Act of God
Ja hoor, deze keer was het bijna raak geweest. Het begon, zoals dingen vaak beginnen, heel gewoon: ‘Zeg, ruik je niet iets?’ ‘Wat dan?’ ‘Ik heb zeker een peuk in de prullenmand gegooid.’ Zoeken, vind niets. ‘Zeg, nou ruik ik het ook.’ Weer zoeken, in de vuilnisbak, de asbak, ‘er schroeit iets.’ Ik kijk even in de voorkamer, daar staat het raam open. ‘Kom even kijken, het komt van buiten.’ We kijken, het komt van het dak, ons dak? Wat een rook. Nee, het buurdak. Brand! Telefoonboek zoeken, brandweer bellen. Ze komen eraan.
Drie brandweerauto's; twintig bijbehorende mannen met fraai geornamenteerd koperwerk op het hoofd: helden en niet alleen om te zien trouwens: een ladder tot op het dak; een gevoel van importantie, omdat ik er praktisch bijhoor, terwijl het gewone publiek door de politie op afstand gehouden wordt. Mijn huisgenoot, de schilder S.L., dringt zich door het kordon heen, hij was ergens op bezoek geweest, en nu... ‘Mijn schilderijen, op de vliering!’ Pas nu denk ik aan Lamperijn: ‘Brandweerman, mijn poes is nog boven, mag ik nog even naar binnen?’ Boven is het al aardig warm. Als poes en kunst beneden in de gang gezet zijn, blijkt de wind meer de kant van de andere buren op te blazen. Dit geeft een gevoel van opluchting. Schuldgevoel daarover krijgt nauwelijks een kans, de brand, dat wordt nu wel duidelijk, zal bedwongen worden in zijn geboortehuis. De buurvrouw komt met koffie voor de dappere mannen. De sfeer is nu helemaal feestelijk, van dat plechtig feestelijke dat samengaat met nationale rampen, verkiezingen en oorlogsverklaringen. (Hiep hoi! we stormden de school uit toen de mobilisatie afgekondigd werd.)
Iedereen begon te vertellen hoe het voor elk van ons begonnen was. Een meneer had gedacht, hé hoor ik daar de brandweer rinkelen, een mevrouw meende dat er iets in de keuken aanbrandde, een meisje was wakker geworden van de rook. Zo vloog de tijd om. Om één uur 's nachts was de brand het hout onder de voeten weggesloopt: de brandweer had meteen maar het hele dak, pannetje voor pannetje en latje voor latje, afgebroken. Van de vuurzee was niets dan een nat en donker hol overgebleven, waarin het nog uren bleef nadruppen. Boven in