krant dat enkele verwanten van werkende leden waren overleden; op 22 februari 1832 werd tijdens een formele vergadering de vereniging opgeheven en de baten- en lastenrekening opgemaakt, waaruit bleek dat de vereniging kennelijk eigendom van de ‘Heeren Leden Inteekenaren’ was.
De schouwburg bevondt zich op Scharloo. M.D. Teenstra schreef over een lang en smal, slordig gebouw. Men speelde Franstalige blijspelen uit het internationale repertoire, geen eigen stof. Er was nog geen eigen toneelliteratuur. Het was de gewoonte een langer stuk te laten volgen door een vrolijke toegift om de avond plezierig af te sluiten.
In 1844 was er sprake van een ‘Liefhebbery Tooneelgezelschap Nut en Genoegen’. Deze groep speelde in het Nederlands en gaf als eerste stuk een treurspel dat gevolgd werd door een kort blijspel. De groep leidde kennelijk slechts een kort bestaan. In de krant stonden advertenties voor drie voorstellingen, terwijl er toch wel degelijk sprake was van abonnementen - voor zo weinig opvoeringen?
Naast deze groep waren er nog enkele militaire toneelverenigingen. Was het toneel tot nu toe het domein van de geboren Curaçaoenaars geweest, uit de beroepsaanduiding (militairen) en de naam van de in de advertenties genoemde leiders, lijken we hier te maken te hebben met passanten, die hun vrije uren tijdens hun tijdelijke verblijf in de kolonie gebruikten om uit liefhebberij toneel te spelen.
Het zou tot 1860 duren eer de bekende J.J. Naar zijn voorstellingen begon met ‘La Sociedad Dramática de Aficionados’. Men keerde terug naar het oude motto van 1821 en speelde in het Spaans, de taal die intussen een belangrijke plaats op de Benedenwinden verworven had. Het werd al na een jaar stil rond de toneelgroep die zo enthousiast onthaald was. In 1862 vertrok Naar naar Bonaire en de zware pokkenepidemie van dat jaar zal er mede debet aan geweest zijn dat men niet in een schouwburg bij elkaar wilde komen. Bijna tien jaar later, in 1871, zou J.J. Naar met het dan door hem gebouwde en naar hem genoemde ‘Teatro Naar’ opnieuw van zich laten horen.
Een halve eeuw toneelgeschiedenis leert dat er sprake was van vier golven van activiteit, dat men zich in verenigingsverband organiseerde, dat men aanvankelijk in het Frans maar later ook in het Nederlands en Spaans speelde: de Antilliaanse toneelgeschiedenis is al vrijwel vanaf het begin multilinguaal. Speelde men aanvankelijk alleen blijspelen, later waagde men zich aan het tragische. Eigen toneelauteurs kwamen nog niet voor. Waar de gelegenheidspoëzie vooral