| |
| |
| |
Hoofdstuk 2. Ik wil gelezen worden!
1. | Een auteur schrijft...
1.1. | Talen tussen expressie en communicatie |
|
2. | ... wordt gepubliceerd ...
2.1. | Portret van een doe-het-zelver |
2.2. | Nederlandse uitgevers |
2.3. | Charuba |
2.4. | Illustratoren: vreemd en eigen
2.4.1. | Wop Sijtsma |
2.4.2. | Giolina Henriquez |
|
|
3. | ... en gelezen
3.1. | Scholen |
3.2. | De jeugdbibliotheek op Curacao |
3.3. | Kinderboekenweek op Sint-Maarten |
|
‘Het is de Nederlandse taal die het gros van de potentiële lezers in
Suriname in de weg zit; dàt en het schreeuwende gebrek aan goede, boeiende en
goedkope eigen volkslectuur.’ (Albert Helman: Cultureel mozaïek van Suriname 1977, p. 428)
| |
| |
| |
1. Een auteur schrijft...
Toen ik tijdens het in december 1985 gehouden Arubaanse ‘Festival di Teatro
Juvenil’ een toneelschrijver die al een aantal Engelstalige stukken voor
volwassenen op zijn naam heeft staan, complimenteerde met het eerste door
hem geschreven en geregisseerde kindertoneelstuk, reageerde deze met een
excuserend handgebaar: ‘Ach, het is toch maar voor kinderen!’ Stel je deze
houding eens voor bij andere gelegenheden. ‘Dokter, mijn kind is ziek.’ ‘Ja,
ja ik geef wel wat medicijnen, want - ach - 't is toch maar voor een kind.
En ik ben per slot ook maar kinderarts.’
Is zo'n houding in de literatuur een individueel incidentele of een algemene
tendens? Een auteur staat in het algemeen voor het probleem voor wie hij/zij
zal gaan schrijven: voor een volwassen publiek, voor de jeugd of voor
kinderen? Uit het overzicht in hoofdstuk 1.4 blijkt dat er inderdaad een
aantal Antilliaanse schrijvers zijn die èn voor volwassenen èn voor kinderen
geschreven hebben. En het zijn bepaald niet de slechtste, wat blijkt uit
klinkende namen als van Elis Juliana en Pierre Lauffer. Maar het is ook
duidelijk dat het tot nu toe uitsluitend vrouwen zijn die van de
jeugdliteratuur hun centrale schrijfactiviteit maken. Er zijn op Aruba en de
Nederlandse Antillen geen ‘mannen’ die zich echt en alleen voor de jeugd
schrijven. Toen de Union di Muhe Antiano in 1979 de resultaten van een
verhalenwedstrijd publiceerde in vier delen Dakue di
kuenta, bleken er onder de 19 volwassen deelnemers maar vier mannelijke
inzenders te zijn. Van de achttien medewerkers aan het Arubaanse Contami un storia waren er in 1983 zegge en schrijve twee
mannen. Schrijven voor kinderen en de jeugd wordt aan vrouwen overgelaten.
Voor wie de Wet van Sullerot: ‘Werk dat door vrouwen wordt verricht daalt in
waarde; uit werk dat in aanzien staat of stijgt worden vrouwen geweerd’, in
gedachten houdt geen opwekkende constatering voor welk belang er aan kinder-
en jeugdliteratuur in de Antilliaanse maatschappij gehecht wordt.
| |
1.1. Talen tussen expressie en communicatie
Naast dit eerste algemene probleem is er het meer specifieke: als ik voor
jongeren schrijf, in welke taal zal ik dat dan doen? Waarbij de auteur
‘kiest’ tussen het eigen Papiamento of de schooltaal Nederlands. Op de
Antillen wordt de klassieke vraag aan de Nederlandstalige schrijver:
‘Waarom schrijft u?’ altijd vergezeld van: ‘Waarom schrijft u in het
Nederlands?’. Ik herinner me de verhitte debatten die Frank Martinus
Arion daarover met havo/vwo-leerlingen heeft moeten voeren tijdens
schoollezingen. Op het Cola Debrot-symposium dat in januari 1986 op
Curacao gehouden werd, beheerste deze vraag de slotzitting, nadat
Guillermo Rosario die meer dan een dozijn Papiamentstalige romans
publiceerde en zich uitsluitend van die taal bedient, in een
hartstochtelijk pleidooi Cola Debrot posthuum verweet in het Nederlands
geschreven te hebben en de voorzitter van het panel, Frank Martinus
Arion, hetzelfde voor de voeten wierp. En ik herinner me hoe op Aruba
debutante Josette Daal dezelfde vraag kreeg in een t.v.-forum èn tijdens
een symposium over Engelstalige Caraïbische literatuur in april 1986.
De antwoorden die de auteurs daarop geven zijn per individu verschillend,
maar alle hebben er een duidelijk standpunt over (zie de interviews in
deel II). Ook Surinaamse auteurs worstelen | |
| |
met het
probleem: Sranan Tongo, Sarnami- Hindostani, Javaans, Nederlands?
In een lezing die de Jamaicaanse Jean D'Acosta in 1980 op Aruba gaf,
zette ze het probleem grondig uiteen:
‘The West Indian writer operates within a polydialectal
continuum with a creole base. (...) If the writer is to satisfy himself,
his local audience and that wider international audience, he must evolve
a literary dialect which will meet the following: the demands for
acceptibility within and without his own community, and the pressure for
authentic representation of the language culture of his own community.’
Ook als de auteur voor de ‘Europese taal’ - Nederlands, Engels, Frans,
Spaans kiest, is ze nog niet uit de problemen. Welke vorm of beter welke
norm hanteert ze: de A.B.N.-norm, Oxford-English, West-Indian Standard
of een gecreoliseerde vorm als het Surinaams-Nederlands of een
Nederlands met Papiamentsmen?
Jean D'Acosta vertelde in de genoemde lezing dat ze in haar eerste
jeugdroman Sprat Morrison (1972) een Standard Jamaica
English hanteerde, dat het mini-sterie van onderwijs, gesteund door
censors als ouders, leraren en ambtenaren, weigerde iets in het
onderwijs te introduceren dat in het kleinste detail ook maar afweek van
die officiële standaard. Wat moet een auteur dan doen met de dialogen?
‘A comparison of the meaning potential of the Standard Jamaica
English en Jamaica Creole ... is revealing:
SJE
.. a caning was handed out to all..
.. getting mixed up in bad boys' games ...
.. this morning was a shortcut morning...
JC
..hot, lick fe every one a dem..
..get mix up inna rudie-bway game..
.. a shortcut maanin dis..
Taken in turn, the
meaning potential undergoes the following shifts: from school-associated
punishment (echoes of Victorian literature) to a particularly West Indian style of punishment, not confined to
schools. The next “rudie-bway” carries more than “bad boys”, touching on
a subculture of rebellion, delinquency, reggae and Rastafarianism. The
last makes a shift from the merily habitual to an elevated, sharpened,
axiomatic prominence carrying strong associations of crisis, tension and
escape. Outer audiences may perceive a thinner world of meaning in Sprat Morrison than will Jamaicans and other West
Indian audiences. SJE speakers with a resistance to JC will probably
share this. On the other hand, these audiencies will respond to literary
cues which might almost certainly elude the young Jamaican audience.
West Indian language cultures offer a rich testing ground for fields of
meaning, linked as they are to cultures of the north and yet preserving
and evolving their own worldview.’ (Studies in Caribbean
Language, Society for Caribbean Linguistics, 1983, p. 252,
258/259).
Al in 1976 gaf A.J. Vervoorn in Antilliaans Nederlands
(Schakels N.A. 61) een groot aantal voorbeelden uit Diana Lebacs: Sherry, en van auteurs voor volwassenen. De Surinaamse
auteur Edgar Cairo dankt aan de eigen vorm van zijn ‘Eurocreools’ in
Nederland vooral zijn bekendheid. In hoeverre zijn verwijten terecht als
van Marijke van Dijk- | |
| |
Quwenbroek in haar
N.B.L.C.-aankooprecensie over Desiree Correa: Mosa's
eiland: ‘Vlotgeschreven verhaal maar op taal en stijl is wel wat
aan te merken.’ En van Sandra Pellegrim die kennelijk beter op de hoogte
is: ‘Het verhaal bevat veel “papiamentismen” en on juiste
zinsconstructies.’ Heeft een Antilliaanse auteur het ‘recht’ zich van
een van het A.B.N. afwijkende vorm te bedienen en de syntaxis van het
Papiamento als grondslag voor Nederlandstalig werk te nemen?
Ik weet dat er nogal wat weerstand is tegen het zgn. ‘bad English’ van
Caraïbische auteurs en dat ouders willen dat hun kinderen uitsluitend de
Europese (of Amerikaanse) standaard onder ogen krijgen, niet de West
Indian Standard. Is het ‘afwijkende gebruik’ een verarming of juist een
verrijking voor de oorspronkelijke taal? We moeten daarbij ook nog
verschil maken tussen vertellers-tekst en dialoog; vooral in de laatste
komt het ‘afwijkende’ voor.
Van de andere kant wil ik wijzen op het verschijnsel dat er in Mosa's eiland ook uitdrukkingen voorkomen die voor
Nederlandse consumptie zijn bedoeld, die je in deze vorm nooit zult
horen op de Antillen. ‘Tjeetje’ en ‘ik schrok me kapot’ zijn daarvan
twee voorbeelden van de eerste bladzijde. Zo blijft de Nederlandse-taal
kwestie een netelig probleem in het spanningsveld tussen persoonlijke
expressie en communicatie met (vreemde) lezers. Nederlandstalig
Antilliaans werk dat door een in Nederland gevestigde uitgeverij wordt
gepubliceerd voor overwegend Nederlandse lezers roept per definitie
spanningen op: ‘Waarom schrijft u in het Nederlands?’, ‘Waarom schrijft
u zulk vreemd Nederlands?’ Hoeveel concessies willen beiden - auteurs en
lezers - van weerskanten doen?
Nederlandse auteurs kunnen onbekommerd over polders, grienden en
uiterwaarden schrijven, want de eigen lezer begrijpt deze zaken toch wel
omdat ze uit eigen aanschouwing bekend zijn.
Maar een Antilliaanse auteur zit voortdurend uit te leggen en begrippen
die hij in het dagelijkse leven gebruikt te vertalen.
‘Bruha’ is anders qua gevoelswaarde dan ‘hekserij’ en een ‘bolo preto’
smaakt de Antilliaanse lezer heel wat beter dan een Hollandse ‘taart’.
En wat te doen als de mensen empana, giambo, pasteechi gaan eten,
lamunchi-sap gaan drinken, muziek gaan maken op de benta of cachu, de
tambu gaan dansen? Deze voorbeelden zijn ontleend aan Diana Lebacs. Een
bladzijden lange woordenlijst aan het einde van het boek of de
voortdurende vertaling in het verhaal zelf zijn het onvermijdelijke
gevolg.
‘Er worden nogal wat verzuchtingen in het Papiamento geslaakt...’ klaagde
Jos Weinberg in zijn N.B.L.C.-aankooprecensie over Josette Daal: Warwind. Ik heb er in het hele boek welgeteld twintig
gevonden die cursief gedrukt zijn en door een vertaling gevolgd worden;
dat is één op elke vijf bladzijden. ‘... en ook de scheldpartijtjes zijn
niet van de lucht,’ ging Weinberg in een adem verder. Voor hem kennelijk
van hetzelfde niveau?
‘Ik vind dat Siny van Iterson in De smokkelaars
van Buenaventura een “criollo” stijl van schrijven heeft. Ze
mengt zo nu en dan een Spaans woord in het verhaal, waardoor je nog meer
voelt dat je in Colombia bent,’ schrijft Paola Carotenuto uit vwo-4 van
het Colegio Arubano. Ook de leerling Marny de l'Isle oordeelde positief
over het gebruik van Papiamento en de vertalingen daarvan in Orkaan (zie hoofdstuk 4.1); een brugklasser vindt van
Warwind: ‘Ik vind het ook leuk, omdat er
papiamentse woorden in staan.’
Voor de lezer is het dus kennelijk een kwestie van vreemd of herkenning.
Voor de schrijver heeft het een meer dan alleen maar kosmetisch doel -
zij heeft de woorden nodig omdat ze de betekenis en gevoelswaarde beter
vertolken dan een Nederlands woord dat geen echt equivalent is in haar
ogen.
| |
| |
Het Nederlandstalige Antilliaanse onderwijssysteem, de algemene
taalsituatie waarin het Nederlands in het dagelijkse leven nauwelijks
een rol vervult, de beperkte eigen markt door de kleinschaligheid van de
bevolking die dan ook nog eens over twee landen en zes eilanden verdeeld
is, de geringe belangstelling voor alles wat met lezen en vooral
jeugdliteratuur te maken heeft, een bestedingspatroon waarin het niet
normaal is geld uit te geven voor andere boeken dan de verplichte
boekenlijst voor school, de problematiek rond de spelling en invoering
van het Papiamento in het onderwijs, bieden nog geen uitzicht op een
snelle ontwikkeling van een bloeiende eigen jeugdliteratuur.
