Ter introductie
‘.... u weet niets van mij, niets, alstublieft, luistert u naar
mijn geschiedenis, die ik ga vertellen ....’
Alioum Fantouré: Tussen de keerkringen
‘Zeg, moet je horen ....!’
Iemand vertelt zijn belevenissen aan een al of niet geïnteresseerde
luisteraar, die op het verhaal misschien ongelovig reageert - waarop het
verhaal nog wat spannender wordt gemaakt; of enthousiast - waarop de
verteller zijn geschiedenis nog een beetje aandikt.
Maar er wordt geluisterd. En dat merkt de verteller direct aan de reacties.
Zo gemakkelijk heeft een schrijver het niet. Die zit eenzaam aan een bureau
op een pen te kauwen of naar de schrijfmachine te staren. De auteur weet
helemaal niet hoe de eventuele lezer op het verhaal zal reageren.
Enthousiast? Zal het verhaal begrepen worden? Een auteur kan ook niets meer
corrigeren; zoals hij zijn geschiedenis eenmaal geschreven heeft, zo blijft
het er staan. Ook voor lezers die in andere landen en culturen leven of in
andere tijden als het verhaal een ‘blijvertje’ is.
Een Caraïbische auteur heeft het nog moeilijker, want die schrijft vaak niet
alleen voor lezers in eigen tijd en land, maar ook nog voor lezers die ver
daarbuiten wonen - in Nederland bijvoorbeeld - en in een andere taal dan die
thuis geleerd is.
Als een schrijver van de Antillen het Nederlands als voertaal voor zijn
verhalen kiest, weet hij dat hij met zijn eigen mensen communiceert in een
taal, die voor hen allebei aangeleerd is op school, als tweede taal.
Bovendien weet hij dat als hij in Nederland uitgegeven wordt en gelezen -
hij voor een vreemd publiek schrijft dat zijn land niet kent, voor mensen
die in een land wonen dat hijzelf misschien ook niet zo goed kent.
Als je iemand opbelt moet je nog wel eens vragen: ‘Met wie spreek ik’, als je
zijn naam niet hoort of zijn stem niet herkent.
Een schrijver is als hij uit een ander land, een andere cultuur en een andere
taal komt, soms nog moeilijker te herkennen. Daarom moet hij zich zeker
afvragen: ‘Met wie schrijf ik?’
Een lezer heeft misschien ook problemen met een ‘vreemd’ boek en vraagt zich
af:
‘Met wie lees ik?’
Literatuur is expressie van de schrijver, maar ook communicatie tussen lezer
en auteur als van vlees en bloed, en tussen lezer en mensen van papier, de
personen die in het boek optreden in hun doen, zeggen, denken, willen en
voelen. De rode draad die door dit hele boek loopt zou je kunnen omschrijven
als ‘talen naar expressie en communicatie’, een probleem waarop diverse
auteurs steeds weer terugkomen.
Uit de velerlei mogelijkheden die Caraïbische auteurs hebben, kiezen ze een
bepaalde (soort) taal waarin ze zichzelf kunnen zijn en zich emotioneel
kunnen uiten èn waarmee ze tot een lezerspubliek kunnen doordringen.
Hét dilemma van ex-koloniale
Derde-Wereld-auteurs is om zichzelf te zijn in eigen (ei)land èn het talen
naar begrip en waardering in die grote wereld daarbuiten.