| |
| |
| |
11
‘Hallo! Ja? 't Is niet wáár!’
Tante Willemientje, die telefoonwacht had in Toeverlaats kantoortje, snakte naar adem. ‘Wel heb je van je leven,’ mompelde zij, terwijl ze de hoorn op een armlengte afstand van haar oor hield om even te kunnen bekomen.
‘Jawel, meneer?’ Zij hapte weer in het toestel. ‘Ja, daar spreekt u mee. Nee, u hebt niet verkeerd gedraaid. Ik ben alleen wat van m'n stuk, hee? 't Gebeurt niet alle dagen dat we -. Wat zegt u? Lieve help! Ja zeker, die jongen hoort hier bij het circus thuis, tenminste tot voor een dag of wat. Ja, ja, meneer, net zo u zegt. Ja, dat heeft hij gedaan. Uit een berichtje in de krant, zegt u? Dat is het werk van onze perschef, meneer.’
De hoorn werd weer even op een afstand gehouden en tante Willemientje, met nietsziende ogen strak op de kalender boven Toeverlaats bureau gericht, begon zich energiek koelte toe te wuiven met het bovenste programma van de stapel die daar lag. De stem in de telefoon sprak door, ook op deze afstand goed verstaanbaar.
‘Ach lieve help,’ zuchtte tante Willemientje weer. ‘'t Is me toch wat.’ En met de mond weer voor de microfoon: ‘Daar moet onze directeur van weten. Dat is mijn zwager, directeur Dettmayer, jawel, mijn zwager. Nee, de vader van de jongen werkt niet meer voor ons, die is naar Londen, maar over een of twee weken komt hij nog even terug. Dat zal me wat wezen. Ja, dan moet het maar zolang wachten. Na de voorstelling vanmiddag kunt u met de directeur spreken, jawel, dat is wel goed, ik ben de schoonzuster van de directeur, jawel. Ja, insgelijks. Goeiendag, meneer.’ En toen, nadat aan de andere kant het toestel op de haak was gehangen, prevelde zij nog eens verbouwereerd: ‘Goeiendag.’ En toen ongelovig: ‘Heb je ooit! Heb je ooit!’
Zij vloog naar de kleine spiegel, die Toeverlaat op de deur had gehangen, duwde met acht vingers haar krullen weer op
| |
| |
hun plaats en zei met een haarklemmetje tussen de lippen gekneld tegen haar spiegelbeeld: ‘Dat zal je nou altijd zien, van het een komt het ander.’
Zij sloeg haastig haar mantel om, want het tochtte in het Gebouw, en liep de gang op. Halverwege kwam zij de nieuwe kleine clown Hadrien tegen; hij liep met een peinzend gezicht van een druiventros te happen die bijna even groot was als zijn vierkante kop. In de piste voldeed hij uitstekend, maar een nummer maken als Nicolaas laatst had gemaakt, nee, zó was zijn entree toch bij lange na niet.
‘Bonjour, madame,’ groette Hadrien beleefd. Hadrien was het beleefdste mannetje dat er bestond. Maar ze zeiden dat hij de grote Claude compleet op de kop zat en er op timmerde met zijn kleine vuisten als Claude niet gehoorzaamde. De reus Claude had vroeger groentekisten gesjouwd in de Parijse hallen, Hadrien had hem ontdekt, had hem daar weggehaald, hem acrobatiek bijgebracht, tot clown opgeleid, een circus-artiest met een goede gage van hem gemaakt, maar nu eiste hij ook gehoorzaamheid. Je zou het de kleine Hadrien niet aanzien, als hij in de piste de geweldige Claude met zich liet sollen. En toch, en toch - ook in de piste was het tenslotte Hadrien die overwon en Claude die in het zand beet. Maar een nummer als Pozzo en zijn kleine hond, nee.
‘Vertel mij,’ zei Hadrien in het Frans, terwijl hij omhoog kijkend haar staande hield en haar een trosje druiven aanbood, ‘vertel mij hoe veel het monsieur Nicolaas heeft gekost die hond zo te trainen dat hij een vast nummer met hem kan maken.’
‘Vier dagen,’ antwoordde tante Willemientje in het Duits. ‘En veel worst.’
‘Veel worst, ja, ja,’ knikte de kleine Hadrien en zijn kop kwam vol rimpels te staan. ‘Maar Claude houdt niet van worst, Claude houdt van artisjokken en die heeft men hier niet.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Vier dagen,’ zei hij. ‘Maar een hond is intelligenter dan een mens. Tenminste wanneer die mens Claude heet. Tot ziens, madame.’ En hoffelijk hield hij de deur voor haar open, de kleine clown, die zelf op weg was naar de oude Schultze, die ziek was en aan wie hij de rest van deze druiven ging brengen, als ze tenminste voor die tijd
| |
| |
niet op waren. Schultze was hier zijn liefhebberij geworden, hij wilde Schultze tot gehoorzaamheid dwingen zoals hij Claude tot gehoorzaamheid had gebracht, hij wilde dat Schultze niet meer zou drinken, hij wilde de oude Schultze weer een nummer leren maken - o, ondergeschikt, maar dan toch een nummer. Hadrien was klein van stuk, oui, oui, maar groot van wil. Hij zou met leeuwen kunnen werken, als mensen hem niet nog meer interesseerden. Oui, oui. ‘Tot ziens, madame,’ zei hij nog eens.
Maar tante Willemientje hoorde hem niet meer.