En omdat een schrijver gelezen wil worden zal hij zich voorlopig wel op
de buitenlandse markt blijven richten en alle frustraties op de koop toe
nemen.
| |
2. ... wordt gepubliceerd...
Traditiegetrouw zal een auteur die op de Nederlandse Antillen een boek
geschreven heeft, beginnen met de vraag: hoeveel gaat de publicatie van mijn
manuscript mij kosten? Ook als hij een uitgever vindt, omdat hij vaak niet
op de hoogte is hoe de uitgeverswereld in elkaar zit. Ervaringen daarmee
zijn ook nauwelijks mogelijk omdat er nooit of slechts incidenteel
uitgeverijen waren.
Auteurs voor volwassenen hadden in het verleden nog wel eens de mogelijkheid
via een tijdschrift dat ook als uitgeverij ging fungeren, het geschrevene
publiek te maken. Zo hadden ze De Stoep, de Antilliaanse Cahiers, Watapana, en vele andere.
Op dit moment Kristòf en eventueel Antillen
Review. En altijd was en is er wel een dagblad dat een literaire
bijdrage als een actueel gelegenheidsgedicht wil plaatsen onder de rubriek
‘ingezonden’. Maar auteurs voor kinderen hadden deze mogelijkheid niet. En
het enige wat ze dan overbleef was naar de plaatselijke drukker te stappen
en lang over de prijs te onderhandelen, waarbij zoveel mogelijk beknibbeld
moest worden op winstmarges, drukkwaliteit, kosten voor het binden, de
omslag en de illustraties die vaak door de auteur zelf gemaakt worden. In
sommige gevallen zorgt de schrijver zelf voor elk onderdeel: hij geeft
advies aan de zetter, maakt zelf de lay-out, ontwerpt het omslag èn de
illustraties. Zo illustreerde Diana Lebacs bijvoorbeeld soms haar
Papiamentstalige kinderboekjes zelf, waarvoor ze bovendien de omslag
ontwierp. Als voorbeeld noem ik Kompa datu ta konta!
(1975, 19832) Het resultaat is meestal pover van
kwaliteit en vrij hoog van kostprijs wegens de geringe oplage voor de
plaatselijke markt. En er is geen enkele instantie die als kwaliteitszeef
fungeert, een taak die een uitgever in zo hoge mate vervult dat wel eens
gezegd wordt dat 99% van wat ongevraagd binnenkomt ongeschikt is voor
publicatie. Een auteur die in eigen beheer uitgeeft moet het volledig hebben
van de zelfkritiek - van enige professionele begeleiding of editing is geen
sprake.
En dan begint de moeizame verkoop, door de auteur zelf! Soms huis-aan-huis
zoals de dichter ‘Akanamba’ die mij toen ik in Suriname woonde zijn
flinterdunne bundeltjes voor één gulden kwam aanpraten aan het tuinhek. Mijn
leerlingen van het Algemeen Pedagogisch Instituut die ook dichter waren -
Gerrit Barron bijvoorbeeld - handelden verstandiger en gingen in de pauze
naar de lerarenkamers van de diverse scholen. En wie in Nederland herinnert
zich niet Julian With - een andere ex-student van me - die in de treinen van
de N.S. zijn bundels clandestien colporteerde? En zelfs gerenommeerde
dichters als Michael Slory en Shrinivasi stonden bij het postkantoor de | |
| |
lange rijen voor de loketten hun boeken aan te prijzen.
Een exemplaar aan de gouverneur of de minister aangeboden zorgt meestal voor
wat gratis publiciteit door middel van een foto in de krant en een berichtje
via radio en t.v.; de meeste auteurs maken er dan ook gretig gebruik van. Of
ze zorgen voor een korte doopplechtigheid waarbij ze veel publiek uitnodigen
- dat dan wel een exemplaar zal willen aanschaffen.
Een recente Arubaanse successtory is die van Philomena Wong die in eigen
beheer haar poëziebundel ‘Mi ta biba den mi pensamento’
liet drukken en er in korte tijd ongeveer zevenhonderd van verkocht - op een
bevolking van 60.000!
Plaatselijke boekhandels namen en nemen meestal welwillend een aantal
exemplaren in consignatie, maar de afrekening volgt pas nadat de voorraad op
is.
Of de auteur neemt na verloop van tijd het dozijntje weer teleurgesteld mee
naar huis en voegt ze bij de grote stapel die daar nog onverkocht ligt als
voer voor de kakkerlakken en de komehein.
Maar het moet ook gezegd dat boekhandelaren als De Wit, Van Dorp, Augustinus
en Salas soms zelf het risico namen en als uitgevers optraden, zij het
meestal van ‘veilige’ publicaties als schoolboeken. Zo vergaat het
schrijvers voor volwassenen en de jeugdboekenauteurs zijn zeker niet beter
af.
‘For even though he (de auteur) creates the work, he has no way of bringing
it to the potential readers or even let them know it exists. Publishers were
“invented” to do that for him,’ schreef Shatzkin in 1982. A. de Froe ging
nog verder met zijn: ‘Sommige schrijvers van prullaria en waanzinboeken
geven uit ijdelheid of geldingsdrang wel eens op eigen kosten uit. Er zijn
gevallen bekend van dergelijke uitgaven waarvan slechts één exemplaar werd
verkocht.
Voor dergelijke catastrofes worden wij door de goede uitgever behoed.’ Beide
citaten komen uit Tussen schrijver en lezer (1984). Mag
dit voor grote landen gelden, voor de kleinschalige Antilliaanse eilanden,
Aruba en Suriname ligt de situatie dus wel geheel anders.
‘Dat vele dichters en vertellers er met hun doorgaans zelf-gefinancierde, en
daardoor beperkte, te slecht gedrukte en te dure of te weinig substantiële
uitgaven, naar streven ook “de massa” te bereiken, dat wil zeggen: de zeer
velen die eigenlijk niet aan lezen toe zijn, zet nauwelijks zoden aan de
dijk, en werkt dan ook in de meeste gevallen frustrerend op de auteurs en
ondernemers van zulke uitgaven. Hun doorzettingsvermogen op dit gebied
dwingt dan ook alle bewondering af.’ Aldus Albert Helman in Cultureel Mozaïek van Suriname (1977); een heel ander geluid dan
het Nederlandse en Engelse, omdat het vaak de enige mogelijkheid is voor de
auteur die gepubliceerd en gelezen wil worden.
In deze situatie die natuurlijk funest is voor de ontwikkeling van een eigen
jeugdliteratuur is de laatste jaren gelukkig verandering gekomen. In
Suriname zijn nu uitgevers als Alberga, de Volksboekwinkel, Sorava e.d. De
in 1983 op Curacao opgerichte ‘Editorial Kooperativa Antiyano’ Kolibri heeft
nog geen jeugdboek gepubliceerd tot nu toe. ‘Editiorial Antiyano’ van
Stanley Cras wèl, nl. Antoine de Saint-Exupéry: Le petit
prince, in het Papiamento vertaald door Edward de Jongh in 1982; waarna
het Nederlandse Strengholt het aandurfde Richard Bach/Russel Munson: Jonathan Livingstone Seagull in het Papiamento vertaald
door dezelfde E. de Jongh uit te geven, waarmee in elk geval twee
‘klassiekers’ in het Papiamento verkrijgbaar zijn. Maar de belangstelling
ervoor bij het Antilliaanse lezerspubliek is nagenoeg nihil.
Een unicum is Roel Jungslager met wie ik op 30 november 1985 een gesprek had
over zijn eenmansbedrijf: auteur, drukker en uitgever!
| |
| |
| |
2.1. Portret van een doe-het-zelver
Als ik auteur-uitgever Roel Jungslager probeer te bellen om een afspraak
te maken, wordt de telefoon niet opgenomen. Later blijkt dat hij niet
thuis was, omdat hij de hele dag op een kunstmarkt is om zijn boekjes te
verkopen. Boekjes die hij veelal zelf geschreven heeft, waarvan hij de
lay-out heeft verzorgd, die hij ook heeft gedrukt en via zijn eigen
bedrijfje heeft uitgegeven. En nu probeert hij ze ook nog zelf aan de
man te brengen om op die manier mensen aan te sporen tot lezen. Of
vooral kinderen, want zijn boekjes zijn veelal voor jeugdige lezers
bestemd.
Als ik hem op die markt ontmoet, laat hij me een uitgave zien die pas
gereed gekomen is: Fruta i berdura fresku van Yerba
Seku, poëzie voor kinderen vanaf vier jaar, met illustraties van Pim
Elisabeth die grafisch ontwerper is bij de drukkerij De Curacaosche
Courant en die Roel via diens ontwerpen voor een serie kinderpostzegels
heeft ontdekt. Van Fruta i berdura fresku verzorgde
Roel Jungslager de lay-out, de druk en de distributie. Hij heeft zich
onlangs bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als Edukaprint,
wat staat voor Edukatieve Uitgeverij en Kreatief Advies.
Hij vertelt me van een nieuwe bindmachine waarmee hij nu zijn uitgaven op
professionele wijze kan lijmen, zodat hij van de nietjes in de rug van
de boekjes verlost is en van het met de hand plakken, wat per boekje
toch gauw zo'n vijf minuten kostte.
Maar dan komen er -gelukkig voor hem - enkele klanten kijken (en kopen?)
en spreken we af 's avonds verder te praten.
Roel Jungslager werd in 1950 in Amsterdam geboren, maar verhuisde toen
hij zes weken oud was naar Curacao waar hij tot zijn veertiende woonde.
Daarna vertrok hij voor een negenjarig verblijf naar Nederland, waar hij
in Haarlem de kweekschoolopleiding volgde. Na een jaar lesgeven aan een
Daltonschool kwam hij terug op Curacao, waar hij als invaller op heel
wat plaatsen en in uiteenlopende schooltypen als lagere school, mavo,
l.t.s., huishoudschool en een school voor zeer moeilijk opvoedbare
kinderen veel onderwijservaring opdeed. Ook nu nog werkt hij als
invaller. Twee jaar lang heeft hij geprobeerd om het zonder vaste baan in
het onderwijs te stellen en zich met schrijven in leven te houden, maar
dat bleek niet mogelijk; hij moest wegens de financiën wel terug in het
onderwijs. Even leek het er nog op dat hij als auteur van
onderwijsmethodes voor de S.A.D. (de Schooladviesdienst) zou worden
vrijgesteld, maar dat ging wegens een politieke machtswisseling niet
door. De schrijf- en uitgeversactiviteiten blijven dus tot de vrije tijd
beperkt.
Een nieuwe stap tot full-time uitgever zal ik ook niet meer wagen eer ik
100% zekerheid heb dat het lukt. En zonder voldoende kapitaal en
bijkomende commerciële opdrachten zal het niet gaan. Daarvoor is onze
markt gewoonweg te klein.
Waarom dan toch indertijd begonnen? Toen ik in de jaren zeventig voor de
klas stond, merkte ik dat de kinderen eigenlijk niets te lezen hadden
dan alleen de Nederlandse boekjes die niet aan onze situatie zijn
aangepast. De kinderen van een derde klas lagere school bijvoorbeeld
begrepen me niet; ik merkte dat ik over de hoofden heen praatte.
Ik had heel wat ideeën voor verhalen en in mijn enthousiasme heb ik heel
wat manuscripten gereed gemaakt, en aangeboden aan de
onderwijsinstanties die lauw of geheel niet reageerden, zodat het werk
domweg bleef liggen. In de tweede helft van de jaren | |
| |
zeventig heb ik toen vier jaar lang een rubriek in de Beurs- en Nieuwsberichten, gehad, waarin ik wekelijks een
verhaal publiceerde. De Augustinus-boekhandel was bereid die verzameling
in boekvorm uit te geven. Dat is De avonturen van
Henco geworden, maar het duurde zo'n twee en half jaar eer het
boekje in de winkel lag. Een volgend boekje Uni, het gidsje
van Haïti verscheen bij De Curacaosche Courant, maar ook daar
deden ze er een jaar over eer het dunne boekje klaar was.
Toen heb ik enkele boekjes zelf laten drukken om ze in eigen beheer uit
geven. Dat was de dichtbundel De keten gebroken, en
twee prentenboekjes E fli chiki en Koko ta un pal'i
gai.
In die tijd had ik nog een ander manuscript, maar het zou Fl. 23000,-
kosten omdat in eigen beheer te laten drukken, een bedrag dat niet op te
brengen was. Zo kwam ik als vanzelf op het idee om een eigen
drukkerijtje op te zetten in het begin van de jaren tachtig.
