Annabell wordt
ziek maar herstelt.
Jean D'Acosta zelf zegt in het voorwoord dat ze uit eigen herinneringen en
ervaringen geput heeft voor dit werk.
De kinderen worden bang als ze lange tijd niets horen van oom Simon Peter.
Daarom laten ze de geschenken: het kompas en de verrekijker als ‘gids’ de
zee opdrijven. Een mooi voorbeeld van magisch kinderlijk denken. De kinderen
beseffen de ‘onzin’ van hun daad, maar kunnen deze toch niet nalaten.
De tanker Freya wordt inderdaad getorpedeerd en Jean D'Acosta nam het
historisch verslag hiervan letterlijk over uit het dagblad The
Daily Gleaner, maar oom Simon Peter wordt met vijf | |
| |
anderen gered. Hij zoekt de familie op, viert daar zijn zeventigste
verjaardag, wordt ziek en sterft. Maar de kinderen, weten dat hij thuis is.
Aan het sterfbed zingt Annabell het lied van de ‘voice in the wind’ dat ze
gehoord hebben:
‘Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow merry breeze, o'er the bonny blue sea.
Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow bonny breeze, my true love to me.
They told me last night there were ships in the offing
And I went me down to the deep rolling sea;
But ne'er did I see it, where ever it be,
The barque that is bearing my true love to me.
So blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow the wind south o'er the deep rolling sea;
Blow the wind southerly, southerly, southerly,
Blow, bonny breeze, my lover to me.’
Dit boekje leest qua taal niet zo gemakkelijk, maar het is een prachtige
beschrijving van enkele kinderlevens en hun fantasieën, waarin historisch
feit en auteursfictie versmolten zijn tot een literaire eenheid.
Jean D'Acosta besteedt hier veel aandacht aan de beschrijving van het
gezinsleven: hoe gaan ouders met hun kinderen om; hoe gaan broers en zussen
met elkaar om? Een punt waarvoor ook Salkey veel aandacht had in zijn
boeken.
In Danny Jones laat Salkey de verschillen tussen een
Engelse en een Caraïbische opvoeding zien, al overheerst de onmacht om
invloed uit te oefenen op de kinderen bij beide. Bij Vic Reid overheerst het
autoritair-historische stammodel. Merkwaardig is dat het westers
gezinspatroon steeds voorkomt: vader, moeder en kinderen. Hier wordt
duidelijk een ideaaltype geschetst waar problemen nauwelijks voorkomen. De
ouders leven in harmonie en liefde trouw samen, ze zijn streng maar
rechtvaardig voor hun kinderen met wie ze veel mondeling/geestelijk contact
hebben.
Sonia Garmers Wonen in een glimlach en Desiree Correa Mosa's eiland stellen de gezinssituatie juist ter
discussie: een moeder alleen, de verhouding van die moeder tot haar
dochter(s), waarbij Sonia de harmonie, Desiree de conflicten beschrijft.
Sonia Garmers had met haar recente boek Wonen in een
glimlach de bedoeling om de lezer te laten zien hoe een Curacaos
radiostation functioneert, Josette Daal schetste in Warwind de verschillen tussen de ouderwetse en moderne
onderwijsaanpak, Diana Lebacs besprak verschillen in de Caraïbische regio in
Suikerriet Rosy en de problematiek van volksgeloof in
Het witte licht.
Dergelijke benaderingen zijn illustratief voor Caraïbische auteurs in het
algemeen, die eerder aandacht schenken aan sociale en economische
verschijnselen in de maatschappij, dan aan individueel psychologische
karaktertekeningen van de hoofdfiguren. Dat geldt met name sterk voor de
historische verhalen van Vic Reid en de sociale problemen die Andrew Salkey
schetst, maar ook bij Jean D'Acosta komt de psychologie van de individuele
romanfiguur niet als belangrijkste schrijfdoel naar voren. Romanfiguren zijn
allereerst gepersonifieerde ideeën en vertegenwoordigers van bepaalde
maatschappelijke groepen. Op dit niveau vertonen de Caraïbische auteurs die
ik in deze kleine excursie onderzocht veel overeenkomst in aanpak.
| |
| |
| |
5. Chronologische bibliografie van de in dit hoofdstuk besproken
en gebruikte Engelstalige jeugdboeken.