Zij had haast, tante Willemientje. Toeverlaat was bij Richard in de directiewagen, wist zij. Maar voordat zij daarheen ging, moest zij naar de salonwagen om Isolde zo lang als telefoonwacht naar het kantoortje te sturen. Op het terrein sloeg de kou haar tegemoet. Uit bijna alle schoorstenen van het wagenpark kringelde de rook omhoog. Het wasgoed op de lijnen achter de wagens hing te verstijven. Het was maar gelukkig dat het niet zó koud was geweest toen Sjakie op die avond in het water was gesprongen. Och, och, die jongen - wat zou hij opkijken.
In de salonwagen van de Dettmayers stond de haard rood gloeiend. Het rook er naar koffie en boenwas en een nieuwe cocosmat. Vera, Isoldes moeder, die naar Willemientjes smaak niet genoeg liefde voor het circus had, omdat zij nooit meer naar het werk in de piste ging kijken sinds zij zelf te dik en te oud was geworden om er op te treden, zat te naaien aan rode balletschoentjes voor Isolde. Zij was kwaad, want de naald wilde niet zoals zij wilde. Isolde, die met één oog toekeek, zat met het andere oog in haar aardrijkskundeboek te studeren, toen tante Willemientje binnenkwam.
‘Kind, wil jij gauw de telefoonwacht in Toeverlaats kantoortje van me overnemen? Ik moet naar de directiewagen met een gewichtige boodschap.’
Het was tante Willemientjes bedoeling haar schoonzuster Vera nieuwsgierig te laten worden zonder haar wijzer te maken. Het ging niet altijd even goed tussen Vera en Willemientje, en Richard moest wel eens met de vuist op tafel slaan en roepen van: ‘Nou is het uit!’
Vera, die Willemientje langer kende dan vandaag, vroeg
| |
| |
niets, maar haar gezicht werd nog roder. Met inspanning van al haar krachten prikte zij de naald door het stijve goedje.
‘Zo, zo,’ zei tante Willemientje, ‘een nieuwe cocosmat. Was die andere niet goed genoeg meer?’
Isolde was al bij de deur met haar windjak aan. Fijn, in meneer Toeverlaats kantoortje kon ze lekker doen wat ze wou. Tante Willemientje mocht voor haar part lang wegblijven met haar gewichtige boodschap. ‘Je vergeet je boek,’ zei tante Willemientje, ‘en morgen overhoor ik je heel Duitsland.’
Isolde pakte het boek van de tafel en dacht: ‘Duitsland ken ik lekker al lang, ik ga een brief aan Roos schrijven.’
‘Zo'n kind toch,’ zei haar moeder hoofdschuddend, toen Isolde de deur uit was. ‘Nu heeft zij zich in het hoofd gezet dat ze liever slangemens wil worden dan parforce-rijdster. Richard is razend. Wat was dat voor boodschap, zei je?’ Nu had zij het toch gevraagd en zij beet zich op de tong van ergernis.
Tante Willemientje zegevierde glimlachend. ‘Ik moet eerst de directie op de hoogte brengen,’ zei ze met een laatste blik op de nieuwe cocosmat.
In de directiewagen zaten Richard en Toeverlaat een hele stapel papieren door te werken. De directeur keek verstoord op bij Willemientjes binnenkomst. ‘Ik wil hier niet voor wissewasjes worden lastig gevallen,’ beet hij haar toe.
Maar tante Willemientje wist dat zij een geweldige pijl op de boog had.
‘Zojuist was de Dierenbescherming aan de telefoon,’ zei ze. ‘Ik heb de boodschap maar aangenomen.’
‘Wie? Wat! Dierenbescherming!’ blafte de directeur. ‘Wat wil die Dierenbescherming?’ Hij was opgesprongen en zijn kop liep paars aan. De Dierenbescherming werkte op hem als een rode lap op een stier. Circusmensen en dierenbeschermers begrijpen elkaar niet altijd goed, dat is nu eenmaal zo. ‘Toe dan, mens!’ bulderde hij, toen tante Willemientje nog steeds triomfantelijk bleef zwijgen om van deze uitwerking van haar woorden te genieten.
‘Beste man,’ zei ze, ‘wind je niet zo op. Ze komen je deze keer niets verwijten. Integendeel. Ze willen aan Sjakie Nico- | |
| |
laas een médaille uitreiken, omdat hij een hondje uit het water heeft gehaald. Ik heb 'm gezegd: man, dat is voor ons, circusmensen, niks ongewoons, wij zorgen goed voor alle dieren. Maar als jullie een médaille willen uitreiken, moet je het niet laten, de jongen zal er groots op zijn. Nou ja, precies zo heb ik het niet gezegd, maar daar kwam het in m'n gedachten toch op neer. En dat kun jij, Richard, ze dan nog eens fijntjes vertellen als ze bij die gelegenheid hier komen.’
‘Hier komen, hier komen,’ sputterde Dettmayer, terwijl hij driftig de stapel papieren op de tafel opzij schoof. ‘Wat moeten die lui hier?’ Woedend schopte hij zijn stoel achteruit, driftig beukte zijn hand op het tafelblad. ‘Verlaat, je bent mijn getuige, wat heeft een van die zijen kwasten laatst weer in de krant geschreven over de slechte behandeling die onze dieren zogenaamd genieten? Het is een schande, zoals die lui weten te praten over dingen waar ze nog minder van weten dan een driejarig artiestekind in een van onze wagens! Slechte behandeling! Je moet Gabriël aan zijn leeuwen komen! En de paarden - zijn de paarden niet mijn oogappels? En als je Katinka het werk in de piste zou afnemen, zou ze subiet wegkwijnen. 't Is de hemel geklaagd zoals die lui de zaak weten voor te stellen: alsof we onze dieren met de zweep regeren! Mishandeling - dat woord durven ze in d'r mond nemen! Zou je ze niet?! Verlaat, zeg dan toch wat, man! Je mag dan wel altijd met cijfertjes zitten te mieren, maar je bent toch een circusman in hart en nieren. Jou moet het toch ook wit gloeiend voor de ogen worden, als...’