Je hebt ideeën en je begint enthousiast aan het kopen van een eenvoudige
en goedkope zet- en drukmachine, waarvan je steeds verbeterde versies
aanschaft. Omdat ik alles zelf moest bekostigen en ik geheel zonder
enige subsidie werkte, waren bepaalde eigenlijk nodige technische zaken
gewoonweg financieel niet mogelijk.
De in full-colour uitgevoerde uitgave E kas pisá di shon
Pokopoko (1983) heeft me een kapitaal gekost, zo'n
dertigduizend gulden Nederlands, waarop ik zoveel heb moeten toeleggen
dat ik nu nog met het restgedeelte aan het aflossen ben, ondanks een
subsidietje van het Koningin Beatrixfonds van Fl. 2000,-. Op een gegeven
moment had ik zo'n veertigduizend gulden schulden....
Later heb ik wel wat subsidie gehad van het Prins Bernhardfonds en van de
Sticusa waarvoor ik een moderne composer kon aanschaffen. Dat is nu een
hele verbetering, ook omdat ik nu goed ‘koppen’ kan maken met een
speciaal apparaat, maar ik wil graag nog wat meer lettertypes hebben.
Ik ben heel eenvoudig begonnen en heb steeds mijn machines iets
verbeterd; mijn ideaal is een klein modern drukkerijtje waarin ik met
behulp van een full-colour pers professioneel werk kan maken. De
bindmachine die ik u net heb is weer een stap vooruit.
De apparatuur van dit hele eenmansbedrijf staat bij Roel Jungslager
thuis, onder andere in de slaapkamer.
Ik dacht aanvankelijk dat er veel behoefte bestond aan het werk dat ik
deed. Ik denk nog steeds dat het belangrijk is wat ik schrijf en
publiceer, maar ik ben wel realistischer geworden nu ik zo'n vijftien
boekjes heb uitgegeven. Soms loopt iets goed. Van De
Avonturen van Henco zijn er meer dan tienduizend verkocht,
omdat scholen deze serie gebruiken als leesstof. Van Uni,
het gidsje van Haïti verkocht, ik toch nog ongeveer drieduizend
exemplaren.
Maar daarna zijn de oplagecijfers steeds verlaagd omdat de verkoop een
steeds ongunstiger beeld gaf. E kas pisá di shon
Pokopoko nog ruim duizend, nadat E fli chiki nog
een oplage van tweeduizend had. En van Fruta i berdura
fresku heb ik geen hogere oplage dan vijfhonderd meer durven
maken!
De belangstelling wordt minder; er zijn veel minder activiteiten rond het
boek. Nieuwe boeken worden niet meer zo grondig kritisch begeleid. Er
lijken minder uitgaven te komen, die dan nog nauwelijks echt aandacht
krijgen.
Ook al zijn de boeken spotgoedkoop, dan nog klaagt men over de prijs of
wil men een boek van vijf gulden op krediet kopen. Een boek kopen heeft
bij ons geen prioriteit. Er is te weinig een leesgewoonte aangekweekt
door ouders en onderwijskrachten, terwijl je lezen juist leuk moet
maken! Onze produktie blijft sterk achter, terwijl die in het buitenland
de laatste jaren juist erg groot ge- | |
| |
worden is.
De boeken bereiken hier de lezers niet, ondanks ons welvaartsniveau. Een
voorbeeld. Een overheidsdienst liet een speciaal boekje over haar
werkzaamheden drukken in een oplage van tweeduizend exemplaren. Men
heeft keurig betaald, maar men distribueert de werkjes niet. Ze moeten
nog ergens in een kantoor of magazijn liggen.
Aan zoiets heb ik natuurlijk geen financiële strop, maar je wilt toch ook
dat een uitgave de kinderen voor wie ze bedoeld is, bereikt.
Omdat ik merkte dat oudere kinderen niet zo veel belangstelling hadden
voor mijn boeken, ben ik van onderaf begonnen en heb ik diverse
prentenboeken voor kleine kinderen gemaakt.
Zo was ik de eerste die op de Antillen met prentenboeken in kleur kwam
die voor kleuters bestemd wa en en vergezeld waren van een
Papiamentu-tekst.
‘Shon Pokopoko’ was het eerste full-colour prentenboek. Deze boekjes voor
de kleinen verkopen veel beter dan de andere boeken, althans via de
boekhandel. Terwijl de scholen nog Nederlandstalige boeken willen
hebben, worden via de boekhandel vooral Papiamentstalige kleuter- en
kijkboeken verkocht. Ook op Aruba koopt men redelijk ondanks de
spellingsverschillen. Er is kennelijk een grote behoefte aan deze
boekjes in allerlei soorten.
Ook in Nederland verkoopt Roel Jungslager regelmatig aan vier
boekhandels, waarvan twee in Eindhoven. Waarschijnlijk zijn de meeste
klanten Antillianen.
Roel Jungslager heeft diverse keren en in diverse landen geprobeerd op de
markt door te dringen. Ons eigen afzetgebied is te klein voor goede
prentenboeken in kleur, maar om internationaal te gaan heb je kwaliteit
nodig, anders wordt het niet geaccepteerd. Maar dan moet je eerst
kwaliteit kunnen maken en daarvoor is geld nodig dat een ruimere
internationale markt je eigenlijk moet en kan verschaffen. Een vicieuze
cirkel. Vooralsnog heeft hij diverse keren zijn neus gestoten en werd
zijn werk afgewezen, onder andere in Nederland en in Venezuela bij Casa
del libro, waar men E fli chiki niet vond voldoen aan
de kritische maatstaven. Aan kwaliteit van papier, zetten, illustraties,
omslag worden de hoogste professionele eisen gesteld, waaraan dit werk
niet voldeed.
Na contacten gelegd te hebben in Costa Rica waar de mogelijkheden werden
nagegaan en in Miami lijkt het nog moeilijk de vicieuze cirkel te
doorbreken. Het lukt Roel Jungslager nog niet om zo'n kwaliteit te
produren, dat hij internationaal kan concurreren. De internationale
markt eist dusdanige kwaliteit dat die alleen met aanzienlijke kosten
die dan gedekt moeten worden door een groot afzetgebied, bereikt wordt.
Met de Mexicaanse uitgeverij Trillas heeft Jungslager nu een contract
afgesloten voor de Spaanstalige versie van E kas pisá di
shon Pokopoko, na een jaar moeizaam onderhandelen. Maar na die
tijd heeft hij niets meer gehoord. Internationaal lopen de contacten dus
vooralsnog erg moeizaam. Met enige afgunst vertelt Roel over zijn
waarnemingen op Jamaica waar men profiteert van en samenwerkt met grote
Caraïbische branches van Engelse uitgeverijen die afdelingen hebben in
de Engelstalige gebieden over de hele wereld: MacMillan, Faber &
Faber, Heinemann, Longman ...
Dat is ook Roel Jungslagers ideaal. Een drie- of viertalige uitgeverij -
Papiamentu, Nederlands, Spaans en eventueel Engels - die technisch goed
verzorgde boeken maakt in verschillende taalversies, zodat een redelijke
oplage bereikt kan worden door internationale samenwerking. Met goede
professionele illustratoren en een goed georganiseerd
distributie-apparaat.
| |
| |
Maar zover is hij nog niet.
Met E kas pisá di shon Pokopoko dat nu in vier talen
geschreven is, heeft hij een klein begin van dat ideaal verwezenlijkt.
Maar deze uitgave is helaas tot nu toe een financiële strop door de
geringe verkoopcijfers en de stagnatie op de internationale markt, waar
men de uitgave wel accepteert als van voldoende niveau, maar waar deze
acceptatie nog geen concrete resultaten oplevert vooralsnog.
Voorlopig moeten de idealen dus maar aangepast aan de realiteit. En die
is in kleine oplagen eigen werk uitgeven en dat van anderen, zoals Yerba
Seku en Diana Lebacs. Met de laatste werkt Roel Jungslager nauw samen in
die zin dat ze beiden kijken naar wat er gedaan zou kunnen worden en het
uitwisselen van ideeën daarbij. Daarnaast heeft Roel enkele boekjes van
Diana Lebacs gepubliceerd en werkt hij nu aan haar werkje - Kas ta kas - een in drie kleuren uitgevoerd prentenboek waarin
eenvoudige begrippen zullen worden uitgelegd aan kleuters. Roel verzorgt
lay-out en druk van anderen als van bijvoorbeeld Henry Habibes recente
dichtbundel Yiu di tera (1985).
Roel zal moeten werken in zijn vrije tijd met illustratoren die ook in
hún vrije tijd werken en daarom nog al eens lang op resultaten laten
wachten. Tot nu toe heeft hij het meeste illustratiewerk opgedragen aan
Wop Sijtsma die tekenleraar is. Maar het is moeilijk deze mensen bereid
te vinden omdat de beste illustratoren ook veel commercieel werk doen,
zo zelfs dat Roel nu in Nederland een illustrator heeft moeten
aantrekken voor het nieuwe boekje van Diana Lebacs.
Maar het grootste probleem is ongetwijfeld het werken beneden het
kwaliteitscriterium en - niveau dat je eigenlijk wilt halen, maar
waaraan je door tijdgebrek en geldgebrek niet toekomt. Roel Jungslager
publiceert tegenwoordig vooral onder zijn pseudoniem Leo Regals. Dat
anagram heeft hij verzonnen omdat zijn eigen naam hier zo moeilijk in de
oren klinkt en zo buitenlands is, en ook als bijkomstigheid, wegens de
onderliggende associaties met ‘koninklijke’ en de betekenis ‘leeuw’.
Door het gebruik van een pseudoniem worden zijn activiteiten ook minder
met zijn persoon in verband gebracht, terwijl hij aanvankelijk ook met
twee namen de verschillende activiteiten voor kinderen en volwassenen
gescheiden wilde houden.
Na al die jaren heeft hij die ‘leeuwenmoed’ ook wel nodig om door te
zetten. In feite staan we nu nog maar aan het begin, verzucht hij
gedurende het gesprek. Maar daarop volgt direct een uiteenzetting over
een nieuw plan waarmee hij rondloopt, om een tijdschrift te beginnen;
maar dat ziet hij voorlopig toch nog niet zo zitten!
Leo Regals zal ondanks alle moeizame vorderingen toch wel blijven
schrijven en daarnaast proberen zijn tot nu toe niet gepubliceerde
manuscripten alsnog op een financieel niet al te onaangename manier het
licht te doen zien.
Hij zal bij de boekhandels blijven aankloppen en de scholen via een
jaarlijkse brief op de hoogte houden van de aanwinsten in zijn fonds.
En hij zal op een volgende kunstof boekenmarkt zeker present zijn om
lezers voor zijn werk te winnen.
| |
2.2. Nederlandse uitgevers.
Hoewel er voor een uitgeverij over de post ‘nooit iets gebeurt’ en dat
99% van de naar een uitgeverij opgestuurde manuscripten niet het
publiceren waard is, stuurde Diana Lebacs haar manuscript van Sherry naar Leopold en werd het gepubliceerd nadat er
| |
| |
een aantal wijzigingen in waren gebracht. Daarmee
gelijktijdig nog een extra betekenis aan de ondertitel van haar boek
toevoegend: het was ook ‘begin van een begin’ voor het Antilliaanse
fonds van Leopold, waarin nu Sonia Garmers, Diana Lebacs, Angela
Matthews en Siny van Iterson zijn opgenomen. Dat is een andere, begeerde
mogelijkheid voor een auteur: publiceren bij een Europese uitgeverij,
profiteren van de know how en de organisatie van een professioneel
bedrijf, en het bereiken van een groot, hoewel niet eigen publiek. In de
figuur van auteur Miep Diemann kregen deze Antilliaanse auteurs de
begeleiding die hun talent ontwikkelde.
In het verleden waren Kluitman in Alkmaar, de schoolboekenuitgever
Dijkstra in Zeist, Voorhoeve in Den Haag en een enkele keer Callenbagh
in Nijkerk opgetreden als uitgevers van werk dat Nederlanders schreven
over de Antillen, Momenteel verzorgen Meulenhoff, De Bezige Bij en
vooral In de Knipscheer de literaire uitgaven voor volwassenen, en De
Walburg Pers geeft algemeen cultuurhistorische uitgaven van de Antillen
uit.
| |
2.3. Charuba
Voor het Engelstalige Caraïbische gebied hadden Britse uitgevers als
MacMillan, Faber and Faber, Heinemann en Longman al decennia lang hun
Caraïbische afdeling met vestigingen en vertegenwoordigingen in
West-Indië zelf. Van deze uitgeverijen beweegt Longman Caribbean zich
vooral op het gebied van de jeugdliteratuur - in het fonds zijn bekende
auteurs als Vic Reid en Jean D'Acosta opgenomen.
