Gelijk
Een oude kennis die, toen hij nog een nieuwe was, schreef, althans af en toe een stukje, een versje, een meninkje publiceerde, kortom, een schrijvend intellectueel was van goeden huize maar met progressieve opinies, kwam met verlof terug uit Rhodesië. Hij werkt daar nu voor een Groot Bedrijf, zo groot, dat over de hele wereld niemand een stap kan doen zonder op de een of andere manier gebruik te maken van haar produkt, of zo tenminste zeggen ze. ‘Hoe was het in Rhodesië?’ ‘Interessant,’ zei hij, ‘zeer interessant.’ ‘Schrijf er eens wat over,’ stelde ik voor. ‘Dat zal niet gaan,’ zei hij, ‘het Bedrijf controleert nogal. Terecht,’ zei hij. Omdat ik niets terug zei, voegde hij daar nog aan toe: ‘van hun standpunt.’ ‘Tja,’ zei ik. ‘Het Bedrijf moet soepel lopen, dat is in ieders belang, dat zul je met me eens zijn,’ zei hij.
Als wij daarover door waren gaan praten, was ik het waarschijnlijk wel met hem eens geworden. Nadenken alleen al speelt vaak klaar wat anders het werk is van bedrijfsleiders en commissarissen van politie. Dat de grote bedrijven van de wereld ongestoord doorgaan met om- en af te zetten, dat is inderdaad in ieders belang, het zijne, dat van de natie en dat van de zwarte kindertjes in Afrika, die allemaal meer hebben aan een harde dollar dan aan mijn zachte hart, en niets aan mijn protesten tegen onrecht. Maar, ik praatte er niet over door.
Een nieuwe kennis, een arbeider, vertelde een ander soort verhaal. Hij had eens een werkje moeten doen voor een baas, die hem er f 140 voor bood. Toen hij ermee klaar was, gaf de man hem alleen f 90. Hij naar de vakbond. De vakbond zei: je mag blij zijn dat je f 90 kreeg, volgens de c.a.o. had je maar f 80 mogen verdienen. Voor zijn part kon de bond verder een