‘Meneer Dettmayer, als u gaat zitten, zal ik u zeggen wat ik ervan denk. Ik heb alle achting voor de Dierenbescherming, dat heb ik, en dat ze zich wel eens vergissen is menselijk. Geven wij ze genoeg voorlichting? Als die lui bij u in de tent komen, zou u liefst aan Tinus en Karel zeggen: gooi ze d'r uit! Nee, meneer Dettmayer, laat hen in de stallen komen, laat hun zien hoe er gewerkt wordt. Kortgeleden hebben twee grote circuslui van de Dierenbescherming in Berlijn onderscheidingen gekregen - erelid zijn ze zelfs geworden. U hebt er toen om gelachen, wat geven wij om die poespas, zei u, wij geven om onze dieren! Maar ik zeg u: het is belangrijk. Als straks die heren-van-hier bij ons aankomen en Sjakie Nicolaas willen
| |
| |
huldigen voor zijn goede daad - allee, laat ze begaan. Nee, meer dan dat, maak er een feest van, laat het iets bijzonders zijn. De perschef kan er een aardig berichtje van geven en de kranten kunnen kiekjes komen maken. circusjongen gehuldigd als grote dierenvriend! Dat doet wat, meneer Dettmayer. En die dierenlui en de circusmensen kunnen elkaar een beetje beter leren begrijpen.’
Toeverlaat, die anders de rust in persoon was, had zich nu toch ook een beetje opgewonden. Hij zág er werkelijk wat in. ‘Maakt u er een mooie kerstmatinee van,’ zei hij, terwijl hij haastig iets op een stuk papier begon te krabbelen.
‘Dan kan Nicolaas er niet bij zijn,’ wierp tante Willemientje tegen. ‘Die komt alleen eind volgende week een paar dagen over.’
‘Hoe zijn eigenlijk de laatste berichten over Sjakie?’ vroeg de directeur, die op dit ogenblik graag over wat anders praatte.
‘Best,’ zei Toeverlaat kort, ‘heel best.’
Zou hij vertellen hoe hij gisteren een uur lang bij Sjakies bed had gezeten? En hoe hij de jongen bijna ziek van verlangen had gevonden, verlangen naar het leven in een wagen tussen de andere wagens, verlangen naar de dieren in de stallen, naar het zoetige luchtje van schmink gemengd met de pittige ammoniakgeur van stalmest, naar de geluiden van het circus en de lichten, de schemering tijdens de ochtendrepetitie, het klatergoud tijdens de voorstelling.
‘Dat is hier alles,’ had Sjakie gezegd, wijzend op de vluchten duiven boven de daken aan de overkant, ‘mooi is het wel, maar verder is er niks. Ze zeggen dat ik bijna beter ben, dat ik alleen maar flink moet aansterken, ik moet van moeder rauwe biefstuk eten en levertraan drinken, maar zolang ik de straat niet op mag om naar het circus te gaan, word ik niet beter, heb ik gezegd. Ik ga hier dood in deze dooie straat, heb ik gezegd, met al die dooie mensen en al die dooie dingen. En niks om te ruiken en te zien, en niks om te doen... Wie helpt kapitein Gabriël nou met de welpen?’
‘Ik geloof, dat Lucio Gariboldi dat nu doet,’ had hij geantwoord, maar het gezicht van Sjakie ziende had hij er gauw aan toegevoegd: ‘Dat gaat niet goed, geloof ik.’
‘Nogal wiedes dat ik het beter deed,’ vond Sjakie. ‘Waar- | |
| |
om heeft-ie Henri van het springnummer niet genomen?’
‘Henri heeft zijn pols gebroken. Albert had kiespijn en heeft een fout gemaakt. Toen is Henri gevallen.’
‘O,’ zei Sjakie.
Het was beroerd, maar in het circus gebeuren zulke dingen nu eenmaal, niemand die het tragisch neemt, zolang je niet voor altijd wordt uitgerangeerd.
‘Wat heb jij zo al in bed gedaan?’ had meneer Toeverlaat gevraagd.
Met verveelde stem had Sjakie geantwoord: ‘O, een paar tricks met touwtjes en erwten geoefend. En met stuiters tussen m'n tenen. En wat gelezen - twee van die Franse boekjes met veel plaatjes, kinderspul. Als ik straks echt naar school moet,’ zei hij kwaad, ‘wil ik niet voor Piet Sn... in de klas zitten.’
‘Hoe staat het met je rekenwerk?’ had hij gevraagd.
‘Stomvervelende sommen staan er in dat boekje,’ zuchtte Sjakie, ‘geef mij dan maar liever die vraagstukjes van u: hoeveel kilo haring eten drie zeeleeuwen in een jaar, als de oudste 12 kilo per dag krijgt, de tweede zeven achtste eet van de oudste en de derde vier vijfde van de tweede. Kun je tenminste nog eens lachen. Hebt u wel eens beesten in de piste zien werken die zo veel lol hebben als zeeleeuwen?’
Sjakie had al zijn kleine rattetanden bloot gelachen bij de herinnering aan Sayers zeeleeuwen, die een jaar geleden bij Dettmayer hadden gewerkt.