In 1984 is voor Aruba ook een dergelijk initiatief ontwikkeld. ‘Charuba
is een nieuwe zusteruitgeverij onder de vleugels van Leopold, die zich
voornamelijk zal toeleggen op uitgaven voor de jeugd, geschreven door
Arubaanse auteurs - zowel in het Papiamento als in het Nederlands’, zo
kondigde Miep Diekmann in februari 1984 de nieuwe Arubaanse uitgeverij
(de eerste!) aan.
Motor en initiatiefnemer van Charuba is de directrice van de Biblioteca
Nacional Aruba, Alice van Romondt. Omdat eigen Arubaanse schrijvers van
jeugdliteratuur bijna niet voorkomen, besloten zij en Miep Diekmann een
paar jaar geleden na te gaan of er geen lokale ‘verborgen talenten’
ontdekt en geholpen konden worden. Dat er op Aruba nauwelijks iets wordt
uitgegeven, wijt Alice aan de spellingsproblematiek van het Papiamento:
de controverse tussen de fonologische ‘Curacao’ spelling en de
etymologische Arubaanse.
De auteurs durfden het risico niet te nemen om in eigen beheer te
publiceren met alle risico's van distributie en financiën.
Alice van Romondt en Miep Diekmann belandden bij uitgeverij Leopold in
Den Haag, waar samen met directrice Liesbeth ten Houten het plan
ontstond een Arubaanse ‘dochter’ van Leopold te stichten. Een logische
band, omdat Leopold toch al zoveel Antilliaans in haar fonds heeft
opgenomen en zodoende heel wat ervaring heeft.
In 1982 namen de voorbereidingen, toen Miep Diekmann weer enkele maanden
op Aruba was, vaste vorm aan, zodat de uitgeverij in februari 1984 van
start kon gaan met voldoende garantie voor een continu fonds. De vorm
waarin Charuba start met een Arubaans-Papiamentse en een
Nederlandstalige afdeling is welbewust gekozen en biede volgens Alice
van Romondt verschillende voordelen. De publicaties zullen door middel
van vertalingen in beide koninkrijksdelen worden verspreid. Op deze
manier ontstaat er leesmateriaal voor de toekomstig Papiamentstalige
basisschool, eigen Arubaanse schrijvers krijgen een
publicatiegelegenheid, en wat voor Aruba geschikt is uit het grote fonds
van Leopold kan vertaald worden. Daarnaast krijgt de jonge Nederlandse
lezer de mogelijk- | |
| |
heid zich beter te informeren over
Aruba. Leopold bekijkt de mogelijkheden voor Nederland. De manuscripten
worden dus van weerskanten beoordeeld. Over een getalsverhouding tussen
Papiament en Nederlands zijn geen afspraken gemaakt, maar Alice geeft de
voorkeur aan het Papiamento gedeelte. Zodra ze haar uitgeversdiploma
behaalt, zal de uitgeverij zelfstandiger kunnen opereren. Wat nu
‘dochter’ is zal dan ‘zuster’ kunnen worden.
Bovendien biedt deze structuur veel voordelen in verband met de
technische en financiële faciliteiten die Leopold kan bieden. Deze
verzorgt de publiciteit en de distributie in Nederland, Plaza Bookshop
zal hiervoor op Aruba en in de Antillen zorgen. Als onze boeken er
eenmaal zijn zullen ze ook op de andere eilanden hun weg wel vinden,
volgens Alice van Romondt. Na lange jaren zal er weer, en nu
systematisch, van Aruba gepubliceerd worden. Alice wijst ook op de markt
van Antilliaanse lezers in Nederland, waar immers zo'n 40.000
Antillianen wonen. Nederlandse bibliotheken schaffen steeds meer
Papiamentse boeken aan; ook dat is een - klein - afzetgebied.
Charuba zal evenals Leopold, vooral gericht zijn op kinder- en
jeugdliteratuur voor de leeftijdsgroep van vier- tot zestienjarigen,
maar ook ander werk is welkom. Naast een jeugdboek van Desiree Correa
kwam een vertaling van Miep Diekmann Nildo en de maan
gereed. Maar er zal ook aandacht zijn voor poëzie in het Papiamento en
het Nederlands; daarvoor zijn er ook al enkele auteurs gevonden, zodat
er een eigen kinder- en jeugdpoëzie kan ontstaan.
‘Charuba’ is een samentrekking van Cha Tiger, een van de hoofdfiguren uit
de in het Caraïbische gebied zo populaire uit Afrika afkomstige
Nanzi-verhalen, en Aruba. Het vignet zal de wijze uil zijn, de typisch
Arubaanse shoco.
Als we na ruim een jaar - einde 1985 de balans opmaken, kunnen we dan
constateren dat de jonge uitgeverij die zich beweegt in twee landen en
in twee talen, succes heeft gehad? Opnieuw een gesprek met Alice van
Romondt.
‘Voor de beantwoording van de vraag naar succes wil ik een inhoudelijke
en een technische kant onderscheiden. Beide hebben hun moeilijkheden en
hun succes.
Als een van de eerste uitgaven kwam de vertaling in het Papiamento van
Miep Diekmanns Nildo en de maan uit, waarvan de
verkoop tot nu toe op de Antillen erg is tegengevallen. Dat is voor een
deel te wijten aan het distributieapparaat, dat hier nog zeer gebrekkig
functioneert.
Maar dat is wel te verhelpen. Ernstiger is het probleem dat de Arubaanse
kinderen blijkbaar niet graag Papiamento lezen, omdat ze daarop in het
Nederlandstalige schoolsysteem niet worden voorbereid en niet in worden
aangemoedigd. Een bewustwordingsproces voor het Papiamento zoals dat op
Curacao aan de gang is, is volgens Alice van Romondt op Aruba onbekend;
ook politiek speelt het introduceren van het Papiamento in het
basisonderwijs geen rol, het is geen issue, men houdt er zich kennelijk
niet mee bezig. Politici en beleidsmakers doen er in elk geval geen
uitspraken over in het openbaar. Als hoofd van de Openbare Bibliotheek
weet Alice van Romondt dat Papiamentstalige boeken vooral aan
volwassenen worden uitgeleend, die er thuis uit voorlezen. De
buitendienst van de bibliotheek doet op de scholen wel aan boekpromotie
voor het Papiamentstalige boek, maar het is een moeizaam proces.
De verschillen in spelling tussen Aruba en Curacao, die vaak als de
boosdoeners daarbij worden genoemd, spelen toch niet een echt
overwegende rol; het is veel eerder de algehele houding tegenover het
Papiamento op Aruba. Onderzoeken mogen dan wel aangetoond hebben dat er
op Aruba meer gelezen wordt via de bibliotheekuitleningen, op Curacao
wordt er meer gekocht. Het kopen van boeken is op Aruba nog geen
traditie geworden.
| |
| |
Charuba is daarom vooral een lange termijn project. Langzaam maar zeker
bouwen we een fonds op, we maken materiaal voor de toekomst. En als dan
het Papiamento over een X aantal jaren toch wordt ingevoerd, is er
tenminste materiaal van niveau. De prijzen daarvan konden we bovendien
redelijk houden omdat Miep Diekmann heeft afgezien van haar royalties op
de vertaalrechten.
‘Als je leesplezier wilt ontwikkelen zal je dat moeten doen door middel
van technisch goed verzorgde boeken; aan het uiterlijk wordt erg veel
aandacht besteed door Charuba. Het Nederlandstalige deel van het fonds
loopt in tegenstelling tot het andere wel redelijk. Er is na ruim één
jaar nu al een handvol uitgaven, en voor het komende jaar is er nog heel
wat gepland.
In het begin legde Charuba vooral de nadruk op de jeugdliteratuur, maar
gaandeweg merken we dat we een algemeen cultureel-literair fonds aan het
opbouwen zijn.’ Intussen heeft moedertje Leopold medio 1987 haar
Charuba-dochter verstoten.
Maar deze gaat nu op eigen wankele benen verder.
In elk geval brengt ze in 1988 al een aantal nieuwe uitgaven zelfstandig
op de markt, waarbij de filosofie - een goed veeltalig literair produkt
- dezelfde is gebleven.
Alleen wordt de markt nu natuurlijk nog veel kleiner.
Maar het doel is te belangrijk om te stoppen.
| |
2.4. Illustratoren: vreemd en eigen.
Een Antilliaanse auteur die bij een professionele uitgeverij in Europa
terechtkomt, heeft geen zorgen meer over allerlei zaken als het
uiterlijk van zijn boek, omdat hij dat aan de beroepsmensen als
illustratoren e.d. kan overlaten. Of toch?
Het eerste Antilliaanse jeugdboek Sherry (1971, 19852) heeft beide keren de hoofdfiguur op het omslag.
Het verhaal begint als volgt:
‘Sheritsa herinnerde zich, hoe ze vroeger voor de spiegel kon
staan, om zich met ontroostbare droefheid af te vragen waarom ze toch zo
zwart was. Ze verafschuwde de tientallen stijve vlechtjes waarin haar
moeder haar haar verdeelde en ze dan rangschikte volgens een bepaald
patroon.’
Op p. 142 heeft de uit Nederland teruggekeerde Sherry een afro. Maar noch
de vlechtjes, noch de afro zien we op de omslagen van Rien Poortvliet en
Theo Zwinderman. De eerste gaf de auteur weer. Met Suikerriet Rosy heeft Zwinderman het er beter afgebracht. The
Tjong Khing volgt in Angela Matthews: De witte pest
(1978) wel zo ongeveer een scène uit het boek zelf: ‘Ze liep weg uit de
kring naar het raam’ (p. 75/76) Hij koos iets over Thalma's problemen,
niet de oplossing daarvan aan het einde. Dat is ook heel goed te
verdedigen, want de problemen zijn er het hele boek; de oplossing aan
het einde is plotseling en literair geforceerd. Een andere Nederlandse
illustratrice is Reintje Venema. Sonia Garmers Wonen in een
glimlach gaf ze de volgende voorplaat: ‘Segundo leunde met
beide handen op Bibi's bureau, kwam met zijn gezicht vlak bij het hare.’
(p. 128) Maar uit de tekening zou je de tachtig kilogram van Bibi bepaald
niet opmaken, al is ze in de loop van het verhaal wel afgevallen (p.
76), maar zoveel dat ze nu zo slank is als op het plaatje? Jenny
Dalenoord ging uit van het centrale gegeven voor De
spokenband van Diana Lebacs: ‘Odulio had een buikband van
zeildoek om en daaraan hing een kapmes. Hij haakte het kapmes los en
kapte met een handige zwaai een mooie, lange tak af.’ (p. 47) Maar in de
rest van de illustraties zien we alleen maar knoek, cactussen, oude
hutjes of een buurttoko, niets van het moderne Curacao dat | |
| |
toch zeker ook in het boek voorkomt.
Diana Lebacs vertelde me dat voor haar De toembakoning
de Curacaose tekenleraar Wop Sijtsma een mooie glimmende auto moest
weghalen, omdat dat volgens de Nederlandse uitgeverij niet kón op
Curacao. Hij heeft de auto toen maar gedeeltelijk in een stofwolk
verborgen, want goede wegen zijn er ook niet op Curacao (p. 31).
Behalve Wop Sijtsma tekenen de Arubaan Evelino Fingal, de ontwerper van
de eerste Arubaanse postzegels, de nieuwe bankbiljetten en Arubaanse
munten, incidenteel voor een jeugdboekenuitgave als bijv. Contami un storia. Hij ontwierp daarvoor tekeningen die door
de kinderen zelf kunnen worden ingekleurd.
| |
2.4.1. Wop Sijtsma: ‘Je kan een kind pas echt begrijpen als je
zelf ook een beetje kind bent.’
We kijken naar een video-opname ‘In de ban van het krijt’.
Dreigende, lege landschappen, een lange licht gebogen grot met aan
het einde een lichtpunt, wolken, eenzame mensfiguren die tederheid
en verdriet uitstralen. Alle ‘tekeningen’ zijn vervaardigd op een
ouderwets schoolbord met doodgewoon schoolmeestersbordkrijt. Nooit
heb ik geweten dat met deze beperkte middelen zo'n effect bereikt
kan worden, qua techniek en inhoud.
De beelden van negen maanden werken rijgen zich aaneen in hun
mysterieuze, surrealistische, religieuze motieven, aan de bijbel
ontleende symbolen over dood en bekering, verlossing en een smeken
om het eeuwige licht.
Ik ben op bezoek bij Wop Sijtsma die deze bordschilderingen in
1978/1979 vervaardigde en ik prijs me gelukkig dat de vader van Roel
Jungslager toen hij met vakantie op Curacao was, ze op de video
heeft vastgelegd.
Daarna bekijken we een aantal schilderijen die sterk verschillen in
grootte en techniek, maar waarbij het gemeenschappelijke toch een
bepaalde sfeer is, die bereikt wordt door steeds weer met nuances
van kleuren te werken.
