Voorwoord
Tot op heden ontbreekt een studie waarin voor de Nederlandse situatie over een
langere periode wordt nagegaan hoe de maatschappelijke modernisering met de
ontwikkeling van de literatuur is verweven. In 1990 verscheen
Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985
van Ton Anbeek. In de inleiding merkt de
auteur op dat het met elkaar verbinden van literaire en buitenliteraire
veranderingen (politieke, sociale, economische) neerkomt op het naast elkaar
leggen van twee hypothetische constructies: ‘een even verleidelijke als riskante
bezigheid’. Door zich te beperken tot literaire normveranderingen heeft Anbeek
geprobeerd de verleiding zoveel mogelijk te weerstaan. Het resultaat is dat de
interne dynamiek van de literatuurgeschiedenis bij hem goed uit de verf komt,
maar dat de relatie met de maatschappelijke ontwikkelingen onderbelicht of op
zijn minst fragmentarisch blijft.
In het omvangrijke
Nederlandse literatuur, een geschiedenis
uit 1994 wordt juist weer erg veel aandacht geschonken aan de
maatschappelijke en culturele context van het literaire leven, maar vergeefs zal
de lezer er zoeken naar de grote historische lijnen. De geschiedenis van de
Nederlandse literatuur heeft hier de vorm van een reeks doorkijkjes, zonder dat
de samenstellers blijkbaar in de verleiding zijn gekomen deze met elkaar te
verbinden. Deze losheid lijkt vooral ingegeven door wetenschappelijk pragmatisme
en niet door een theoretisch, al dan niet postmodernistisch uitgangspunt.
Hoe het ook zij, bij alle rijkdom die deze beide literatuurgeschiedenissen
bevatten, bestond er volgens ons voldoende ruimte voor het boek dat nu voor u
ligt: een literatuurgeschiedenis waarin zowel historische lijnen worden
getrokken als ook de maatschappelijke context van de literatuur ruim aan bod
komt.
Menigmaal hebben wij bij het werken aan dit boek er ons het hoofd over gebroken
in hoeverre het verhaal dat wij vertellen nog wel te beschouwen is als een
literatuurgeschiedenis. Zijn de talloze excursies naar de politieke, sociale en
culturele geschiedenis die we de lezer in de volgende hoofdstukken zullen
voorschotelen, niet evenzovele overbodige afdwalingen van wat op goede gronden
als de