‘Ik ben toch blij te merken dat je nog lachen kunt,’ had Toeverlaat gezegd.
‘Dat komt omdat u er nu bent,’ antwoordde Sjakie. ‘U ruikt naar het circus. Maar anders knies ik me hier dood.’ En hij had zich met een zucht achterover op de kussens laten vallen.
En nu informeerde de directeur naar Sjakies gezondheid. Dat was natuurlijk om niet onmiddellijk te behoeven antwoorden op wat hij, Toeverlaat, had voorgesteld in zake die Dierenbescherming. Toch kreeg hij hem wel zo ver, als hij het voorzichtig aanpakte. Dan toch nog maar even op Sjakie doorgaan:
‘Och ja, het gaat met die jongen best goed, maar hij voelt
| |
| |
zich niet gelukkig. Dat wonen in zo'n doodgewone straat is niets gedaan voor dat joch, dat zijn leven lang niets anders heeft gekend dan beweging en omgang met dieren en artiesten. Hij is nu aan de beterende hand, maar hij komt om zo te zeggen niet over het dooie punt heen, een hap circuslucht zou hem goed doen. Zo gauw hij kan, moeten we hem hier halen - de jongen heeft gewoon heimwee.’
‘Maar ik kan niet alle kinderen van artiesten, die bij ons hebben gewerkt, hier gaan vertroetelen,’ antwoordde de directeur bars.
‘Maar Sjakie Nicolaas wel,’ zei tante Willemientje. ‘Sjakie heeft bij ieder een streepje voor, is 't niet zo, Verlaat?’
‘Houd je er buiten,’ zei haar zwager.
‘Beste man,’ zei tante Willemientje, ‘je kunt hoog of laag springen, maar als je verstandig bent, doe je wat Toeverlaat je zegt. Haal die jongen hier en maak van die huldiging door de Dierenbescherming een mooie matinee. Voel je niet dat er wat inzit, Richard?’
Jawel, hij voelde wel dat er iets inzat, maar hoe kon hij dat nu toegeven, waar zijn administrateur en zijn schoonzuster met die lui onder een hoedje speelden?
‘Vlieg op!’ zei hij. ‘Ik heb andere dingen aan mijn hoofd. Er is een brief van de agent uit Brussel gekomen dat het nieuwe trapezenummer niet kan komen. Dat is contract-breuk!’
Isolde, op het kantoortje van meneer Toeverlaat, schreef in koortsachtige haast een brief aan Roos. Het was alsof zij het stompje potlood, dat zij met moeite tussen de vingers hield, wilde opschrijven voordat tante Willemientje terugkwam. O, de heerlijkheid van eens alleen te zijn! In de wagen was je nooit alleen - altijd keek wel iemand je op de vingers bij alles wat je deed.
‘Lieve Roosje,’ stond er al, ‘ik zit hier in Toeverlaats kantoortje omdat ik de wacht moet houden bij de telefoon. Tante Willemientje is als een kip die een ei moet leggen naar vader gehold. Het was een gewichtige boodschap zei ze. Wat zou dat nu weer zijn? Er is ook altijd iets. Als jullie wagen niet uitbrandt, zijn er ratten in de stal. En als er geen ratten in de stal zijn, doet die ouwe Schultze iets stoms. En als Schultze niet
| |
| |
iets stoms doet, springt Sjakie in het water. En als Sjakie niet in het water springt verliest hij je vaders koffertje... O nee, dat is niet waar, want hij verloor het koffertje juist omdat hij in het water was gesprongen. Maar nou is er dus wéér wat. En ondertussen is je vader een ster geworden, zegt moeder. Dat is een van de weinige dingen waar zij en tante Willemientje het over eens zijn. Bertrand Nicolaas is een ster geworden, zeggen ze. Dat is nou eigenlijk gekomen doordat Sjakie dat koffertje heeft verloren. Hij heeft toen m'n hele bloesje bedorven door die natte hond in mijn armen te douwen, maar ik heb het er best voor over, hoor Roos. Ik vind het fijn voor jullie en voor Sjakie helemaal. Het is gek, want die Sjakie is natuurlijk een jongetje van niks, maar toch vind ik hem reuze. Als je mij nou zou laten kiezen tussen Hans van de spreekstalmeester en Sjakie, zou ik Sjakie kiezen. Dat zeg ik echt niet omdat hij jouw broer is, hoor, of omdat hij zo ziek is geweest. Dat zou natuurlijk wel kunnen, hè, want iemand die zo ziek is, is reuze interessant. In elk geval heb ik twee gulden gespaard om sinaasappels voor hem te kopen, maar als hij liever drop heeft moet hij het zeggen. En dan moet jij niet zo wijzig gaan doen en zeggen dat sinaasappels gezonder zijn, want drop is ook gezond, dat heb ik zelf gelezen in een boek. Als jij -’
Zo ver was Isolde gekomen, toen tante Willemientje weer kwam binnenstuiven.
‘Kind, ik zal het jou maar zeggen,’ zei ze meteen, terwijl ze haar haren voor het spiegeltje weer even op orde bracht, ‘maar de Dierenbescherming wil Sjakie Nicolaas een médaille geven. Omdat hij een hond uit het water heeft gered - zo iets vinden ze daar bijzonder. Het is nog een geheim, alleen de directie is op de hoogte, maar ik dacht zo: als je vader eens een woordje mocht laten vallen, breng hem dan eens op het idee dat hij er een extra feestelijke voorstelling van zou kunnen maken - en dan een berichtje aan de pers - zowat valt er in als boter. En voor Sjakie zou het ook een leuke afleiding zijn na alle narigheid die hij de laatste tijd heeft gehad.’ Ziezo, haar kapsel was weer op orde, en nog een beetje hijgend draaide zij zich om. ‘Zeg, en waar was die nieuwe cocosmat in jullie wagen nou voor nodig? Was die oude niet goed genoeg meer?’
| |
| |
‘Ik heb er een inktfles over uitgegooid,’ antwoordde Isolde naar waarheid, maar in haar hart dacht ze: als ik het niet had gedaan, zou ik het óók zeggen. Waar bemoeit ze zich altijd mee?