Wat me opvalt is het geheel andere ‘klimaat’ dat uit dit vrije
schilderwerk spreekt, als ik het vergelijk met de illustraties die
Wop Sijtsma voor de kinderboek uitgaven van Roel Jungslager en Diana
Lebacs vervaardigd heeft. Uit die tekeningen voor kinderen blijkt
een vrolijkheid en opgewektheid die in het schilderwerk nauwelijks
en in de krijttekeningen volstrekt niet voorkomt.
Ik heb afgesproken om met Wop Sijtsma over zijn illustratieve werk
voor kinderboeken te spreken en daar beperken we ons nu toe. Wop
Sijtsma (Amsterdam 1939) vertelt over leven en werk. Ik ben de zoon
van een timmerman die in schilderen was geïnteresseerd; mijn vader
was een echte zondagsschilder. Vanaf mijn vijfde jaar al heb ik zelf
getekend. In de gehele groeiperiode naar volwassenheid ben ik door
beroepsmensen gestimuleerd en gericht. Elke zaterdag gingen we met
een groep jongeren die aanleg voor tekenen en schilderen hadden,
naar het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar we mochten werken onder
leiding van Nederlandse kunstenaars. Daarnaast heb ik veel te danken
aan iemand als Ad Pieters, die ik als mijn peetvader beschouw en die
me de kans heeft gegeven door te gaan. Mijn opleiding is de
kunstnijverheidsschool. Na het afronden van mijn studie heb ik
gewerkt als reclametekenaar. Daarbij moet je een produkt tekenen, je
moet heel simpel, scherp en zakelijk weergeven wat van belang is in
de advertentie, waarbij je rekening houdt met de lay out van de
letters, zodat het voor de klant duidelijk zichtbaar wordt. Je plakt
de tekst in en illustreert de advertentie rond die tekst. Daarna
werkte ik bij Joop Geesink, Dollywood, die poppen vervaardigde die
moesten kunnen bewegen.
| |
| |
We maakten materiaal voor tekenfilms met behulp van metaal dat werd
beplakt met papier. Daar hebben we voor een Engels programma ‘Teevee
times’ een serie heel korte filmpjes van één minuut mee gemaakt. Je
hebt de tekst en je moet ervoor zorgen dat zo'n pop daarop kan
bewegen.
Voor Elsevier en anderen heb ik nog heel wat free lance werk gedaan
voor hun bladen en daarnaast heb ik gewerkt voor mode ateliers. Ook
heb ik nog bij De la Mar gewerkt, een van de grootste reclamebureaus
van Amsterdam.
Via een Curacaose radio-medewerker Kees Spranger, raakte ik
nieuwsgierig naar Curacao. Mijn vrouw kende het eiland en vertrok
eerder dan ik. Zij kwam met Rudy Dovale in contact die ze iets van
mijn werk liet zien, en op deze manier kwam ik in 1965 naar Curacao.
Om in het onderwijs te gaan was voor mij een probleem. Je bent
eigenlijk altijd te autoritair, je moet kinderen altijd een zekere
discipline aanleren. Dat is zeker zo met een hele klas. Voor
expressie heb je vrijheid nodig en met klassikale discipline rem je
het kind in zijn expressie en is een zekere starheid altijd het
gevolg. Er is wel aandrang op me uitgeoefend om een l.o. tekencursus
te gaan doen, maar ik had door mijn opleiding eigenlijk geen
onderwijsbevoegdheid. Toen ik na korte tijd bij Dovale wegging,
kreeg ik de mogelijkheid om voor het dagblad Beurs- en
Nieuwsberichten te gaan tekenen. Ik mocht actualiteiten
uitbeelden in cartoons, voor koninginnedag moest ik een kinderpagina
verzorgen, enz. Het reclame tekenen viel heel erg tegen hier, omdat
het veel te snel en te slordig gedaan moest worden, maar verder bood
Curacao vele mogelijkheden in vrije opdrachten. Ik moest het hebben
van losse jobs.
Via contacten met Dr. Chris Engels kreeg ik therapeutisch werk bij
het Mgr. Verriet Instituut voor gebrekkige kinderen en Rustoord, het
psychiatrisch ziekenhuis waar dokter Meier toen werkte.
In die tijd was er hier eigenlijk nog geen creatieve
bezigheidstherapie. Daarna en daarnaast werkte ik ook jaren aan het
Gouvernements Opvoedingsgesticht voor ontspoorde jeugd. Aan de Dr.
David Ricardo Capriles Kliniek werk ik nu nog, dus al zo'n negentien
jaar in totaal. In de ochtenduren geef ik nu les aan de Martinus
Mavo en de MAO waar tekenen een examenvak is; 's middags werk ik in
het psychatrisch ziekenhuis.
Zo'n tien jaar geleden werkte ik op het M.I.L. en het Ignatius. Op
die laatste school leerde ik Roel Jungslager kennen, maar ik wist
toen nog niet dat deze boeken schreef en publiceerde. Wel voelde ik
me aangetrokken tot het maken van kindertekeningen. Toen we elkaar
beter leerden kennen, zijn we gaan samenwerken en goede vrienden
geworden.
Die strakke lijnen en vormen van het reclametekenen waren een strenge
eis waarvoor ik de discipline moest opbrengen, maar wat ik eigenlijk
helemaal niet zo leuk vond - een noodzakelijk kwaad dat nu eenmaal
moest. De losheid en het speelse, het mezelf kunnen zijn in mijn
tekenen, dat was wat het eiland me bood en het gebied van
kindertekeningen. Ik leef makkelijk en ik kan geheel mijn eigen weg
volgen. Met Roel Jungslager heb ik een hele serie boekwerken
gemaakt, in totaal al ver over de tien. Kijk, je werkt met kinderen,
je observeert ze, je ziet hun beweeglijkheid, je praat met ze, je
bent eigenlijk kind mee. Je kan een kind pas echt begrijpen als je
zelf ook een beetje kind bent. Je moet je in hen kunnen verplaatsen.
Je moet niet te ver van kinderen verwijderd zijn; ik zit vaak bij ze
in de bank.
Kinderen staan in mijn tekeningen heel centraal, maar wel steeds in
hun decor. Dat laatste haal ik gewoon uit mijn omgeving,
bijvoorbeeld waar ik werk. Kinderen zouden zich eventueel ook kunnen
herkennen in mijn teke- | |
| |
ningen. Ik observeer over het
algemeen ongemerkt, maar soms vraag ik ook wel eens een kind om even
te blijven staan, zodat ik rustig kan kijken. Maar het tekenen zelf
doe ik altijd vanuit mijn geheugen. Jammergenoeg moeten de
illustraties om technische redenen of om de kostenfactor heel vaak
in zwart-wit of in halftinten grijs, het liefst zou ik altijd in
kleur werken.
Bij de keuze voor de illustraties werk ik op verschillende manieren.
Wanneer de tekst niet helemaal aanspreekt voor de illustratie maak
ik vaak meer illustraties voor dat ene verhaal. Dat moet dan wel in
overeenstemming zijn met wat de auteur wil; er moet eenheid zijn
tussen tekst en illustratie, maar dat wil niet zeggen dat ik niet de
vrijheid heb om meerdere tekeningen te maken. Vaak doe ik dat in
overleg met de auteur.
Diana Lebacs van wie ik als eerste De toembakoning
illustreerde, geeft mij wel alle vrijheid, maar ik vind het zelf
soms belangrijk om haar mening ook te weten.
Dat houdt in dat het kan gaan om een tekening al of niet over twee
pagina's te brengen of een tekening die technisch wat vetter is of
een heel luchtige dunne pentekening, een kleurwerkstuk vanuit één
kleur of waarin alle kleuren meespelen. Dat zijn dus vooral
technische problemen.
Een illustratie kan een hiaat in het verhaal opvullen, een beeld
geven van waar de auteur als het ware een stukje tekst heeft
overgeslagen. Daarnaast haal ik vaak de emotionele stukjes uit een
verhaal om de beweeglijkheid ervan op papier te zetten. Ik probeer
dus vooral de levendigheid, de actie eruit te halen, maar probeer
daarnaast ook de sfeer aan te brengen en dat kun je natuurlijk doen
door de entourage, de omgeving waar het verhaal zich afspeelt, bij
je illustraties te betrekken. Dat is waar ik van uit ga. Je moet
behalve het verhaal de auteur ook heel goed begrijpen om goed te
kunnen illustreren. Tot nu toe heb ik met maar twee auteurs nauw
samengewerkt: dat is ongeveer tien jaar lang Roel Jungslager geweest
en nu is het Diana Lebacs. Daarnaast betreft mijn werk alleen
eenmalige opdrachten.
Ik gebruik heel eenvoudige plakkaatverf, het kan zijn dat ik eens een
keer acryl gebruik, maar dat is heel zelden. Mijn tekeningen zijn
hoofdzakelijk verfijnde pentekeningen of stifttekeningen. Ook
gebruik ik soms waterverf.
Voor de boeken van Roel Jungslager heb ik heel vaak getekend, maar
ook wel eens geverfd. Het hangt ervan af wat je wilt. Als je
bijvoorbeeld de Dick Bruna boekjes neemt, dan zie je egale
kleurvlakken waar in gewerkt wordt. Maar met mijn techniek is het
heel anders, mijn kleuren zijn steeds ‘gewassen’. Ik verf met heel
weinig pigment in, met veel water, dan neem ik het op met een droog
penseel. Bepaalde kleuren blijven achter, die vloeien samen en dan
krijg je verloop. Om dat wat zachter te maken gebruik ik dan weer
wat wit.
Eigenlijk wordt het een gouache - achtig stuk. De kleuren worden op
deze manier mooier omdat het wit van het papier als het ware door de
kleuren heen zichtbaar blijft. Ik gebruik geen potlood meer, maar
werk gelijk met verf. En dan hangt het er maar vanaf of de auteur
het ook mooi vindt, omdat ik eigenlijk in opdracht van haar werk,
niet van de uitgever. Diana is in eerste instantie degene die mijn
werk beoordeelt en daarna is het de uitgeverij die moet beslissen.
Je hebt hier op Curacao een direct persoonlijk contact met de
auteur, maar een Nederlandse uitgeverij als Omni-boek (De toembakoning) is ver weg; je praat op grote afstand
over het visuele wat wel eens problemen oplevert. Zo tekende ik een
auto die de uitgever niet goed vond omdat hij niet ‘eigentijds’ was.
Maar hier op Curacao rijden al die grote Amerikaanse auto's, heel
anders dan in Nederland. Maar als je dan | |
| |
in de buurt
woont kun je erover praten.
Ik houd er eigenlijk ook niet zo van om auto's te tekenen, liever
maak ik planten en bloemen die levend zijn.
Tegenwoordig illustreert men veelal heel fijntjes met een pen; daarom
vond ik de gelikte illustraties van De
toembakoning eigenlijk uit de toon vallen, maar de uitgever
vond ze toch goed en verhelderend. Illustreren van kinderboeken is
heel fijn werk, je zit zelf midden in een verhaal en je bent in
staat om ermee te spelen.
| |
2.4.2. Giolina Henriquez: ‘Ik kan de natuur met mijn vingers
raken...’
Uitgeverij Charuba/Leopold werkt nu met de jonge Arubaanse
schilderes-illustratrice Giolina Henriquez. Met haar had ik een
gesprek op 18 september 1985, toen ze haar eerste omslagen en
boekillustraties afhad; inmiddels heeft ze al een serie werkstukken
gemaakt voor de vervolguitgaven van uitgeverij Charuba.
Giolina Henriquez (1958) volgde na haar middelbare school op Aruba,
waar ze geboren is, twee jaren een opleiding aan het Pine Manor
College in Boston, V.S., waar ze een Fine Arts Award kreeg. In 1981
studeerde ze aan de Rhode Island School of Design af voor haar
Bachelors of Fine Arts. Ook hier werd ze onderscheiden voor
uitstekende prestaties. Ze keerde terug naar Aruba, waar ze zich
vooral met het schilderen van grote doeken bezighoudt.
Tentoonstellingen van haar werk waren te zien in Rhode Island (1980
en 1981), Aruba (1983), Caracas (1984), Amsterdam (1984), Rijswijk
(1985) en opnieuw Aruba (1985).
In de Verenigde Staten kreeg ik aanvankelijk een heel strakke,
schoolse opleiding met veel verplichte tekenonderwerpen om te doen.
Dat gebrek aan vrijheid was een probleem voor mij en ik verzette me
er fel tegen. Ik wilde mezelf zijn. Zo tekende ik met Thanksgiving
bijvoorbeeld uit protest een kalkoen die vakkundig bezig is een man
voor te snijden. Daar heb ik gezworen nooit meer te tekenen.
Ik was na vier maanden weg en ik heb daarna op een andere afdeling
veel kunnen doen aan etsen, litografieën en zeefdrukken. De
persoonlijke begeleiding en de individuele benadering die daar regel
waren bevielen me veel beter.
