Cort begryp van het godtvruchtigh ende deughtsaem leven van Sr. Anna van Schrieck
(1698)–Johanna-Maria Michielssens, Anna Rossoms– AuteursrechtvrijOeffeninge vande tegenwoordigheydt Godts.41. WY moeten sekerlijck gelooven, dat Godt in alle dinghen teghenwoordigh is door sijn Goddelijck wesen; maer besonderlijck inde siele vanden mensch, die hy gheschaepen heeft naer sijn Goddelijck beldt ende gelijckenisse. Want ghelijck | |
[pagina 210]
| |
het lichaem niet en can leven buyten de locht, soo en can de siel oock niet leven sonder Godt: ghelijck ons hert niet en can leven sonder het gheduerigh inasemen vande locht: soo en can oock onse siele niet leven sonder het geduerigh in-asemen in Godt. 42. Gelijck dan het gemoet de rust plaets is vande siele, ende de siele de rust plaets is van Godt, soo behooren wy altijdt devoir te doen, om met ons gemoet geduerigh tot Godt gheneghen ende gekeert te zijn, met een geduerigh letten wat Godt van ons begeert gedaen ende gelaeten te hebben, wat hem het alderaenghenaemste sou zijn, trachtende altijdt met sorghvuldigheydt dat te volbrenghen; oock alle onse liefde ende affectie af te trecken vande creatueren, ende alleen suyver op-draeghen aen dien soeten Goddelijcken Minnaer, die in onse siele teghenwoordigh is. 43. Als u jet lastigh valt, oft eenighe quellinghe hebt, inwendigh oft uytwendigh, oft dat u de creatueren moeyelijck vallen, door op-spraeck oft andere moeyelijckheden: keert u terstont inne-waerts tot Godt die in u binnenste tegenwoordigh is, en neemt geen acht op het gene u wort aen-ghedaen, oft van wie; maer hout u soo innighlijck als gy cont inde teghenwoordighydt van Jesus Godt en Mensch. 44. Het moet u genoegh zijn, dat gy mooght blyven in sijne teghenwoordigheydt; ende dat hy u daer wilt gedooghen; soo en sult gy noyt plaets gheven aen eenige swaermoedigheydt: ende sult altijdt | |
[pagina 211]
| |
de cranckheydt van uwen even-naesten trachten te excuseren, soo veel het mogelijck is. Want anders doende, sout gy u vervremden vande tegenwoordigheydt Godts: want gelijck Christus seght, dat allen sijn plaisier en wellust is te zijn met den mensch, alsoo moet oock allen onse genoeghten ende voldoeninge zijn, te zijn ende te leven inde teghenwoordigheydt van Godt, op dat wy moghen smaecken, hoe soet het is te rusten in Godt: dan sullen wy segghen met den heylighen Augustinus: Heere ons herte en can niet rusten, ten zy het rust in u: want gy hebt ons gheschaepen alleen tot u: daerom tracht in allen u woorden, wercken, ende ghedachten, Godt altijdt tegenwoordigh te hebben. |
|