De zaak was dat tante Willemientje in het winterseizoen nooit genoeg werk onder handen had; in de zomer, op toernee, was het wat anders, dan zat ze in de kassawagen en had druk werk met de verkoop van entreebiljetten en alles wat daarmee te maken had. Maar nu - Isolde moest denken aan die pakken, die ze voor de jongens Nicolaas had genaaid, die arme Eric en Louis liepen er nog mee. Maar dat Sjakie nu een médaille zou krijgen! En nog wel van de Dierenbescherming. Daar zou je vader over horen onder het eten - tussen elke twee happen zou hij wat over de Dierenbescherming te zeggen hebben, maar dat was niet eerlijk, want nou, soms zag je hoe dieren behandeld werden, om te ijzen gewoon, je hart draaide er bij om. Als je 's zomers met het circus langs de weg zat, zag je heel wat. En zoals sommige lui hun paarden lieten werken en 's nachts in een veel te koude wei lieten staan en zoals ze soms schapen en varkens en kippen beetpakten en vervoerden. En als daar geen dierenbescherming tegen optrad, nou! En vader was trouwens de eerste om woest te worden als hij zag dat een dier mishandeld werd, vooral een paard - daar kon hij gewoon om staan huilen en dan zou je niet denken dat hij tegen mensen soms zo'n geweldige driftkop kon zijn. Wat dat betreft, nou, als vader zelf niet op het idee kwam van een bijzondere voorstelling ter ere van Sjakie's médaille, dan durfde zij er niet over beginnen, hoor!
‘Maar mondje dicht, kind,’ zei tante Willemientje nog, toen Isolde de deur uitging, met haar hand veilig op de brief voor Roos, diep in haar zak.
‘Ja, tante,’ zei Isolde, maar haar vingers omknelden al het stompje potlood. Je kon met je mond dicht uitstekend schrijven, vooral aan je beste vriendin, want geheimen hebben voor je beste vriendin, dat was gemeen, gewoon gemeen.
Toen Roos die avond de brief kreeg, die Hans van de spreekstalmeester zo vriendelijk was geweest te bezorgen, was zij de eerste die het geheim werkelijk kon bewaren. Zij keek er Sjakie wel op aan, zoals hij daar witjes rechtop in bed zat en
| |
| |
verveeld las uit een boekje, dat hem niet interesseerde.
‘Ik moet vanavond een les leren over zoutwinning,’ zei Roos, om vooral niet te doen alsof er iets bijzonders in die brief had gestaan.
‘Zoutwinning,’ schamperde Sjakie, ‘zoutwinning. Je leert nogal wat moois op die school! Hebben zij wel eens die hoopies zout gezien, die je uit de roskam klopt nadat je een paard hebt gepoetst? Wedden van niet? Zulke lui weten van niks.’
‘Jij zeker wel,’ zei Roos, maar zij werd niet kwaad, omdat zij werkelijk zo akelig veel wijzer was dan Sjakie. Je moest eens weten, jongetje, dacht zij in haar hart vermaakt, je moest eens weten voor wat bijzonders ze jou aanzien omdat je een hondje uit het water hebt gehaald. Maar in werkelijkheid ben je nog maar een klein eigenwijs knulletje, dat zich een heleboel onpractische dingen in het hoofd haalt.
Tja, zoals nou weer dat plan dat hij gisteren had geopperd, om - zo slap op de benen als hij nog was - maar weer meteen te gaan oefenen. Hij maakte in bed een handstand tot hij paars zag - je zag zijn halsslagaders donkerblauw opzwellen, en de klets die moeder hem vanmiddag op zijn broek had gegeven, was dubbel en dwars verdiend.
‘Zo beleef ik tenminste nog wat!’ had Sjakie gekrijst. ‘Ik ga hier dood van verveling.’
‘Van onder naar boven is de wereld nieks mooier,’ had moeder geantwoord en zij had hem zijn yoghurt met sinaasappelsap laten opdrinken.
En nou wilde Isolde hem sinaasappelen geven! Je hoefde niet eens te vragen of hij liever drop had. Nou ja, drop of sinaasappels, wat deed het er nog allemaal toe, nu Sjakie een médaille kreeg - helemaal officieel, een echte médaille wegens moedig gedrag en liefde voor het dier. Nou ja, die liefde voor het dier was natuurlijk niks bijzonders, dat sprak vanzelf, en wat die moed betreft, daarvan zag je in het circus wel eens sterkere staaltjes. Maar het was toch leuk van die Dierenbescherming en Sjakie zou er de dag van zijn leven door hebben. Kijk 'm nou eens mopperig dat boekje dichtslaan. Wedden dat hij nu weer met zijn tenen ging spelen? Nou ja, spelen, spelen - hij oefende een trick en lang geen gemakkelijke, met acht stuiters die hij met zijn voeten opgooide en tussen
| |
| |
zijn tenen opving, en als het mislukte werd hij reuze kwaad.
