dat niet begrepen: verstond daer door, dat het licht gheschenen heeft inde ongheloovighe, ende dat sy dat niet en hebben begrepen. Ten anderen verstont ick oock, dat het licht scheynt inde duysternisse van een siele, de welcke ghestelt is inden duysteren nacht van het bloot gheloof, ende als in een vervremtheydt ofte verlaetentheydt van Godt, berooft van alle kennisse, ende ghewaer worden van Godts teghenwoordigheydt in haer.
108. Vele sielen hun vindende in sulck een gesteltenisse, en begrepen niet dat het licht binnen in hun is, want David seght, ghelijck zijn duysternissen zijn, soo is oock zijn licht, maer de siele dit niet vattende, keeren hun uyt tot de creaturen om troost soecken, het sy inde boecken, oft by de menschen, waer door sy somtijts noch meer verduystert worden, want sy soecken van buyten inde creaturen, het gene sy binnen in hun hebben, 't welck ick selver over eenighe jaeren, door experientie tot mijn leet wesen heb beproeft: want hoe ick my meer keerden tot de creaturen, hoe ick inwendigh meer vervremdt wierdt van Godt, en meer verduystert. Den Heere sy ghebenedijt, die mijn onghetrouwigheydt soo lanckmoedigh heeft verdraeghen.