Maar ik heb toch de opdracht om boekillustraties te maken aangenomen,
omdat ik voor een uitdaging van iets nieuws nooit uit de weg wil
gaan. Tot mijn eigen verbazing heb ik het met veel plezier gedaan en
ik wil er nu zeker mee doorgaan.
Dat komt omdat ik veel vrijheid heb gekregen van de uitgever. Ik
mocht zelf bepalen wat ik wilde tekenen, hoeveel tekeningen ik zou
maken en in welke stijl. Zo kon ik mijn eigen fantasie helemaal
uitleven waarbij ik me trouwens sterk aangetrokken voelde tot de
mysterieuze zaken die Josette Daal in Warwind, het
eerste boek dat ik illustreerde, beschrijft. Deze illustraties maken
is eigenlijk heel grappig, al was het wel veel werk zo'n eerste
keer. Tot nu toe heb ik veel abstract werk geleverd omdat ik me te
geremd voelde tijdens de opleiding in de Verenigde Staten om mezelf
helemaal te geven. Abstract schilderen is vooral een spel met je
intelligentie. Nu ik weer op Aruba ben durf ik emotioneler te
werken; ik voel me hier beter op mijn gemak en dat uit zich bij mij
in het figuratieve.
Ik wist meteen welke gebeurtenissen uit Warwind ik
wilde gebruiken als illustratie. Josette Daal heeft sterke karakters
neergezet en die wilde ik uitbeelden. Ik heb juist gekozen voor die
onderwerpen die iemand anders niet | |
| |
zo gauw zou kiezen
volgens mij; het mysterieuze heb ik eruit gehaald.
Veel boekillustraties vind ik vaak zo houterig. Ik heb echt
geprobeerd er veel van mijn fantasie en gevoel in te leggen. Door
middel van die vervagende techniek van duidende minuscule puntjes
zetten met een heel dun pennetje heb ik dat bereikt. Al die puntjes
geven een zo fijn effect dat Jos Weinberg die een recensie schreef
voor de N.B.L.C. dacht dat het zeefdruk was. Ook het weglaten van
achtergronden werkte mee aan het mysterieuze, het loslaten van het
realistische.
Bovendien werkt een decor zo stripachtig. Ik heb gekozen voor de
figuren, niet voor de ruimte daaromheen.
Mijn eerste omslag - dat van Warwind - heb ik met
ecoline gedaan. Dat was de eerste keer dat ik die techniek toepaste;
ook tijdens mijn opleiding had ik dat nooit gebruikt.
Omdat ik vooral abstract schilder, ben ik niet zo goed gewend mensen
te bekijken, om zo de kinderen uit het hoofd te tekenen. Ik heb
foto's gemaakt, schetsen en studies, waarvoor kinderen hebben
geposeerd. Al kostte het me veel moeite vrijwilligers te vinden.
Schilderijen en tekeningen moeten veel zeggen tot degene die ze
bekijkt; de kijker moet er steeds nieuwe dingen in kunnen ontdekken.
Maar ik wil er ook mijn eigen verhaal in hebben. Daarbij is de titel
die ik later na veel moeite kies ook heel belangrijk voor mij. Je
moet erover kunnen nadenken, maar het moet ook iets mysterieus
blijven. Aanvankelijk schilderde ik over liefde, maar vooral over
eenzaamheid; nu word ik concreter, maar die spanning tussen abstract
en concreet, het langzaam bij stukjes en beetjes prijsgeven, moet
blijven. Zo wil ik nu beide blijven doen: schilderen en illustreren.
Een tweede boekontwerp voor Boy; een Antilliaanse jongen
in het Nederlandse verzet, door Ted Schouten, heb ik daarna
afgemaakt. Dat was een veel serieuzer onderwerp, waarvoor ik een
schilderij gemaakt heb. Dat beeldt het lint van het
verzets-herdenkingskruis uit, dat slingert om een door het verzet
aan flarden gescheurde hakenkruisvlag, waarin het gezicht van Boy
Ecury in negatief is geschilderd, omdat hij niet meer leeft. Zwaard
en vuur beelden zuivering uit.
Toen Ted Schouten op de Waalsdorpervlakte liep waar Boy, zoals
anderen, is gefusilleerd, vielen hem de uitgestrektheid, de stilte
en de halmen van het taaie helmgras op, die in de wind bogen zonder
dat er één brak. De drie halmen duiden deze geesteshouding aan, die
Boy en de twee kameraden die tegelijk met hem geëxecuteerd werden,
vertegenwoordigen. Het is jammer dat het schilderij op de omslag van
Boy in spiegelbeeld is afgedrukt door een vergissing.
Het werk voor een derde boek is inmiddels ook af. Daarvoor ben ik
weer terug gegaan naar de techniek die ik voor Warwind hanteerde. Het is een verhalenbundel van Frances
Kelly: Wi-ki-ki-ri-ki-ki (1986)
In de Verenigde Staten zou ik waarschijnlijk intensiever gewerkt
hebben.
Aanvankelijk kwam ik terug voor enkele maanden, maar dat zijn
inmiddels enkele jaren geworden. Schilderen is een deel van mijn
leven en daarom was het gebrek aan contact met andere schilders op
Aruba aanvankelijk een handicap. Maar nu heb ik een huis aan zee. Ik
kan de natuur met mijn vingers raken en nu werk ik goed en voel ik
me helemaal happy.
| |
| |
| |
3. .... en gelezen
In het verleden zijn er incidenteel pogingen ondernomen om volwassenen en
kinderen ertoe te bewegen verhalen voor de jeugd te gaan schrijven, door
middel van verhalenwedstrijden, waaruit publicaties als het vierdelige Dakue di kuenta en het bundeltje Contami un
storia zijn voortgekomen.
In 1981 organiseerde de ‘Komishon pa promove kantika di mucha’ Commissie om
kinderpoëzie te stimuleren) een poëzie-feest, waar 26 kinderen door
henzelfgemaakte gedichten declameerden over de schoonheid van Curacao, de
onafhankelijkheid en de arbeider. De vijftienjarige Setty Doran werd
winnares met ‘Mi hardin’ (Mijn tuin), aldus een verslag van Viola Statia in
Amigoe 15 augustus 1981.
Mi hardin
Mi ta biba den un gran hardin
yená ku flornan di tur kolor
Paranan kolor bunita i tambe kolor di tera
dunando tur kos un toke kolorido
E Hardin tin biaha ta seku
falta di yobida ta tormenté
E ora ei e ta tristu i un poko desola
pero .... e ta min Hardin
Den mi Hardin tin tambe hopi sumpiña
Ku ta krese abundantemente tur kaminda
Yerba shimaron i yerba stinki
tur ta forma un kontraste amikal
Ku serunan ku ta duna otro man
Mahestuoso nan ta bira rònt
Konta tur esnan ku ta rònt di mi
kon felis mi ta den mi Hardin
i ku tur por gosa aki den
Pasobra mi Hardin tun un nòmber
Aan de andere kant zijn er ook pogingen om gepubliceerde jeugdliteratuur
dichter bij de lezer te brengen. In het verleden hadden de Fraters van
Pietermaai zo eens een tijdschrift Ala Blanca, Amigu conseheru
y guia di nos hubentud, en wordt er momenteel een tijdschrift als
Matinette voor kleine kinderen verspreid en het
tweetalige jeugdtijdschrift Junior onder redactie van de
leraren Enrique Muller en Ronnie Severing. Het eenvoudig uitgevoerde
tijdschrift bevat verhalen, moppen, gedichten en wetenswaardige artikelen
over diverse onderwerpen als de popwereld, postzegels, het actuele
wereldgebeuren en sport.
Omdat er nauwelijks professionele eigen jeugdboekenuitgevers zijn, zijn er
van die kant ook geen plaatselijke folders, catalogi en dergelijke, die
nieuwe publicaties onder de aandacht van het lezerspubliek brengen, met
uitzondering van het Arubaanse Charuba, dat de laatste jaren wat aan deze
zaken is gaan doen.
De boekhandel beperkt zich veelal tot het plaatsen van advertenties in de
dagbladen en (schaarse) tijdschriften.
Plaza Bookshop heeft in 1985/1986 een poginkje gewaagd om tot een
bestsellerlijst te komen, maar door het geringe aanbod van eigen titels is
een dergelijke poging nauwelijks mogelijk.
De radio is zeer schaars met informatieve programma's over boeken, zeker
jeugdboeken. In de jaren dat Jos de Roo op Curacao woonde verzorgde hij een
literair-cultureel radioprogramma in het Nederlands. Curacao kent een
tweetal pioniers als de voordrachtskunstenaar Stanley Cras die voor de radio
niet aflaat de eigen Antiliaanse literatuur te analyseren en te propageren,
en | |
| |
Eddy Pieters Heyliger die al vijftien jaar een literair
radioprogramma Echa Palabra verzorgt.
Beiden hanteren daarbij uitsluitend het Papiamento. Van de andere eilanden
ken ik geen voorbeelden van leespromotie via de radio. De Sint-Maartense
bibliotheekmedewerksters verzorgen evenwel een maandelijkse gesproken
recensie, die wordt uitgezonden voor Radio Montserrat die het noord-oosten
van het Caraïbische gebied bestrijkt. De t.v. beweegt zich helemaal niet
systematisch op literair terrein, laat staan de jeugdliteratuur.
Voor zover het lezen hier gestimuleerd wordt, gebeurt dat in de scholen en
vooral via de (jeugd)-bibliotheken. Van beide een impressie. Daarbij is het
me niet om een inventarisatie begonnen, maar wil ik alleen enkele
voorbeelden als illustraties opnemen. Voor de jeugdbibliotheek kies ik
Curacao omdat men daar erg actief is.
Van de Bovenwinden beschrijf ik de Boekenweekorganisatie die daar een lange
traditie kent. Dat wil niet zeggen dat er op de andere eilanden niets
gebeurt. Ook op Bonaire wordt er wel iets gedaan met behulp van Viola Statia
en Diana Lebacs, die daarvoor uit Curacao overkomen. Op Aruba rijden
dagelijks twee bibliobussen en kent men vooral in de traditie geworden
literair-culturele septembermaand een diversiteit aan activiteiten. Maar ik
moet een keuze maken.
| |
3.1. Scholen
De leespromotie in de scholen is natuurlijk afhankelijk van het
enthousiasme van de individuele leerkrachten. Pogingen om auteurs op
school uit te nodigen om lezingen te houden, blijven een incidenteel
gebeuren bij gebrek aan fondsen, die de hoge reisen verblijfkosten
tussen en op de eilanden moeten dekken.
Aan het begin van de jaren tachtig heeft Miep Diekmann toen ze op Aruba
was om auteurs te begeleiden een groot aantal schoollezingen verzorgd.
Daarnaast is Dolf de Vries wel eens op het Colegio Arubano geweest om er
over zijn jeugdwerk te vertellen en eruit voor te lezen.
Uit het tijdschrift van de Arubaanse onderwijsbond, Skol y
Komunidat (School en gemeenschap) jaargang 17, no. 3 (1986)
schreef Joyce Pereira, die docente Nederlands en Papiamento is, over een
in de zesde klas van de Sint Annaschool te Noord georganiseerde
kinderboekenweek.
‘Centraal stond in deze week het boek als ondersteuning van het
taal-onderwijs. Er waren verschillende activiteiten. Voor de lagere
klassen had men een verhaal van de week, waaromheen van alles gedaan
werd; er was een leeshoekje in elke klas; de kinderen gingen op excursie
naar de bibliotheek, samen met de ouders, en daarna | |
| |
naar de
boekhandel waar ze met het geld dat ze in die week hadden gespaard
ongeveer twintig boeken kochten. De hogere klassen moesten onder andere
boeken lezen en navertellen; er was ook een vertelwedstrijd en een
posterwedstrijd. In de zesde klas kreeg ook de krant de nodige aandacht.
De Openbare Bibliotheek verzorgde in de school een tentoonstelling van
Caraïbische jeugdboeken. De vijfde en de zesde klassen kregen, en
dat vonden de kinderen heel spannend, bezoek van twee heuse
schrijfsters: Miep Diekmann en ... Josette Daal. Josette Daal over
dit bezoek: ‘Het was een geweldige ervaring met kinderen te spreken die
mijn boek hebben gelezen. Sommige kinderen hadden dat boek zelf ook. Ik
heb veel van dit gesprek geleerd. Miep gaf mij aanwijzingen over de
aanpak. Ik las een stuk voor, het stuk over King en zijn naam ...
De kinderen vonden het prachtig dat het over hun eigen eiland ging; dat
vonden ze wel het leukst, want ze konden veel herkennen, ook zichzelf in
de kinderen: “Ze zijn net als wij!” zeiden ze. Een van de kinderen
zei, dat een Nederlands boek zo moeilijk is, omdat ze de situatie die
beschreven is vaak niet kennen.’