Als er nou maar weer eens een brief van vader kwam! Na elke brief van vader was hij tenminste voor een uurtje uitgelaten blij, dan wist hij weer hoe het nu met Pozzo ging en met Spetter, zoals vader de kleine slimme hond had genoemd die zo voortreffelijk zijn nummer maakte, maar hij verlangde te veel om blij te kunnen blijven. Nee, het was wel duidelijk dat Sjakie het circusleven niet kon missen - hij was niet ziek meer en toch werd hij niet beter, maar als je hem tussen de paarden zette of bij Katinka en Aïda, dan zou je eens wat zien.
Ik schrijf een brief aan de directeur, dacht Roos kordaat, ik vraag gewoon of Sjakie elke morgen bij de repetities mag komen zitten, en voordat je het weet, scharrelt hij dan natuurlijk ook in de stallen rond. Je zult zien hoe gauw hij dan aansterkt. Dat is veel beter dan biefstuk en eieren waar hij maar drenzig van wordt.
Als Roos zich voornam iets te doen, dan deed ze het ook. Dus diezelfde avond nog ging er een brief weg.
‘Seit die Zjakkie weer hier bij oens roend sjarrelt, sie je hem elke dag diekker worden,’ zei de vrouw van kapelmeester Hoffmann tegen de oude Hagedoorn, die samen met haar aan de bakkerskar stond om zijn panbroodje te kopen.
‘Goed doorbakken, alsjeblieft, bakker,’ zei Hagedoorn. ‘Ja, Frau Hoffmann, dat is geen wonder. Alle vrouwen hier mesten hem vet en alle mannen kloppen hem op z'n rug. Rose Marie en Frieda hinniken als ze hem zien, Katinka zet hem op haar kop en Isolde heeft haar vader gevraagd of Sjakie samen met haar in de piste mag oefenen. Als een jongen daarvan niet aansterkt, dan weet ik het niet!’ Oom Hagedoorn schudde van het lachen, zo veel plezier had hij er in. Gisteren was de jongen een jockey-costuum komen passen - in de zevende hemel was hij - hij mocht op Frieda een nummertje maken, had de directeur gezegd, zomaar voor de aardigheid tijdens een middagvoorstelling op een van de twee dagen waarop Nicolaas uit Londen terug zou zijn.
‘Als verrassing voor je vader,’ had meneer Dettmayer gezegd.
Sjakie glom. ‘Vader slaat achterover,’ had hij voorspeld.
| |
| |
Ik weet niet wie er die middag achterover zal slaan, had oom Hagedoorn gedacht, toen Sjakie het hem stralend vertelde. Nou, maar die jongen kreeg een jockey-costuum van 'm, om van te watertanden!
Terwijl de oude man met het goed doorbakken panbroodje naar zijn wagen liep, ontmoette hij madame Gabriël die met een doos vol slagroomsoezen voorzichtig het terrein overstak.
‘Zeker voor Sjakie,’ grinnikte hij.
‘Die joengen moet doch goed beigevoed worden,’ verzekerde madame Gabriël met nadruk. ‘Ubrigens helpt dat kiend mij ook weer elke dag mit de joenge welpen, sowat soll doch beloond worden.’
De jonge leeuwtjes waren zo gegroeid dat ze naar een aparte kooiwagen waren overgebracht, die nu door Sjakie veel beter werd schoongehouden dan door Lucio Gariboldi die een dag of wat had geholpen.
‘Over drie dagen is zijn grote dag,’ zei de oude Hagedoorn, ‘wat zal die jongen staan te kijken!’
‘Zjakkie heb 'et verdiend,’ zei madame Gabriël vol overtuiging. ‘So veel sorgen als die joengen sich diese Herbst gemacht heb, sowat is niet heilzaam voor een joeng kiend. Hij moet nu lachen kunnen en blij zijn. En eten, viel, viel eten.’
Nou, dat deed hij, daar was de oude Hagedoorn heel gerust op. Isolde had hem gisteren nog verteld dat Sjakie zich naar zijn eigen zeggen te pletter at. In elke wagen werden lekkere hapjes voor hem bewaard en als de vrouw van de leeuwentemmer niet wat extra's voor hem had, dan bakte tante Willemientje wel flensjes voor hem met eieren in het beslag en met veel suiker en kaneel, en bij de Marinella's kon hij altijd komen om noten en rozijnen die daar in de wagen de laatste tijd bij bakken klaar stonden om de ouwe Schultze van het roken en drinken af te helpen. Arr Aganda leerde hem sambal en paprika en gepeperde groenten eten en meneer Castel zette hem elke morgen, voordat hij mocht helpen olifanten poetsen, een groot bord havermout voor, met een klont boter als een kleine kindervuist.
‘Als Sjakie niet oppast, barst hij straks nog,’ schreef Isolde aan Roos Nicolaas. ‘Maar je kan wel merken dat hij sterker wordt, want hij springt nou alweer met evenveel gemak op
| |
| |
Frieda's rug als een paar weken terug. Hij gaat zich alleen te veel verbeelden, omdat iedereen zich met hem bemoeit natuurlijk, maar Tinus zegt dat het wel weer afslijt en dat is dan maar goed ook. Tinus heeft hem vanochtend een flinke uitbrander gegeven, dat is beter dan slagroom en flenzen, zei hij en daar heeft hij vast gelijk in, want het zou zonde zijn als zo'n jongen als Sjakie stinkend verwaand werd. Van die médaille vind ik nou ook eigenlijk niet meer zo goed voor hem, maar ja daar doe je nou niks meer tegen. Hou je maar vast, Roos, op de matineezaterdag, want dan zie je Sjakie zwellen als een kikker. Tante Willemientje zal zorgen voor goeie plaatsen voor jullie allemaal, gek zal dat zijn om je vader nou in een loge en niet in de piste te zien en met zijn gewone gezicht, de mensen zullen hem vast nooit herkennen. Moet je luisteren, als je...’ hier hield de brief op, want als vele andere brieven van Isolde aan Roos had ook deze geen eind gekregen, maar dat deerde de meisjes niet en Hans van de spreekstalmeester bracht de brieven - die van Roos waren natuurlijk wél altijd af - trouw heen en weer; hij vond die wandeling langs het water prettig, zei hij, en misschien vond hij het nog prettiger even met Roos te babbelen. Het wás babbelen, ook al noemde Roos het met een gewichtig gezicht ‘praten’.
