geloof ik). Of een nieuwe kopen. Voor honderd gulden geen gedonder. Hoe meer ik daarover denk hoe minder voel ik ervoor. Zo zonde van je tijd. En van je geld.
Als ik in het verdwijnen van die fiets nu eens een vingerwijzing Gods zag? Dan had ik er misschien nog wat aan. Jij moest nu maar, toont mij wellicht God of hoe men hem, het of haar die op deze stuntelige manier zijn boodschap overbrengen wil, noemen kan, ophouden met doorgaan met hetzelfde. Het is tenslotte niet alsof je er een diploma voor krijgt als je maar lang genoeg hetzelfde leven volhoudt. Wie bindt je of wat dwingt je?
Ik sta met de mond vol tanden. Inderdaad, de tandarts, de krant, de bieslookplant, vrienden, voornemens, beloften en alle andere afspraken geven mij de indruk dat ik de niet-fiets moet vervangen door een fiets, liefst dezelfde, en verder ook alles moet bijhouden en aanvullen. Maar in het oog van de eeuwigheid is dat niet veel. Buiten liggen Afrika, India en Tanger, revolutie, hongersnood en nachtclubs, en waarom zou ik binnen moeten blijven?
Intussen is het vier weken later. Nog steeds kijk ik af en toe naar de boom voor mijn huis of de fiets al terug gereden is. Verder dan Den Haag reisde ik nog niet. Waarom niet? Het antwoord kreeg ik nu, het staat in het Autobiografische woordenboek van J.A. Emmens dat pas verscheen. Dit is wat hij bij het woord Ophouden schreef, en mij gaat het ook wel zo. ‘Ik wil ermee ophouden en iets anders gaan doen en ik geloof, ook wel dat ik dat wil, alleen niet dat ik dat zal doen. Mijn hele leven namelijk heb ik alleen maar iets kunnen doen wanneer ik anderen had bezworen dat ik het eigenlijk niet wilde doen. Alsof ik iets alleen maar met weerzin mag doen, alsof ik verraad pleeg aan een ideaal door iets met plezier te doen, alsof anderen niet mogen weten dat het doen mij eigenlijk diep bevredigt.’