Aldus enkele fragmenten uit het uitvoerige verslag.
Naast het Arubaanse Skol y Komunidat is het vooral de
weekendbijlage van het dagblad Amigoe, die veel
aandacht aan de kinder- en jeugdliteratuur besteedt op zijn
boekenpagina's. Jarenlang heeft vooral Viola Statia hier haar kritische
bijdragen gepubliceerd, vooral in de jaren dat Carel de Haseth de pagina
als coördinator verzorgde. Maar redactiewisseling veroorzaakte het einde
van deze bijdragen. Het in juli 1986 gestarte eerste dagblad van de
Bovenwinden - The Chronicle - is van plan geregeld
aandacht aan nieuwe boekuitgaven te besteden in samenwerking met
plaatselijke boekhandels en de Openbare Bibliotheek.
Om enige indruk te geven welke jeugdboeken op de Middelbare scholen
worden gelezen, geef ik hier enkele cijfers van het Colegio Arubano uit
het schooljaar 1985/1986. Deze cijfers hebben niet meer waarde dan een
indicatie en impressie. Systematisch lezersonderzoek zou deze indrukken
uiteraard moeten aanvullen, omdat tussentijdse aanschaf en onderhoud de
cijfers ook enigszins beïnvloed hebben.
Auteur |
Titel |
Exempl. |
Uitleningen |
Siny van Iterson |
Schaduw over Chocamata |
1 |
12 |
|
De smokkelaars van Buenaventura |
3 |
24 |
|
De adjudant van de vrachtwagen |
2 |
17 |
|
Het gouden suikerriet |
1 |
11 |
|
Om de Laguna Grande |
2 |
18 |
|
Weerspiegeld in de bron |
3 |
20 |
|
De heksen van Casa Roja |
3 |
20 |
|
|
|
|
Sonia Garmers |
Orkaan |
7 |
82 |
|
Orkaan en Mayra |
9 |
82 |
|
Ieder diertje zijn pleziertje |
2 |
22 |
|
Wonen in een glimlach |
8 |
76 |
|
|
|
|
Diana Lebacs |
Sherry |
4 |
48 |
|
Nancho van Bonaire |
8 |
72 |
|
Nancho Matroos |
9 |
56 |
|
Nancho Niemand |
12 |
99 |
|
Nancho Kapitein |
4 |
19 |
|
Suikerriet Rosy |
4 |
29 |
|
|
|
|
Desiree Correa |
Mosa's eiland |
13 |
104 |
|
|
|
|
Josette Daal |
Warwind |
7 |
73 |
| |
| |
Ter vergelijking geef ik wat totaalcijfers van Nederlandse auteurs,
waaruit blijkt dat er niet veel verschil is tussen Antilliaanse of
Arubaanse - eigen - auteurs en de Nederlandse ‘top’. Miep Diekmann spant
de kroon met verreweg de meeste uitleningen.
Auteur |
Titel |
Exempl. |
Uitleningen |
Henk Barnard |
3 titels |
6 |
15 |
Jan Terlouw |
5 titels |
17 |
152 |
Jaap Ter Haar |
4 titels |
8 |
82 |
Thea Beckman |
8 titels |
21 |
162 |
Guus Kuyer |
8 titels |
13 |
102 |
Tonke Dragt |
7 titels |
21 |
121 |
Miep Diekmann |
10 ‘Caraïbische’ titels |
55 |
474 |
| |
| |
| |
3.2. De jeugdbibliotheek op Curacao
De jeugdbibliotheek op Curacao heeft de laatste jaren veel gedaan aan de
promotie van het kinder- en jeugdboek van de Antillen zelf en van
buiten.
Rayna Bikker en Viola Statia hebben door middel van cursussen en
bibliografieën voor de nodige documentatie gezorgd.
Een gesprek en een artikel.
In het Antillean Public Library Association - nieuws,
no. 3, 1985 p. 13-18, schreef Rayna Bikker over de activiteiten van de
Curacaose jeugdbibliotheek.
‘Binnen de doelstelling van de jeugdbibliotheek is het
stimuleren van het leesplezier van grote betekenis.’
Ze noemt dan een groot aantal activiteiten om dat doel te bereiken. Op
woensdagmiddag zijn er elke week activiteiten over boeken, met boeken,
rond boeken of thema's van boeken. Drie groepen van de kleinsten tot de
hoogste klassen van de basisschool horen verhalen die verteld of
voorgelezen worden. De kinderen mogen naar aanleiding van deze verhalen
tekenen of toneelspelen.
Rayna Bikker schrijft:
‘Vooral bij kinderen die niet graag lezen en waarvan de
omgeving dit ook niet stimuleert, wordt het boek meer beschouwd als een
leermiddel dan als iets om er plezier aan te beleven. Het boek wordt
door hen dan ook direct in verband gebracht met de school. Dit eist dat
je continu kreatief moet blijven om zo rond een boek of een thema van
een boek, aktiviteiten te organiseren die je dan zo aantrekkelijk
mogelijk naar voren moet brengen.’
Er is ook een programma bij speciale feesten in de loop van het jaar,
bijv. Sinterklaas, Kerst, Carnaval.
‘... de kinderen hebben in het verleden een kerstboek gemaakt
met gedichten en verhalen over kerst; er werden kerstverhalen opgevoerd
en ook de kerstman zelf is in “levende lijve” een kerstverhaal komen
vertellen. Dit allemaal natuurlijk met de nodige festiviteiten: muziek,
bands, aguinaldos om het geheel nog gezelliger te maken.’
Van 1980 tot en met 1983 heeft de jeugdbibliotheek vier keer een
kinderboekenweek georganiseerd in samenwerking met de Sektie Kultuur van
Curacao. De thema's waren: Stima nos bestia i naturalesa;
Kòrsou limpi, Kòrsou dushi; Kompa nanzi di: ban drecha Kòrsou; Un
dia kontentu, un dia tristu. Onder bovenstaande titels
ontstonden vier boekjes die uit verhalenwedstrijden voortkwamen.
Viola Statia zegt hierover:
‘Kinderen sturen verhalen in die door een jury beoordeeld
worden. De beste worden gepubliceerd. Daar ben ik eigenlijk een beetje
op tegen. Op de eerste plaats is het natuurlijk leuk dat kinderen
schrijven, maar er ontbreekt vaak heel veel aan, die ze eigenlijk
ongeschikt maken voor publicatie en verkoop. Kinderen missen ook nog de
mogelijkheid om een verhaal echt goed in elkaar te zetten. En als de
redactie heel erg soepel is met corrigeren, mankeert er veel aan de
teksten, waarmee kinderen als lezers slecht gediend zijn en ook de
kwaliteit van de jeugdliteratuur in het algemeen. Je zou beter
opdrachten kunnen geven aan volwassenen en daarna heel streng zijn bij
de redactie. Nu wordt er vaak opgenomen bij gebrek aan beter. Als je als
redactie streng bent, krijg je soms moeilijkheden met de deelnemers. Dat
hebben wij ervaren met Chimichimi, dat over
gehandicapten gaat.’
De jeugdbibliotheek richt zich sterk op het onderwijs, zowel de
leerlingen als de leerkrachten.
| |
| |
Gedurende het schooljaar 1984/1985 hebben alle brugklassen van de
mavoscholen (dertien) en de E.T.A.O. - scholen(vier) een bezoek gebracht
aan de jeugdbibliotheek, waar ze behalve een rondleiding van ongeveer
een uur en vijftien minuten ook keuzelijsten van de bibliotheek
meekregen.
Ook verzorgde de bibliotheek dertien tentoonstellingen die een maand lang
langs de verschillende scholen gestuurd werden, elk rond een thema of
een auteur.
Viola Statia heeft via de Sticusa de beschikking over zo'n 2000 boeken
die verdeeld worden over vijf scholen; dat betekent ongeveer twee boeken
per leerling.
‘We helpen de scholen met het opzetten van hun bibliotheek, het maken van
een leeftijdsverdeling (A, B en C boeken), etiketteren, en dergelijke.
Maar als de boeken eenmaal in de kast staan, moeten de scholen de rest
zelf doen: uitleen, onderhoud, vaak met behulp van een oudercommissie.
Dat zijn Nederlandstalige leesboeken. Er is weinig belangstelling voor
het lezen in het Papiamento. Dat wordt ook niet door de leerkrachten
gestimuleerd, omdat men de kinderen Nederlands wil leren lezen.
Papiamento boeken gebruikt men om uit voor te lezen. Maar men vraagt wel
heel vaak naar boeken die in een Antilliaanse omgeving spelen. Dat
blijkt uit een enquete die ik gehouden heb. Er is eigenlijk zo weinig.
Nu hebben we De straat is van iederen, dat speelt in
de sloppenwijken van Caracas. Oorspronkelijk was het in het Spaans
uitgegeven door Banco del Libro. De overheid belooft in dat boek een
speelterrein, maar doet niets. De kinderen gaan zelf tot actie over. Dit
boek spreekt kinderen hier aan door bekendheid van Venezuela hier
(iedereen kijkt dagelijks naar de Venezolaanse t.v.), de gelijkheid van
problemen en de herkenbare omgeving door middel van de grote
illustraties.
Er zijn meer van deze boeken uit de regio die kinderen hier aanspreken,
bijvoorbeeld van Gudrun Pausewang over Colombia.
Vooral tijdens de grote vakantie is de bibliotheek actief. Dat begon in
1985 met een serie dagelijkse activiteiten en werd in 1986 voortgezet.
De jeugdbibliotheek in Otrabanda heeft veel te maken met jongeren die
weinig speelruimte hebben en door gebruik aan een buurtcentrum niet veel
te beleven hebben: ‘Uitgaande van deze behoefte en ook met het doel om
door aantrekkelijke aktiviteiten tijdens dit vakantieplan de kinderen te
trekken die anders niet makkelijk in de bibliotheek zouden komen.’
| |
| |
Ook wordt er jaarlijks een grote boekenmarkt georganiseerd, zoals ook
Aruba die kent op 30 april.
Nogmaals Rayna Bikker tot slot:
‘Al deze aktiviteiten worden gehouden in het papiaments, niet
omdat we tegen het Nederlands zijn, maar omdat je ons inziens het
leesplezier niet anders dan in de moedertaal kan stimuleren. Door
al deze aktiviteiten te blijven organiseren en ook steeds nieuwe te
ontplooien die het leesplezier stimuleren en boek en bibliotheek
promoveren, willen wij zoveel mogelijk kinderen en jongeren
bereiken.’
| |
3.3. Kinderboekenweek op Sint-Maarten
In oktober 1986 wordt er op Sint-Maarten voor de elfde achtereenvolgende
keer een boekenweek voor kinderen georganiseerd, wat voor de Nederlandse
Antillen een record betekent. Op geen van de andere eilanden wordt met
een dergelijke regelmaat en een zo grote stroom van activiteiten
speciale aandacht aan een kinderboekenweek gegeven.
Het initiatief ging in 1976 uit van Rupi Francisca, Sylvia Nisbeth en
Josiana Fleming-Artsen. De laatste is nu nog steeds actief als
voorzitster van wat sinds 1983 is uitgegroeid tot de ‘Children's
Bookweek Foundation’.
Men merkte in de jaren zeventig, onder andere in het onderwijs, op dat
kinderen vaak (grote) moeilijkheden hadden met lezen en dientengevolge
ook niet van lezen hielden. Dat is te begrijpen als je weet dat de
Engelstalige kinderen gedwongen worden een Nederlandstalig
onderwijssysteem te volgen, terwijl de taal verder op het eiland geen
enkele rol speelt, behalve in het officiële bestuur als schriftelijk
uitdrukkingsmiddel.
De Sint Maarten Cultural Group probeerde in samenwerking met de
Philipsburg Jubilee Library (sinds 1923 actief op het eiland)
verandering in de leesattitude te brengen.
Het is dan ook niet te verwonderen dat de aktiviteiten in de
kinderboekenweek in het Engels plaatsvinden.
Een actief comité, gesteund door vele vrijwilligers en de beroepskrachten
van de tien basisscholen en de bibliotheek is er in geslaagd in de
achtereenvolgende jaren steeds weer een reeks samenhangende aktiviteiten
rond diverse centrale thema's te organiseren.
Bibliotheekmedewerkster Ans Koolen schreef hierover in de Amigoe van 25 oktober 1985 het volgende:
‘De boekenweek wordt elk jaar rond oktober gehouden en er wordt
een thema gekozen als uitgangspunt voor de verschillende aktiviteiten.
Dit thema kan door onszelf (als bestuursleden) worden bedacht of door
een school worden voorgesteld. De definitieve keuze ligt bij het
bestuur. Voor de grote vakantie wordt dit thema reeds bepaald. Ook wordt
dan een wedstrijd gehouden onder de 3e klassers om een embleem te
ontwerpen dat tijdens de boekenweek op t-shirts, posters, uitnodigingen
etc. wordt gebruikt. Het bestuur stelt verder een voorlopig programma
op. Begin augustus wordt het voorlopige programma voorgelegd aan de
kontaktpersonen van de 10 basisscholen. We werken sinds drie jaar
met dit systeem van kontaktpersonen en de ervaringen zijn heel positief.