Isolde kreeg gelijk dat niemand in vader Nicolaas de clown Pozzo herkende, toen hij op die feestelijke zaterdagmiddagvoorstelling met zijn vrouw en kinderen - ja, behalve Sjakie natuurlijk - in een van de loges plaats nam.
Sjakie stond in zijn jockey-costuum achter het rode gordijn te kijken en voelde zijn oren warm worden toen hij hen allemaal daar zo zag. Roos had een nieuwe jurk aan en Eric en Louis hadden hun haren met water geplakt. Vader keek net als een gewone meneer in het programma en moeder frunnikte aan haar jurk en zag er geweldig uit.
‘Nou, jongen, sta je nog niet te trappelen van zenuwen?’ vroeg de directeur hem, die door de ruitergang kwam aanlopen om eens te kijken hoe ‘de tent’ zich vulde.
‘Ja, meneer Dettmayer. Nee, meneer Dettmayer,’ brabbelde Sjakie verward.
‘Hoor eens, knaap, als jij niet knapt van de zenuwen, dan ben je geen goed artiest-in-de-dop, begrepen? Je behoort het
| |
| |
gevoel te hebben dat er ijskoud water langs je rug druipt en dat je voetzolen prikkelen alsof ze op heet zand staan, begrepen?’
‘Ja, meneer Dettmayer.’
Toen het fluitje voor het eerste nummer ging en de openingsfanfare schalde en de zwarte Friezen in een suizende luchtstroom en met zwiepende staarten langs hem heen draafden, voelde Sjakie werkelijk een ijskoude huivering langs zijn ruggegraat kruipen.
Straks, straks kwam zijn nummer.
Het duurde lang, het duurde eigenlijk onverdragelijk lang, al die nummers die hij wel kon dromen en die nu twee maal zo veel tijd in beslag leken te nemen als anders, ondanks het snelle tempo waarin werd gewerkt. En dan de pauze. Aan de pauze kwam helemaal geen eind. De pauze duurde een eeuwigheid.
Eindelijk, eindelijk was het zo ver.
Frieda stond klaar achter het rode gordijn. Tinus, die haar hield, wenste hem het beste. De directeur stond al in het midden van de piste. Daar klonk de galop. De chambrière klapte. Frieda rende naar binnen. En nu - nu was het zijn beurt.
En daar ging hij.
Als in een droom werkte hij alles af. Hij sprong en stond en wipte en knielde op Frieda's rug - nu de hoepels - nu het springtouw - kijken moest hij, kijken naar het publiek - maar hij zag niets - het was één warrige draaiende zee van rose gezichten, hij herkende niets en niemand - ergens zaten vader en moeder, hij wist niet meer waar - de enige werkelijkheid was Frieda's deinende rug - de muziek klonk ver af, het zachte klappen van de chambrière was een vertrouwd geluid, maar leek geen verband te houden met wat hij deed - opeens, voordat hij het besefte, had hij zijn nummer afgewerkt, hij was al van het paard gegleden en maakte zijn compliment, en daar barstte het applaus los.
Het applaus hield even plotseling weer op, want er stapte een meneer in de piste, een onbekende. Kapelmeester Hoffmann had met opgeheven arm zijn orkest het zwijgen opgelegd en de directeur trad achteruit tot voor het rode gordijn. Sjakie stond daar plotseling alleen en voor hem stond de vreemde heer.
| |
| |
| |
| |
‘Sjaak Nicolaas,’ zei de meneer met een duidelijke stem - tenminste erg duidelijk voor Sjakie, want die schrok zich dood -, ‘ik spreek jou hier toe namens de plaatselijke afdeling van de Nederlandse Bond voor Dierenbescherming. Nog nooit heeft in dit land een bestuurslid van deze Bond een officiele daad verricht in de piste van een circus. Des te trotser kun je zijn, dat...’
Bij het woordje ‘trots’ stootte Isolde Dettmayer Roos Nicolaas aan. ‘Nou zal je het hebben,’ fluisterde ze. ‘Zie je hem zwellen?’
Maar och, het leek dan misschien wel op zwellen, omdat hij zo pioenrood werd, maar in werkelijkheid voelde Sjakie zijn benen onder zich beven en toen hij - na de toespraak - met een ver uitgestoken hand de meneer bedankte voor de médaille, die hij had gekregen, had hij het gevoel dat hij zijn arm uitstrekte in een soort niemandsland; zijn hand, die geschud werd, was heel ver en heel klein, en het applaus dat aan alle kanten nu voor de tweede maal losbarstte, was als een suizen en kloppen in zijn oren.