Arthur Calder-Marshall: The man from Devil's Island,
Heinemann, London, 1958 |
Jan Carew: The Wild Coast, Longman Caribbean Limited
Trinidad and Jamaica 1958, 1983 |
V.S. Reid: Sixty Five, Longman Caribbean Limited
Trinidad and Jamaica 1960, 1980 |
Andrew Salkey: Hurricane, Oxford University Press,
London, 1964 |
Andrew Salkey: Earthquake, Oxford University Press,
London, 1965, 1979 |
V.S. Reid: The Young Warriors, Longman Caribbean
Trinidad and Jamaica 1967, 1979, 1982 |
Anne Walmsley: The Sun's Eye; West Indian Writing for
Young Readers, Longman Caribbean Limited Trinidad and Jamaica,
1968, 1982 |
Theodore Taylor: The Cay, New York, 1969 |
Jan Carew: Black Midas, Longman Caribbean Limited
Trinidad and Jamaica 1969, 1980, 1981 |
Vic Reid: Peter of Mount Ephraim, Jamaica Publishing
House, Kingston, 1971, 1973 |
Kenneth Ramchand & Cecil Gray: West Indian
Poetry; an anthology for schools, Longman Caribbean Limited
Trinidad and Jamaica, 1972, 1984 (9) |
Michael Anthony: Sandra Street and Other Stories,
Heinemann Educational Books, London, Kingston, Ibadan, Nairobi, 1973,
1976, 1979, 1980 |
Therese Mills: Great West Indians; Life stories for Young
Readers, Longman Caribbean Limited, Trinidad and Jamaica, 1973,
1982 (3) |
Jean Mc. Gibbon: Hal, Wheaton, Exeter, 1974 |
Andrew Salkey: Joey Tyson, Roman uit Jamaica, Het
Wereldvenster Weesp/Novib, Den Haag/NCOS Brussel, 1974, 1985
(Nederlandse vertaling) |
Rose Guy: The friends, Puffin Books, London, 1974 |
Jean D'Acosta: Escape to Last Man Peak, Longman
Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1975, 1980, 1983 (4) |
Jan Carew: Stranger than tomorrow, Longman, Trinidad
en Jamaica, 1976 |
Jean D'Acosta: Voice in the Wind, Longman Caribbean
Limited Trinidad and Jamaica, 1978, 1980 |
Jan Carew: Save the last dance for me, Longman,
Trinidad en Jamaica, 1976 |
| |
| |
Harold La Borde: An Ocean to ourselves, Longman
Caribbean Limited Trinidad and Jamaica, 1978, 1979 |
Jan Carew: The cat people, Longman Caribbean, 1979 |
Erroll Hill: Three Caribbean plays, For secundary
schools, Longman Caribbean, 1979, 1982 (3) |
Jan Carew: The man who came back, Longman Caribbean,
1979 |
Jean D'Acosta and Velma Pollard: Over our way; a
collection of Caribbean short stories for youngsters, Longman Caribbean,
1980 |
Andrew Salkey: Danny Jones, Published by Bogle -
L'ouverture Publications Ltd. London, 1980 |
Jan Carew: Dark Nights, deep water, Longman
Caribbean, 1981 |
Jan Carew: Dead Man's Creek, Longman Caribbean, 1981 |
Claudia Mills: Luisa's American dream, New York,
1981 |
Jan Carew: Don't go near the water, Longman
Caribbean, 1982 |
Carolyn Meyer: Eulalia's Island, New York, 1982 |
Vic Reid: Nanny Town, Jamaica Publishing House,
Kingston, 1983 |
|
|