De scholen worden direkt bij het gebeuren betrokken en kunnen invloed op
het programma uitoefenen en ideeën aandragen. Bovendien is het
zowel voor de scholen als voor ons minder anoniem, het kontakt gaat van
persoon tot persoon en niet meer van organisatie naar organisatie. In
gezamenlijk overleg wordt dan het definitieve programma opgesteld. Elk
van de bestuursleden coordineert één onderdeel van | |
| |
het
programma, dit wordt ook via de kontaktpersonen aan de scholen
doorgegeven. Ieder bestuurslid schakelt dan weer een aantal anderen, in
zoveel als nodig zijn voor het uitvoeren van het betreffende
programma-onderdeel. Meestal wordt er een keer of vier met de
kontaktpersonen vergaderd. Het bestuur zelf komt eens per week bij
elkaar.’
De tot nu toe gebruikte thema's zijn:
1976: |
Anansi the Spider |
1977: |
Once upon a time |
1978: |
Sea, Sun and Sand |
1979: |
And everywhere children |
1980: |
Nature I love you |
1981: |
Nobody is perfect |
1982: |
My Island is the Caribbean |
1983: |
Picture your world through a book |
1984: |
The year 2001 and I |
1985: |
Books are my friends |
Uit die thema's zijn nog weer enkele boekjes als blijvend aandenken
gepubliceerd, die door en voor kinderen gemaakt zijn.
Kind of the Sand (1977) vertelt van een krab Bobsky die
allterlei avonturen beleeft in zijn zandhol, onder andere een grote
storm.
In het tweede Imagine (1981) vinden we een negental
full-colour kindertekeningen met korte teksten: stel je voor dat er geen
vogels in de lucht waren, dat er geen mensen waren, geen vissen in de
zee, geen planten in de tuin, geen maan, zon of sterren, geen planten en
bomen in de stad, geen cieren in het bos! Natuur, ik houd van je!
Het best verzorgde boek is tot nu toe Nature I love you,
Poems & Stories by Children of St. Maarten/ St. Martin
(1983), een gevarieerde keuze uit gedichten, korte impressies en
verhaaltjes betreffende allerlei planten, bomen en dieren, de markt, de
zee e.d. uit de natuurlijke omgeving van het Sint-Maartense kind.
Deze boekjes zijn verspreid, maar helaas te weinig verkocht. Er was en is
geen belangstelling om dergelijk werk te kopen op Sint-Maarten. Wat door
en voor kinderen gemaakt is waardeert men nauwelijks.
Men vindt het gewoon leuker om iets Amerikaans te kopen. Alles wat van
buiten komt is goed, het eigene is niet belangrijk. Er is bovendien
volstrekt geen traditie om boeken te kopen. Het Amerikaanse t.v.-geweld
en het dollartoerisme overheersen het eiland zodanig dat het -
waardevolle maar niet spectaculaire en lucratieve - eigene volstrekt
wordt weggedrukt.
In 1985 verscheen nog het vijftig pagina's tellende Bre'r
Book; My Friend, dat een overzicht geeft van de tienjarige
activiteiten gedurende de boekenweek. Maar ook dat boekje raakte men
voor de weggeefprijs van twee dollar nog niet kwijt.
Om een indruk te geven van wat er tijdens zo'n boekenweek allemaal
georganiseerd wordt, geef ik hier het gesprek weer dat ik op 21 juli
1986 had met twee medewerksters van de Philipsburg Jubilee Library, Ans
Koolen en Ellis Uhrlep - de laatst is lid van het voorbereidingscomité,
de eerste is penningmeester van de Stichting Kinderboekenweek.
Het thema van de elfde in oktber 1986 te houden kinderboekenweek is
‘Adventures in Bookland’. Volgens de ontstane traditie maken de derde
klassers een tekening voor het embleem dat we in die week gebruiken. Elk
van de tien lagere scholen stuurt drie tekeningen in; daaruit wordt het
winnende gekozen. Dat wordt dan gebruikt op het krantje, op t-shirts,
posters en uitnodigingen. Bovendien komt er een spandoek in de
Frontstreet te hangen met dit embleem erop.
De scholen maken ook decoraties die we gebruiken voor een grote
tentoonstelling in de leeszaal van de bibliotheek. Bij de tiende
boekenweek in 1985 kreeg elke school zo de opdracht iets te maken over
een van de thema's van de voorafgaande boekenwerken. De bibliotheek legt
dan een groot aantal boeken bij de kindertekeningen - via een boek komen
de | |
| |
kinderen dan van het ene naar het andere avontuur.
In 1985 hadden we een dia-serie en een musical die speciaal voor de
gelegenheid gemaakt was. Dit jaar 1986 hebben we een
boekenganzen-bordspel gemaakt in twee versies: een voor klas 2 en 3 en
moeilijker voor klas 4, 5 en 6. We hebben honderd vakjes gemaakt die
door de hele jeugdbibliotheek verspreid zijn. De kinderen gooien met een
dobbelsteen, net als bij het ganzenbord en gaan dan naar het hokje
ergens in de bibliotheek. Bij bepaalde vakjes moeten de kinderen vragen
beantwoorden over de bibliotheek en zijn regels of over auteurs en
lezers in het algemeen. Spelenderwijs leren we de kinderen zo de
bibliotheek gebruiken.
Op de tentoonstelling laten we ons boekenbezit zien. We proberen een
doorsnee te tonen van onze collectie. Ook besteden we veel aandacht aan
de nieuwe aanwinsten, zoals ‘pop up’ (uitklapbare) boeken en een genre
als waarin kinderen de volgorde waarin ze een boek lezen zelf kunnen
bepalen door middel van opdrachten en antwoorden op vragen als: denk je
dat het zo verder gaat, zoek dan bladzijde .... op! Zulke boeken zijn
een beetje te vergelijken met de computerspelletjes; afhankelijk van de
mogelijkheden die het kind zelf ziet leest het verder en komt tot zijn
eigen variant van het verhaal. Zulk soort boeken wordt met name in de
Verenigde Staten heel populair. Op zo'n manier ben je echt aan het
avonturieren met een boek waarin je tot steeds andere conclusies komt.
We promoten dus bepaalde boeken tijdens de rondleiding. Na zo'n
tentoonstelling kun je merken dat die boeken ook veel vaker worden
uitgeleend.
Altijd besteden we veel aandacht aan Caraïbische boeken uit de regio,
omdat we geen eigen lokale auteurs hebben, anders zouden we die
natuurlijk uitnodigen. Samen met de nieuwe Van Dorp boekwinkel brengen
we deze keer de vierdelige serie Tales of the
Caribbean (uitgegeven door Ginn & Company in England) onder
de aandacht. Dat zijn extra leesboekjes bij een Engelse lees/taalmethode
die hier op school gebruikt wordt en die veel stof uit allerlei
culturen opneemt en waarvan prof. Figueroa pedagogisch adviseur is.
We geven dit jaar geen speciaal boek uit, maar wel weer de traditionele
boekenweekkrant die gratis verspreid wordt omdat niemand in het verleden
deze wilde kopen. Daarin staan gegevens over onze bibliotheek, over het
programma en het thema van de boekenweek, een aantal recensies van
boeken over dat thema en verder een groot aantal bijdragen van veel
kinderen, in de vorm van tekeningen, korte opstellen en gedichten. De
krant is nagenoeg geheel in het Engels en bestaat gewoonlijk uit zo'n
twintig pagina's op A-4 formaat laatste jaren zelfs in kleurendruk.
Gelukkig hebben we steeds weer voldoende sponsors uit het bedrijfsleven
en van culturele instanties, want voldoende geld is steeds een groot
probleem voor het verwezenlijken van boekenweekactiviteiten.
De week zal er als volgt uitzien. Zondags wordt de boekenweek officieel
geopend door de gezaghebber. Dan wordt ook de tentoonstelling in de
bibliotheek geopend en voeren we enkele stukjes op, we maken kennis met
het themalied van de week dat altijd door de voorzitster, Mevrouw J.S.
Fleming-Artsen geschreven wordt. Dat lied wordt de hele week door bij
alle gelegenheden gebruikt.
In de week bezoeken de diverse scholen 's ochtends de tentoonstelling en
spelen ze het ganzenbord. In de middaguren zijn er andere activiteiten.
Maandagmiddag is er een gedichtenwedstrijd voor de derde klassers,
waarbij van elke school een kind een gedicht voordraagt dat door de jury
beoordeeld wordt op originaliteit en voordracht.
| |
| |
De onderwijzer of iemand anders moet dat gedicht voor de gelegenheid
geschreven hebben. Dinsdagmiddag is er een voorleeswedstrijd voor vierde
klassers.
Woensdag is er poppenkast voor de kleintjes van de eerste en tweede klas,
een stuk dat speciaal gemaakt wordt door The Playhouse, een toneelgroep
van leerkrachten. Die maakt stukjes voor en door kinderen of ze voeren
zelf iets op. De professionele acteur Ian Valz uit Guyana doet hier al
een paar jaar workshops voor toneel; hij is in dienst van het Cultureel
Centrum en werkt met diverse groepen, ook van tieners.
Voor de zesde klassers wordt er op donderdagmiddag een speurtocht
gehouden, waarbij ook zijdelings weer lezen en het maken van een zin
e.d. te pas komen. Op diezelfde middag is er een andere activiteit voor
klas vijf, een quiz of het spellen van woorden of een vorm van toneel.
Vrijdagmiddag is de sluiting en reiken we de prijzen uit, waarbij de
hoogtepunten van de week nog weer herhaald worden: het winnende gedicht,
verhaal, enz. We hebben één jaar geprobeerd om het competitie-element te
verminderen maar dat werd ons niet in dank afgenomen. Men wil tegen
elkaar strijden en men wil prijzen voor de besten. In totaal nemen tien
lagere scholen met zo'n 2500 leerlingen aan de activiteiten deel. Dit
betreft alleen lagere scholen. Wat we voor de middelbare scholen moeten
doen weten we nog niet. Daar zijn we nog naar aan het zoeken.
We bereiken elke week alle lagere scholen die of bij ons in de
bibliotheek òf die we met de bibliobus bezoeken. Zo komen alle kinderen
het hele schooljaar door in aanraking met onze bibliotheek. Een klein
bezwaar daarbij is wel dat kinderen de bibliotheek associëren met
school; daarom is het in de vakantie hier wel erg stil. Heel wat mensen
hebben ons al gevraagd om in de vakantietijd wat voor de kinderen te
organiseren.
Leerlingen uit het voortgezet onderwijs, het Milton Peters College
bijvoorbeeld met zijn ongeveer duizend leerlingen, komen hier veel
huiswerk maken en gebruiken de bibliotheek als ontmoetingscentrum. Dat
geldt ook voor de Sint-Martin Academy, een Engelse highschool.
We adviseren en informeren de scholen wat we hebben aan boeken voor de
literatuurlijsten. Maar dat is echt een individuele zaak nog, bijv. op
initiatief van de leraren. Gericht doen we tot nu toe nog niets voor de
jeugd.
We laten leerlingen van mavo 's en huishoudscholen vooral de C-boeken
(12+) lezen: Miep Diekmann, Thea Beckman, Tonke Dragt en Jan Terlouw
worden steeds weer uitgeleend. Voor de havo - maar die is er ook nog
maar kort - hebben we tot nu toe nog geen gericht literatuur-beleid; de
contacten met de leraren van de school zijn nog gering. Maar de
individuele leerlingen komen hier natuurlijk wel voor hun documentatie
en het raadplegen van naslagwerken. Wat lokale onderwerpen betreft
houden we een knipselmap bij.
We zitten sinds 16 juni 1984 in ons nieuwe en ruime gebouw. Het eerste
jaar moesten we de hele zaak opzetten, het tweede jaar konden we de
basisactiviteiten goed vastleggen en nu zijn we aan het uitbouwen van
nieuwe initiatieven toe.
Omdat de lokale muziekhandel weinig diversiteit biedt, lenen we
muziekcassettes uit met klassieke muziek, jazz, pop, en vooral
Caraïbische en folkloristische muziek en musicals. We zijn begonnen met
het gesproken boek, een educatieve dia-serie en via de Arubaanse
filmotheek lenen we per jaar ook heel wat films van de rouleercollectie
uit. We beginnen nu ook met het opnemen van educatieve videofilms via
onze satelliet-ontvanger, maar dat gaat nog moeizaam door het gebrek aan
speciaal gekwalificeerd personeel. We zijn hier heel kleinschalig en
moeten alles gewoon zelf doen.
|
|