Hij stond daar nog steeds in het midden van de piste, in het felle licht van de schijnwerpers zoals hij al zo dikwijls had verlangd, maar zo heel heerlijk als hij altijd had gedacht was het nu toch niet. De directeur kwam zijn hand schudden en de spreekstalmeester kwam zijn hand schudden en iedereen kwam zijn hand schudden en ondertussen gluurde hij schuin omhoog naar de loge en daar zaten moeder en Roos te wuiven, maar vader was er niet meer en Eric en Louis zaten als malloten te klappen, idioot overdreven natuurlijk.
Maar nu was opeens vader in de piste. Hij stond naast hem en sloeg een arm om hem heen en begon toen ook de hand van de dierenbeschermingsmeneer te schudden en hij bekeek de médaille die Sjakie had gekregen en toen vroeg hij iets aan de meneer en aan de directeur tegelijk, zodat die twee wel met elkaar moesten gaan praten, waar ze eerst blijkbaar niet veel zin in hadden gehad.
Alles werd weer gewoner nu vader er bij was. Sjakie voelde zijn knieën nog wel knikken, maar niet meer op een náre manier. Hij begon nu een beetje trillerig van blijdschap te worden, steeds meer - en steeds meer - en toen de muziek weer
| |
| |
begon te spelen en iedereen zich uit de piste terugtrok, toen begon er midden in zijn borst iets te zwellen - was dat zijn hart? Of was het een ander ding? Het zwol en het zwol en als Isolde op dat moment had gekeken, dan zou zij tegen Roos hebben gezegd: ‘Hou je vast!’
Maar Isolde was er niet en Roos was er niet, er was helemaal niemand, behalve zijn vader die hem had meegenomen naar een stil hoekje in de tuigkamer en daar stonden ze nu samen, een beetje lachend, een beetje dwaas, een beetje - ja, hoe eigenlijk? Ze keken elkaar aan.
‘Ik ben blij dat je er zo goed uitziet, jongen,’ zei zijn vader opeens nogal gewoon. Niks over die médaille en dat het toch zo bijzonder was en dat Sjakie er trots op kon zijn. ‘Oom Hagedoorn heeft me verteld dat het hele circus heeft samengespannen om jou van krachtvoer te voorzien.’
‘Ja, vader.’ Sjakie voelde zich een beetje voor spot gezet.
‘Nou, dan is het ook geen wonder dat je een paar aardige tricks op een paard kunt uitvoeren. Is meneer Toeverlaat ook tevreden over je?’
Sjakie zweeg. Meneer Toeverlaat was de enige die niet tevreden over hem was.
‘Zo,’ zei vader Nicolaas. ‘Nou, dat zwijgen is een duidelijk antwoord. Je zult het toch een beetje over een andere boeg moeten gooien, jongen. Je bent nu weer gezond en je zult in januari naar school moeten gaan. Zorg dus dat je bij bent.’
Sjakie zweeg. Hij schoof zijn ene voet over zijn andere. Hij voelde zich opeens verschrikkelijk ongelukkig. Was dat een rechtvaardige behandeling? Wat had je nou aan zo'n fijn jockey-pak als je het maar één keer aan mocht? Wat had je aan een médaille voor dierlievend hulpbetoon - dat stond er achterop - als je daarna naar school moest net als doodgewone kinderen? Wat had je er aan als je vader een wereldberoemde clown was, die bij Mills in Londen werkte, als je zelf zo'n misselijk rekenboekje moest doorwerken? Wat had je aan je leven, als het circus straks wegtrok terwijl je zelf op school moest zitten kniezen?
Toen legde vader Nicolaas twee vingers onder Sjakies kin, zoals hij wel eens meer deed wanneer hij dringend iets wilde zeggen:
| |
| |
‘Jij wilt artiest worden. Accoord. Ik geloof dat je het zal kunnen. Maar begrijp dan goed dat je in de eerste plaats zult moeten leren ook die dingen te doen waar je geen zin in hebt. Als je dat niet kunt zonder zo te kijken als je daarnet keek, bereik je niets. En met dat geflodder - zo'n beetje van dit en zo'n beetje van dat - moet het uit zijn. Je bent twaalf jaar en dus geen klein kind meer. Als je in januari op school komt, zal je heel hard moeten werken. Zijn de resultaten goed, dan mag je in het voorjaar weer met het circus meetrekken.’ Sjakies ogen in zijn opkijkend gezicht werden opeens als schoteltjes zo groot.
En zijn vader vervolgde: ‘Ik heb met directeur Dettmayer vanochtend een nieuw contract afgesloten voor de zomertoernee en als alles naar wens gaat, zullen we in april onze nieuwe wagen kunnen betrekken. Moeder heeft het goed voor de gordijntjes al besteld. En ik -’ Maar verder kwam vader Nicolaas niet, want Sjakie hing spartelend om zijn hals en trapte hem van vreugde tegen de schenen en schreeuwde iets volstrekt onverstaanbaars. ‘Houd je bedaard, jongen.’
Maar als je nu Sjakie was, hoe kon je je dan bedaard houden bij zo'n bericht?
Tinus keek om de hoek in de tuigkamer, om te zien wat voor kabaal dat was, maar hij trok zijn hoofd schielijk terug.
‘Die twee,’ mompelde hij zachtjes en toen ging hij de groene struisveren in het siertuig van de vier Arabieren steken. ‘'t Is toch wat.’
Maar wat er was, dat wist Tinus niet. Dat wist niemand hier in de stal, behalve Sjakie en zijn vader.
En terwijl al deze dingen gebeurden, lag het Verloren Koffertje steeds maar op de Afdeling Gevonden Voorwerpen op het Hoofdbureau van Politie en geen mens is er ooit naar komen vragen.
|
|